Wat levert investeren in CERN eigenlijk op?

Nieuws | door Tim Cardol
2 mei 2019 | Ook Nederland investeert in grote onderzoeksinstituten als CERN, ITER en LOFAR. Het is niet makkelijk te becijferen hoeveel dat Nederland weer oplevert. Het Rathenau Instituut heeft toch geprobeerd een methode te ontwikkelen om dat inzichtelijk te maken.
Foto: x70tjw

In 2017 waarschuwde NWO dat extra investeringen in grote digitale onderzoeksinfrastructuren nodig zijn. De wetenschap maakt in toenemende mate gebruik van onder meer lichtpaden, supercomputers en datafaciliteiten. Veel van dergelijke grote faciliteiten worden op Europese of zelfs mondiale schaal georganiseerd. Maar wat leveren die investeringen nu precies op?

Druk op digitale infrastructuur neemt toe

Het Rathenau Instituut heeft een rekenmodel ontwikkeld om globaal een inschatting te maken welke ‘return on investment’ er is voor Nederland bij grote internationale onderzoeksinfrastructuren. “In essentie bestaat de gebruikte methode uit het bepalen van het aandeel dat Nederland verkrijgt uit de aanbestedingen, afgezet tegen het aandeel dat Nederland bijdraagt aan de financiering van de betreffende onderzoeksinfrastructuur.”

Vier instituten tegen het licht

Het rekenmodel bestaat uit drie relatief eenvoudige stappen. Allereerst wordt berekend hoeveel Nederland in verhouding tot het totaal aan investeringen bijdraagt aan de betreffende infrastructuur. Vervolgens wordt gekeken naar de aanbestedingen. Grote infrastructuren als CERN en LOFAR organiseren aanbestedingen voor het bedrijfsleven voor de levering van delen van de techniek. Hier wordt gekeken welk aandeel van die aanbestedingen voor rekening van Nederlandse bedrijven komt.

De zogeheten returncoëfficiënt is vervolgens het aandeel dat Nederland verkrijgt uit de aanbesteden afgezet tegen het aandeel dat Nederland bijdraagt aan de financiering van de onderzoeksinfrastructuur. Om te illustreren hoe dat in de praktijk uitwerkt heeft het Rathenau Instituut vier internationale projecten via het rekenmodel tegen het licht gehouden. Naast CERN en LOFAR zijn dat de European Synchotron Radiation Facility (ESFR) en International Thermonuclear Experimental Reactor (ITER) beiden in Frankrijk gevestigd.

Nulmeting voor toekomstig evalueren

Uit de berekeningen van het Rathenau Instituut blijkt dat met ITER en LOFAR een returncoëfficiënt hebben die hoger ligt dan 1. Dat betekent dat het aandeel aanbestedingen dat Nederland ophaalt hoger ligt dan het aandeel van de Nederlandse investeringen in het totaal aan investeringen in de onderzoeksfaciliteit. Bij CERN en ESFR is de returncoëfficiënt beduidend lager.

De return on investment van drie onderzoeksinfrastructuren in kaart

Daarbij moet aangetekend wordt dat voor LOFAR geldt dat het hier een onderzoeksinfrastructuur betreft met een en nadrukkelijk Nederlandse signatuur. Dat betekent dat het overgrote deel aan investeringen in en aanbestedingen uit het project van Nederlandse komaf is.

Het Rathenau Instituut verbindt dan ook geen conclusies aan de uitkomsten, maar ziet de vier voorbeelden vooral als testcase om de werking van het rekenmodel te laten zien. “We concluderen dat de ontwikkelde methode goed werkt om een kwantitatief inzicht te geven in de directe return on investment voor Nederland, bij vier sterk uiteenlopende grootschalige onderzoeksinfrastructuren.”

De uitkomsten van het onderzoek kunnen daarom volgens het Rathenau Instituut gezien worden als een nulmeting “voor een toekomstige evaluatie van eventuele beleidsmaatregelen die de Nederlandse overheid zou kunnen nemen om de deelname van Nederlandse bedrijven in dit soort aanbestedingen te bevorderen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK