Dreigt het einde voor de learned societies?

Analyse | door Sicco de Knecht
19 juni 2019 | Nu Plan S nadert, lijken de tijdschriften van learned societies in zwaar weer terecht te komen. Maar wat weten we eigenlijk van publiceren in samenwerking met commerciële partijen? Wie verdient er nu werkelijk aan?

“Plan S is een heuse kruistocht tegen de learned societies!” In een felle discussie afgelopen november hekelde natuurkundige en Academielid Detlef Lohse (Universiteit Twente) de initiatiefnemers van Plan S. Hun ‘kruistocht’ voor open access zou ze blind hebben gemaakt voor het belang van de learned societies.

“De learned societies hebben als doelstelling het werk van wetenschappers voor wetenschappers te publiceren,” stelde Lohse destijds. Dit staat haaks op de belangen van ‘commerciële’ tijdschriften. “Commerciële uitgevers hebben een ander doel. Ze willen geld verdienen. Tijdschriften persen zoveel mogelijk geld uit de academische gemeenschap om dit vervolgens onder hun aandeelhouders te verdelen.” Volgens Lohse en veel van zijn collega’s worden de tijdschriften van de learned societies door Plan S onredelijk hard geraakt.

De op lidmaatschap gebaseerde wetenschappelijke genootschappen – de learned societies – staan aan de basis van de wetenschappelijke tradities zoals we deze kennen. Ze brengen wetenschappers uit een land en/of wetenschapsgebied bij elkaar door middel van symposia en congressen om over de laatste stand van de wetenschap te praten. Daarnaast hebben veel genootschappen commissies om de wetenschappelijke praktijk te bespreken en werken ze mee aan beleidsadviezen voor nationale en internationale overheden.

Zo goed als elke learned society heeft minstens één tijdschrift (maar vaak veel meer). Veel van deze tijdschriften werken met een abonnementsmodel of hybride vormen van publiceren. Dat betekent dat deze tijdschriften in veel gevallen in de toekomst niet zullen voldoen aan de richtlijnen van open access zoals uiteengezet in Plan S. Een forse tegenvaller, want veel genootschappen leunen financieel stevig op hun tijdschrift.

Een gevoelige snaar

De woorden van Lohse resoneerden duidelijk bij de leden van de KNAW, zo valt te lezen in hun statement aangaande Plan S. “In vele wetenschapsgebieden zijn de tijdschriften van de learned societies toonaangevend. Ze werken op basis van een gerenommeerd en zeer effectief peer-review systeem. Dat systeem is cruciaal voor het handhaven van de wetenschappelijke normen in hun wetenschapsgebied.”

Belangrijk om in ogenschouw te nemen, is dat de wetenschappelijke tijdschriften niet alleen van belang zijn voor hun wetenschapsgebieden, maar tevens een belangrijk richtsnoer zijn voor de maatschappij. Opvallend is dat de KNAW dit erkent en daarbij zelfs aangeeft dat zij het gebruik van betaalmuren door learned societies in het bijzonder goedkeurt. “De abonnementsgelden van tijdschriften van de societies worden over het algemeen als redelijk beschouwd en eventuele winst wordt gebruikt ten bate van het veld en de wetenschap.”

Het is misschien verleidelijk de bovenstaande verklaring aan te nemen. En inderdaad, individuele abonnementen zoals voor Physical Review Letters (American Physical Society) kunnen zo laag zijn als $65 (online) of groter als de omvang van een publicatie aanzienlijk groter is, zoals $235 voor de National Academy of Sciences. Daartegenover staat dat het niet altijd even eenvoudig is om abonnementsprijzen te beoordelen. Dat komt doordat veel abonnementen – ook voor wetenschappelijke tijdschriften – in bundels zijn vastgelegd.

Het statement dat potentiële winsten worden gebruikt om de wetenschap ten goede te komen lijkt op het eerste gezicht legitiem. Maar wat weten we eigenlijk precies van het businessmodel van de learned societies en hun tijdschriften? Om deze en andere vragen te beantwoorden sprak ScienceGuide met redacteuren en uitgevers die nauw betrokken zijn bij de zakelijke kant van learned societies. Daarbij vroegen wij hen naar de waarde van wetenschappelijke tijdschriften, alsmede hun kennis over het onderliggende bedrijfsmodel.

Helft van de inkomsten uit het tijdschrift

Gert-Jan van Ommen is emeritus hoogleraar aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en is al 23 jaar hoofdredacteur van het European Journal of Human Genetics, het officiële tijdschrift van de European Society of Human Genetics. Het tijdschrift wordt namens de vereniging uitgegeven door Springer Nature.

Van Ommen benadrukt meteen dat hij volledig aan boord is met het uitgangspunt van open access. “Ik vind open access prima, maar dat Plan S vind ik een totaal onbezonnen en knettergek verhaal.” Hij is het met veel van zijn collega’s eens dat het open access plan learned societies onredelijk hard treft. “We dragen op tal van manieren bij aan wetenschap en samenleving. Bijvoorbeeld via onze vele commissies voor transparant en professioneel beleid.”

“De aflopen periode zijn er zoveel nieuwe bevindingen en technologieën rondom de menselijke genetica tot stand gekomen dat we meer dan ooit learned societies nodig hebben.” Door het abonnementsmodel te verbieden, sluit Plan S de societies af van het grote deel van de financiering. “Over het algemeen is het veilig om te zeggen dat de helft van onze inkomsten uit het tijdschrift komt en de andere helft uit ons jaarlijkse congres.”

Als ScienceGuide Van Ommen vraagt naar de inkomsten die de learned societies verwerven met de lidmaatschappen schat hij dit op niet meer dan tien tot twintig procent van de totale inkomsten. “Als de inkomsten uit het tijdschrift sterk zouden dalen, dan zouden we een enorme stijging in ons lidmaatschapsgeld moeten introduceren.”

Het feit dat veel leden beginnende professionals zijn die niet per se de middelen hebben om hiervoor te betalen helpt volgens Van Ommen niet mee. “Veel mensen zouden simpelweg hun lidmaatschap opzeggen omdat ze het niet kunnen betalen. En als er minder mensen lid zijn van de societies dan verliezen deze ook hun slagkracht en impact bij bijvoorbeeld de Europese parlementariërs.”

“Ik wil niet op de loonlijst van Nature staan”

Van Ommen verricht zijn taken voor het tijdschrift, dat enkele uren tot meer dan een dag per week kost, gratis. “Ik wil niet op de loonlijst van Nature staan. Dat zou betekenen dat ik voor hen werk en dat zie ik niet zo. Op deze manier zijn er geen financiële belangen en ben ik vrij om Nature te bekritiseren als ik die aandrang voel.”

De redactie-assistenten die hem helpen met het dagelijkse werk, en de (sociale) mediastrategie zijn in het LUMC in totaal werkzaam voor 1 fte. De financiering voor deze functies komt van de uitgever. Net als bij zijn eigen situatie is er geen compensatie voor andere editors, peer reviewers of de redactie. Beloning komt in andere, meer subtielere vormen. “We hebben onlangs besloten om de namen van al onze peer reviewers één keer per jaar te publiceren als een erkenning voor hun bijdrage. Ook heb ik bij gelegenheid de sectie-editors een Amazon-cadeaubon gegeven. Daar waren ze heel verguld mee.”

Van Ommen is positief over de samenwerking tussen het tijdschrift en de uitgever. “Mijn tegenpartij bij Nature is altijd bereid om na te denken over hoe het tijdschrift verder kan worden verbeterd. Ook als dit betekent dat er moet worden geïnvesteerd.” Onlangs werd het contract tussen de learned society en de uitgever vernieuwd. De overeenkomst is gebaseerd op de winst van het tijdschrift. Bovendien heeft Nature ingestemd met een significante bijdrage voor het ontwikkelingsbudget.

Van Ommen is tevreden met de manier waarop zaken nu zijn georganiseerd. “De sectie-editors en ik kunnen ons primair richten op de wetenschappelijke inhoud, terwijl de uitgever zorgt voor zetwerk, distributie en dergelijke.”

Een duidelijke en eerlijke deal

Een vergelijkbare redenering resulteerde erin dat de International Society for Stem Cell Research (ISSCR) de commerciële uitgever Elsevier benaderde als partner voor een nieuw op te richten tijdschrift. Voormalig president van de KNAW en huidige voorzitter van het (ISSCR) Hans Clevers was betrokken bij de onderhandelingen met de uitgever over de lancering van het open acces tijdschrift Stem Cell Reports.

“Het gemak dat de digitale platforms van de uitgevers bieden gecombineerd met de impact van hun distributienetwerk is enorm. Het is bijna onmogelijk om te concurreren met hun niveau van slagkracht.” Het verwerven of ontwikkelen van de publicatie- en distributieplatform(en) zou een onredelijke inspanning van het ISSCR vergen volgens Clevers.

‘Zo lang uitgevers wetenschappers tegen elkaar uit kunnen spelen, blijven ze aan publiceren verdienen’

“We waren op zoek naar een manier om het potentieel van de society te vergroten. Nu kunnen we dit doen door een deel van de inkomsten van het tijdschrift te gebruiken. We hebben dus een duidelijke en eerlijke deal gesloten over de compensatie die de society krijgt.” Clevers legt uit dat het jaarlijkse aantal artikelen bepalend is voor de inkomsten van de learned societies.

Het gaat in dit specifieke geval over enkele honderdduizenden euro’s vertelt hij. “Zulke constructies zijn vrij gebruikelijk. Het geld dat wordt gegenereerd met die activiteiten wordt op die manier weer teruggepompt in de discipline.”

Een korte geschiedenis

Deze houding ten opzichte van wat vaak wordt aangeduid als ‘co-publiceren’ is zeer gangbaar onder learned societies. In een paper uit 2017 genaamd Untangling Academic Publishing geven de auteurs een historisch perspectief op wetenschappelijk publiceren. Daaruit blijkt dat de learned societies een centrale rol speelden in de route naar het publicatielandschap waarin we ons nu bevinden.

“”Het geld dat wordt gegenereerd met de tijdschriften wordt weer teruggepompt in de discipline.” “

Hans Clevers – ISSCR

In de 17e eeuw werden de eerste wetenschappelijke genootschappen opgericht. Ze brachten de academici in een land of studiegebied bijeen, wat vaak maar een bescheiden aantal personen betrof, om hun inzichten met elkaar te delen. Vanaf de 18e eeuw begonnen deze genootschappen hun eerste tijdschriften af te drukken die gratis werden gedistribueerd aan hun leden

Drukken was lange tijd een dure aangelegenheid en de genootschappen waren daarom veelal afhankelijk van vrijgevigheid van een sponsor. De rol van sponsor werd vaak bekleed door koninklijke of aristocratische opdrachtgevers, overheidsorganen, wetenschappelijke verenigingen en door universiteiten.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het wetenschappelijk publiceren steeds meer een commerciële aangelegenheid. De veelal Nederlandse en Britse commerciële uitgevers legden zich toe op het publiceren van de meest recente inzichten, met de flair en snelheid van andere media, en in het Engels: de nieuwe universele taal van de wetenschap. Tegelijkertijd werd het publiceren in (toonaangevende) tijdschriften steeds belangrijker voor de carrière van wetenschappers en het aanzien van instellingen.

Dit alles zorgde ervoor dat wetenschappelijk publiceren in enkele decennia tijd uit kon groeien tot een enorme bedrijfstak. Steeds meer instellingen van over de hele wereld namen de abonnementen op de (bundels van) tijdschriften af. Waar het publiceren van oudsher dus vanuit de genootschappen of instellingen zelf gebeurde, werd deze rol overgenomen door externe partijen. Deze vroegen hier abonnementsgelden voor, die ze inden bij diezelfde instellingen die in het verleden de ‘gulle sponsor’ waren voor de genootschappen.

Dat ook academici in diezelfde periode op een geheel andere manier naar publiceren zijn gaan kijken is volgens de auteurs van Untangling Academic publishing terug te zien in de doelen die de genootschappen stelden bij het publiceren van een tijdschrift uitgever. Waar in de jaren ‘60 nog gekoerst werd op het bescheiden doel om quitte te draaien werd tegen de jaren ‘90 het genereren van inkomsten steeds meer gezien als het hoofddoel van een tijdschrift.

Wat de uitgever eraan verdient hoeft deze prijs te geven

Tegelijkertijd werd wetenschappelijk publiceren een veel complexere aangelegenheid. Niet alleen werden de volumes vele malen groter, er waren ook er steeds nieuwe technologieën nodig om de peer review en distributie draaiende te houden. Ook het onderhouden van de status van tijdschrift werd een dagelijkse bezigheid die inspanning vereiste. Werk dat wetenschappers maar al te lief uitbesteden.

De tijdschriften van de learned societies waren dan ook een te mooie kans om te laten liggen voor commerciële uitgevers. Titels die veelal al een prachtige reputatie hadden konden in de vorm van co-uitgaves of totale overname in de bundel van de uitgever worden opgenomen. In 2004 bleek uit een onderzoek van de uitgevers van de Association Learned & Professional Society dat naar schatting de helft van de learned society-tijdschriften, met name de kleinere tijdschriften, werden gerund door externe commerciële uitgevers. Een studie uit 2013 toonde daarnaast dat de meeste van de learned societies weinig of geen informatie hebben over hoe hun inkomen tot stand komt.

Zowel voor Van Ommen als voor Clevers is het financiële voordeel voor de learned societies duidelijk, maar geen van beiden weet precies hoeveel commerciële uitgevers profiteren. Van Ommen: “Afgezien van de winstmarge van het tijdschrift hoeven ze dergelijke informatie niet vrij te geven. Ze zijn een beursgenoteerd bedrijf.” De redenering van Clevers is vergelijkbaar: “We waren duidelijk over wat een goede deal voor ons zou zijn en die deal accepteerden ze.”

Dat zou je wel moeten weten

Robert Fletcher (Wageningen University) is hoofdredacteur van Elsevier tijdschrift GeoForum en een groot voorstander van meer transparantie in de sector. Hij begrijpt echter wel dat niet alle academici die betrokken zijn bij een tijdschrift precies weten hoe de geldstromen lopen. “Het is werk dat veelal op vrijwillige basis gebeurt en dat vind iedereen goed omdat het iets bijdraagt aan de samenleving.”

“De meesten van ons zijn academici en we zijn niet geïnteresseerd in de cijfers. Te veel cijfers maken ons duizelig.” In combinatie met de kant-en-klare digitale mogelijkheden wekken subtiele details zoals peer-review, typografie en DOI’s vaak een eerlijke indruk. “Als je vervolgens een learned society vertelt dat ze de meeropbrengst mogen gebruiken voor hun eigen activiteiten dan lijkt het een eerlijke deal.”

Toen Fletcher en zijn collega-redacteurs in gesprek traden met Elsevier over de toekomst van GeoForum kwamen ze erachter hoe weinig transparant het kostenplaatje eigenlijk was. “In het licht van de open access discussie wilden we wel eens weten waar die kosten voor het publiceren nu eigenlijk in zaten. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan… Ze konden ons bijvoorbeeld niet eens vertellen hoeveel er nu aan abonnementsgeld verdiend werd – het tijdschrift was immers onderdeel van grotere pakketten.”

In dit geval is het tijdschrift in handen van de uitgever zelf, legt Fletcher uit. “Dat betekent dat ze die informatie in principe met niemand hoeven te delen.” Hij is echter verbijsterd over het feit dat het leeuwendeel van de learned societies zelf ook geen volledig beeld heeft van het businessmodel achter co-publishing, en dus ook niet wat de uitgever aan het tijdschrift verdient. “Het lijkt erop dat men vindt dat ze dit niet hoeven te weten, maar ik denk dat ze het wel moeten weten!”

“”Als je vanaf een afstandje beschouwt wie hier nu eigenlijk voor betaalt dan zul je zien dat het vooral publieke middelen zijn.””

Robert Fletcher – WUR

Hoewel een deal eerlijk kan lijken vanuit het oogpunt van de learned society is er meer om te overwegen, zegt Fletcher. “Als je een stap terug doet en er vanaf een afstandje naar kijkt, dan begin je je te realiseren wie dit allemaal betaalt. Feit is dat dit in de meeste gevallen publieke middelen zijn…”

Fletcher gelooft dan ook niet dat Plan S een nieuwe tijd van eerlijk wetenschappelijk publiceren in zal luiden. Hij ziet het eerder als een reactie op de harde werkelijkheid dat het systeem nu wel heel erg duur is geworden. “We hebben het er nu over omdat de financiering van universiteiten momenteel zo beroerd is dat we het er wel over moeten hebben.”

Hij geeft toe dat dit een ietwat cynische blik op de zaak is, maar daardoor waarschijnlijk niet minder waar. “Tot nu toe vonden universiteiten het blijkbaar prima om enorme hoeveelheden geld aan commerciële uitgevers te geven.” Het feit dat het nu niet bij woorden blijft geeft de bittere noodzaak aan volgens hem.

Verschillende smaken society journals

In het licht van Plan S zijn er verschillende pogingen gedaan om meer te weten te komen over het businessmodel achter de tijdschriften van de learned societies. Gezien de meeste non-profitorganisaties zijn en derhalve verantwoording verschuldigd zijn aan hun leden, is er sprake van enige transparantie over de kosten in hun jaarverslag.

Specialist wetenschappelijke uitgaven Bianca Kramer (Universiteit Utrecht) bracht door middel van crowdsourcing getallen bij elkaar in een overzicht. “Dit is een ruwe vergelijking van inkomsten en uitgaven die laat zien dat de overgrote meerderheid van de societies door middel van publiceren een aanzienlijke winstmarge bewerkstelligt.” Kramer merkt op dat dit de meest interessante en tegelijkertijd meest feilbare manier is om winst vast te stellen.

“Om te beginnen zijn de meeste of alle van deze learned societies non-profit organisaties. Dat betekent dat ze de opbrengsten per definitie geen winst kunnen noemen.” Kramer twijfelt er dan ook niet aan dat de marge wordt geherinvesteerd in de society, maar betwijfelt wel of het fair is om het helemaal geen winst te noemen. “Het is immers geld dat met over houdt aan het publiceren.”

Meer transparantie over kostenplaatje

Alhoewel de details in de jaarverslagen van de learned societies tekort schieten om een volledig beeld te krijgen van kosten en baten is Kramer positief verrast door de mate van transparantie. “Als je zo’n overzicht wilt hebben voor de commerciële uitgevers, zou dat heel lastig zijn.” Kramer wijst erop dat Plan S-tijdschriften worden opgeroepen om nog transparanter te zijn over de gemaakte kosten. “Hopelijk krijgen we een nog beter inzicht in het kostenplaatje van uitgevers.”

Bij de herziene implementatie van Plan S is transparantie nog steeds een belangrijke voorwaarde voor deelname. In een interview met ScienceGuide gaf NWO voorzitter Stan Gielen aan dat om aan de Plan S-vereisten te voldoen, tijdschriften vooraf helder moeten zijn over hoe de kosten zijn opgebouwd. “We hebben geen volledige transparantie van elk tijdschrift nodig, maar als een APC opvallend hoog is, zullen we zeker vragen stellen over het bedrijfsmodel. Ik vind het bovendien niet redelijk dat NWO betaalt zodat zij conferenties kunnen organiseren. Op de langere termijn is dit niet houdbaar.”

Een goede deal?

Learned societies zullen dus met een verhaal achter hun businessmodel moeten komen, en dat moet een beter verhaal zijn dan nu het geval is als het aan de coalitie achter Plan S ligt. Feit blijft namelijk dat in veel gevallen de ‘winst’ of marge die genootschappen maken op de tijdschriften linksom of rechtsom gedeeld moet worden met de uitgever – en dat niemand buiten de uitgevers lijkt te weten hoeveel de commerciële partij eraan overhoudt.

De terugkeer naar het systeem van weleer lijkt dan ook aanlokkelijk: learned societies worden gesponsord door instellingen, ze krijgen hun eigen platforms, wetenschappers behouden zelf het auteursrecht en dat alles voor een fractie van de huidige begroting. Toch zijn dit gouden bergen waar veel wetenschappers aan twijfelen.

Ook Robert Fletcher is sceptisch over de haalbaarheid van deze intentie. “We moeten gewoon het gegeven onder ogen zien dat de overgang niet gratis is en misschien zelfs geld kost. Bovendien is het ontzettend duur om een ​​tijdschrift goed te publiceren.” Hij wijst erop dat wetenschappelijk publiceren anno 2019 vele malen complexer is dan een halve eeuw geleden. “De enige manier waarop dit plan zal werken, is als er een grootschalige investering in nieuwe tijdschriften komt. Maar daar zie ik momenteel niet veel enthousiasme voor.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK