Wanneer wordt masteronderwijs ontoegankelijk?

Analyse | door Floris van Berckel Smit & Sicco de Knecht
23 april 2019 | Wat is precies het verschil tussen toelating en selectie? Hoe ligt deze verhouding bij internationale studenten? In een nieuw begrippenkader dat de minister vorige week naar de Kamer stuurde wordt een aantal zaken duidelijk, maar niet waar toegankelijkheid nu begint en ophoudt.
VSNU-café over toegankelijkheid – Foto: Rene de Gilde

De vraag wat een selectieve master nu eigenlijk is, houdt de gemoederen al sinds de invoering van de harde knip in 2012 bezig. Toen minister Bussemaker in 2017 het Inspectierapport Selectie: meer dan cijfers alleen aan de Kamer aanbood stelde zij in de bijgaande brief dat de VSNU een ‘Taskforce Toelating Master’ in het leven zou roepen. In het regeerakkoord van Rutte III werd, op aandringen van coalitiepartij D66, benadrukt dat de ‘taskforce selectie’ zich over de toegankelijkheid van het masteronderwijs zou buigen.

De definitie van een selectieve master

Tot een eenduidig en bindend landelijk beleid voor masterselectie is het na een lange periode van overleg niet gekomen. Wel hebben de partijen in overleg een begrippenkader geformuleerd waarin de begrippen ‘selectie’ en ‘toelating’ worden gedefinieerd. Volgens de minister schept dit in ieder geval de ruimte voor een geïnformeerd gesprek over selectie in de master. Ook zorgt het ervoor dat de Onderwijsinspectie selectie kan monitoren. Het kader moet een evaluatie van de toegankelijkheid in de toekomst mogelijk maken.

De vraag is echter of dit nieuwe begrippenkader werkelijk de handvatten biedt die nodig zijn om tot een goede evaluatie te komen. In het kader wordt gesteld dat kan worden gesproken van toelatingseisen wanneer het gaat om eisen op het vlak van kennis en competentie. Daartegenover staat dat in het geval van selectie sprake is van vaardigheden die de eindkwalificaties van de bachelorgraad overstijgen. Daarbij moet gedacht worden aan voorbeelden als een persoonlijke motivatie(brief) van een student of aan een vereist cijfergemiddelde.

De harde knip en het einde van de doorstroommaster

Met de invoering van de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid (2013) werd het recht op toegang tot een (doorstroom)master aan dezelfde instelling geschrapt. Dit zou meer in lijn zijn met de visie achter het Bachelor-Master systeem. Als reactie op de ontstane mogelijkheid dat een bachelor gediplomeerde aan geen enkele instelling zou worden toegelaten voor een masteropleiding verzekerde minister Bussemaker de Kamer in 2017 nog dat hierover afspraken gemaakt zouden worden met de universiteiten.

Die belofte dat elke student die een bachelordiploma heeft behaald het recht heeft om door te stromen binnen Nederland naar minstens een masteropleiding binnen het eigen vakgebied is ook in het regeerakkoord herhaald. In haar brief over toegankelijkheid en kansengelijkheid van oktober 2018 verwijst minister Van Engelshoven naar deze afspraak. Dit beleid is nog niet wettelijk vastgesteld.

Die afspraken zijn er wel gekomen, zo benadrukt lid van de VSNU taskforce Han van Krieken (Radboud Universiteit) tijdens het VSNU-café over eerlijke toegang. “Wij hebben als universiteiten gegarandeerd dat er voor iedereen die in Nederland een bachelor heeft behaald ook een master is. Punt.” Het kan volgens Van Krieken dus niet zo zijn dat een afgestudeerde na de bachelor alleen maar keuze heeft uit selectieve masters. “Wij hebben binnen de VSNU met elkaar afgesproken dat die situatie niet voor mag komen en dat garanderen we. Wij hebben ook gevraagd om voorbeelden voor studenten voor wie dit geldt, maar tot noch toe hebben we die niet gehoord.”

Annejet Lont (LSVb) neem het woord, rechts van haar zit Han van Krieken (Radboud) – Foto: Rene de Gilde

Volgens secretaris van de Landelijke Studentenbond Annejet Lont komt die situatie wel degelijk voor. “Ik weet wel zeker dat ze er zijn, maar de moeite zit hem juist in het melden hiervan. Wij horen vrij zwarte verhalen van studenten die nergens aangenomen worden.” Volgens haar is er een forse mate van terughoudendheid om hier uiteindelijk ook daadwerkelijk werk van te maken.

Vergelijkbare begrippen

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald dat studenten een bachelorgraad moeten hebben voor toelating tot een master. Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, andere kwalitatieve eisen te stellen om toegelaten te worden tot een masteropleiding Artikel 7.30b. Toelatingseisen masteropleidingen stelt dat: 1. Voor de inschrijving voor een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of voor een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs geldt als toelatingseis: a) het bezit van een graad Bachelor in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk een graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs; of b) het bezit van kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een graad Bachelor in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk een graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs. .

In de onlangs uitgebrachte notitie wordt gesteld dat hoger onderwijsinstellingen zoveel mogelijk dezelfde invulling van de begrippen criteria, normen, methodes en scores moeten hanteren. Wanneer het over toelatingseisen gaat, dan geldt dat er altijd een methode moet zijn die betrekking heeft op het bachelordiploma. Dit betekent dat een student dus altijd drempelloos zou moeten kunnen doorstromen. Als een student niet het juiste bachelordiploma heeft, dan kan een hij of zij via andere methoden worden toegelaten.

De methode bepaalt of een student aan de opleidingsnorm voldoet en daarmee of een student in aanmerking komt om te worden toegelaten tot een masteropleiding. Er is volgens de partijen sprake van toelating als wordt gevraagd om een verwant bachelordiploma of een niet-verwant bachelordiploma met bijvoorbeeld extra vakken of een relevante minor. Sprake van selectie is er volgens de opstellers van het begrippenkader wanneer er in de methode wordt gevraagd om zaken als een gemiddeld cijfer, een toets-score, motivatiebrief, cv of referentiebrief.

Wat betreft de definitie van toegankelijkheid beroepen de VSNU en de bonden zich op de door de Inspectie gehanteerde definitie Toegankelijkheid definiëren we als de mate waarin toegang tot het hoger onderwijs wordt bepaald door een geldig bewijs van de wettelijk toegestane vooropleiding (bijvoorbeeld een havo- of vwo- diploma, mbo-niveau 4-diploma, hbo-bachelor, wo-bachelor). De toegankelijkheid neemt af naarmate er aanvullend op de wettelijk toegestane vooropleiding extra eisen aan de aspirant- student worden gesteld om aan een opleiding in het hoger onderwijs te beginnen. . Op de vraag wat er moet gebeuren op het moment dat een afgestudeerde bachelor slechts de keuze heeft uit selectieve masteropleidingen binnen het vakgebied is dus een antwoord geformuleerd. Over de vraag of het onderwijs nog toegankelijk is als een gediplomeerde voor een niet-selectieve masteropleiding moet verhuizen van Maastricht naar Groningen biedt deze definitie echter geen concreet antwoord.

Niet-Nederlandse studenten

Voor alle studenten binnen de Europese Economische Ruimte (EER) gelden in principe dezelfde toelatingseisen als voor Nederlandse studenten. Hoger onderwijsinstellingen moeten studenten van binnen de EER in principe altijd toelaten, behalve als de instelling een groot verschil kan aantonen tussen het niveau van het buitenlandse bachelordiploma en het Nederlandse bachelordiploma.

Deze diplomawaardering is de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen. Om een diploma te waarderen kan een instelling vragen om aanvullende documenten, bijvoorbeeld een taaltoets of motivatie. Het opvragen van aanvullende documenten wordt in dit begrippenkader geschaard onder toelating en niet onder selectie.

Hayke Everwijn (Vrije Universiteit) neemt het woord – Foto: Rene de Gilde

De vraag is dan ook op welke manier instellingen een internationaal diploma op waarde (kunnen) schatten. In een wirwar van universiteiten – de schattingen van het aantal lopen sterk uiteen, van 16.000 tot 28.000 – is het lang niet altijd gemakkelijk om in te schatten wat het niveau van een internationaal diploma is. In de praktijk zijn het dan ook de international offices en examencommissies die – vaak op individuele basis – moeten bepalen of een buitenlands diploma van een specifieke opleiding en universiteit volstaat.

“Het is voor opleidingen heel ingewikkeld om zicht te hebben op al die opleidingen in het buitenland,” vertelt lid van de Learning community van de VSNU Hayke Everwijn (Vrije Universiteit), “er zit zoveel diversiteit tussen dat het heel ingewikkeld is.” Ze legt uit dat er wel lijsten zijn, onder andere aangeleverd door Nuffic, waarlangs opleidingen en instellingen beoordeeld kunnen worden maar dat deze lang niet altijd volledig zijn.

“Dat betekent dat er voor een goede waardering van een diploma er soms een uitgebreider traject nodig is.” Volgens Everwijn blijft de ingangseis daarbij hetzelfde – de opleiding wordt niet selectiever, “wel is het toelatingstraject uitgebreider.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK