Leren van en voor werken

De waarde(n) van beroepsonderwijs

Opinie | door Elly de Bruijn
3 juni 2019 | Op 29 maart jongstleden aanvaardde Elly de Bruijn het ambt van bijzonder hoogleraar Pedagogisch-didactische aspecten van het opleiden tot beroepsuitoefening aan de Open Universiteit. In haar rede gaat zij in op de waarde van beroepsonderwijs en het leren van en voor werken.
Foto: Jos Kottmann

Vroeger werd onze identiteit bepaald door de plaats waar je vandaan kwam, je geloof, of je positie in de gemeenschap. Nu ligt onze identiteit niet meer bij voorbaat vast. Dat is mooi maar ook een opgave. Je moet een verhaal over jezelf construeren, een biografie die je bovendien zelf moet blijven onderhouden. Het werken aan dat persoonlijk narratief houdt nooit op en kan altijd beter en grootser.

Een persoonlijk narratief dat nooit klaar is en je eigenwaarde geeft is ook het proces van Berufsbildung of het ontwikkelen van een Vocation. In het Nederlands hebben we helaas geen goede formulering voor de persoonlijke ontwikkeling tot en van werkenden waarbij het tevens gaat om persoonlijke identiteitsvorming. Dus het streven naar het zijn van een bakker in plaats van alleen het streven om brood te bakken.

In beroepsopleidingen, tijdens beroepsvorming, formuleren mensen het persoonlijk narratief van de beroepsbeoefenaar die ze zijn of willen zijn. Dat doen ze binnen de grenzen van en in wisselwerking met het collectieve narratief van de beroepsgroep. Bijvoorbeeld: ik ben een verpleegkundige zoals de anderen, maar heb mijn persoonlijke aanpak, het gaat over de waarden en normen binnen die beroepsuitoefening. In de huidige samenleving, de dynamiek en complexiteit van beroepspraktijken die voortdurend ingrijpen op jouw narratief maar ook op dat van de beroepsgroep, betekent dat tevens blijven leren. Leren vraagt daarom juist ook tijdens de beroepsloopbaan ondersteuning door beroepsonderwijs.

Ons Nederlandse onderwijssysteem is echter vooral een aanbod voor kinderen en jongeren, vaak voorafgaand aan werk, of losstaand van werk (denk aan de baantjes die jongeren hebben naast hun opleiding). Ons onderwijs is daarbij tamelijk beroepsgericht, maar ons onderwijssysteem kent ook een strikte scheiding tussen algemeen en beroepsgericht onderwijs waartussen 12-jarige kinderen al een keuze moeten maken. De meerderheid kiest dan voor algemeen onderwijs, met name om zoveel mogelijk opties open te houden.

Het Nederlandse onderwijssysteem is daarmee én niet gericht op leven lang leren én positioneert de wereld van arbeid en beroep aan de marges van het onderwijssysteem tot 16 jaar, en voor 16 jaar en ouder als minder statusrijk. Tegelijkertijd is het beroepsonderwijs een waardevol concept van stimuleren van leren en als leerpraktijk waarin betekenisvolle vorming plaatsvindt.

Leren: wat en waartoe? 

Hoe word je een goede beroepsbeoefenaar en hoe zien die leerprocessen eruit? Mensen zoeken het beroep dat hen past, ook in termen van cultuur, omgang, collega’s, habitus. Dat betekent ook dat vanwege de dynamiek van beroepspraktijken mensen kunnen afhaken en op zoek gaan naar wat anders, het beroep past hen niet meer. Hoe ontwikkelen al die verschillende werkenden en aankomend werkenden hun persoonlijk beroepsgerichte narratief, passend binnen de grenzen van het collectieve, gegeven ook de veranderlijkheid daarvan?

Ik zie leren (van een beroep) en het ontwikkelen van een levensloopbaan als een unieke gang door sociale praktijken (familie, buurt, sport, muziek, onderwijs, werk). Het gaat om het ontwikkelen van denken en doen als twee kanten van dezelfde medaille waarin individuen hun persoonlijk (beroepsmatig) narratief (het zijn) ontwikkelen binnen de kaders van het collectieve narratief (de beroepspraktijk) dat uiteraard weer is ingebed in een groter geheel. In dat collectief, die beroepspraktijk, zijn betekenisvolle anderen en artefacten met en van wie individuen leren. Een belangrijk mechanisme in dat leren is frictie. Frictie die constructief is. Leren gaat via hobbels, af en toe wat in het duister tasten, zoeken naar wat bedoeld wordt, eens een ander perspectief nemen, de ‘oeps’- en ‘aha’-momenten zoals één van mijn promovendi het noemde in haar onderzoek.

Leren verder brengen: over pedagogisch-didactische interventies

Beroepsonderwijs moet helpen om via participatie te groeien in een beroepspraktijk en moet tevens acquisitiemomenten kennen. In mijn optiek gaat het er om dat beroepsonderwijs lerenden verder brengt dan ze op eigen kracht kunnen, dat we reiken naar de zone van naaste ontwikkeling – prachtige term van Vygotsky -. De wijze waarop we beroepsonderwijs vormgeven, de lerenden verder brengen, zou moeten aansluiten bij het identiteitsvormingsproces van lerenden, het eigen narratief, het ontwikkelen van eigen waarde. Dat motiveert – intrinsiek – tot leren en zonder motivatie geen leren. Het kunnen identificeren met beroepen, beroepspraktijken, prikkelt tot leren.

Het verder brengen van leren via beroepsonderwijs vraagt een plan, dat is het curriculum, letterlijk een plan voor leren. Welke inhouden, hoe orden je die en hoe maak je ze leerbaar; of: welke situaties, hoe orden je die, en hoe zorg je dat ze prikkelen tot leren? Het is een vraagstuk dat zowel in de praktijk van het beroepsonderwijs als in het onderzoek onderbelicht is.

Als we kennis in de breedste zin van het woord van belang vinden en ook het stimuleren van verbinding dan is het huidige plan voor leren niet optimaal. Uitgaande van een plan bestaande uit schoolvakken met steeds een andere docent, een paar uur praktische vaardigheden in een lokaal van een instructeur en stage aan het eind van de opleiding past niet bij die opgave. Dat kan echt beter!

Een plan voor leren waarin inhouden eclectisch worden opgenomen om meer generieke vaardigheden te leren is ook niet optimaal. Inhouden zijn er ook om mee te identificeren en het is lastig identificeren met van alles en nog wat of iets als analytische vaardigheden. Een volwaardig beroepsopleidend curriculum bevat aan het beroep gerelateerde disciplinekennis (wiskunde, voedingsleer, mechanica), procedurele kennis (hoe de kennis toe te passen), communicatie (taal, omgang), werkproceskennis (de kenmerken van de productiecyclus en het takenpakket), maar ook via een rode draad het ingroeien in waarden en normen van de beroepsgroep, het ontwikkelen van eigen accenten en het kijken naar jezelf en je ontwikkeling.

Een plan voor leren kent dus een rationale en er zijn verschillende logica’s die daarbij een rol spelen, namelijk:

  • Beroepslogische principes: leerbaar in relatie tot aard van de beroepspraktijk (werkproces, afbreukrisico, productiecyclus);
  • Leerpsychologische principes: leerbaar in relatie tot hoe mensen betekenis geven;
  • Didactische principes: leerbaar in relatie tot hoe je leren kunt ondersteunen;
  • Pedagogische principes: leerbaar in relatie tot zingeving.

Omdat het plan voor leren bedoeld is om een individueel vormingsproces verder te helpen, is het belangrijk te doordenken hoe unieke wegen mogelijk zijn binnen de sociale praktijk die onderwijs is. En het betekent ook dat gedacht moet worden in ‘lange lijnen’, niet het leren in één context, module, vak, les staat centraal maar het leerproces over contexten, vakken, lessen, heen.

Het plan voor leren is voor beroepsonderwijs overigens geen generiek plan. Er bestaat niet zoiets als de didactiek van beroepsonderwijs hoewel dat in de beleids- en onderzoekswereld regelmatig gedacht wordt. Het is vreemd dat dit beeld van een generieke didactiek beroepsonderwijs bestaat daar waar er voor bijna elk schoolvak in de algemene onderwijsroute een didactisch onderscheid wordt gemaakt, bijvoorbeeld vakdidactiek Nederlands, wiskunde, bèta, zaakvakken, moderne vreemde talen. Dan spreken we ook niet van de didactiek van het algemeen onderwijs. Beroepen verschillen zeer en de vier logica’s krijgen voor elke beroepsopleiding een andere invulling. Hier ligt een onontgonnen terrein voor onderzoek en ontwikkeling. Waar in Duitsland een leerstoel didactiek van de houtbewerking een serieuze aangelegenheid is kennen we in Nederland hooguit voor het medische domein een kennisbasis over leren, begeleiden en didactiek.

De significante andere

Voor het verder brengen van lerenden, komen tot de zone van naaste ontwikkeling, heb je betekenisvolle anderen nodig. Door Vygotsky aangeduid met een andere mooie term: de significante ander. In een sociale praktijk leer je van anderen die verder zijn of interessant voor je zijn, je opvallen. De significante ander is geen objectief gegeven, het is de perceptie van de lerende. Zo leer je als klein kind taal, daarin zijn de opvoeders meestal de significante anderen. In de pubertijd zijn leeftijdsgenoten vaak significante anderen, in het bijzonder bij de vorming van sociale relaties en een sociaal netwerk.

Binnen de sociale praktijk beroepsonderwijs zijn er meerdere significante anderen, het kunnen de docenten, instructeurs en praktijkopleiders zijn die een formele rol hebben in het opleidingsproces; het kunnen de collega’s op school zijn, zowel leeftijdsgenoten als ouderejaars, en de collega’s op de werkplek of binnen andere leeromgevingen. Significante anderen kunnen zich ook in de virtuele wereld bevinden.

De match tussen aard van de beroepspraktijk, opleiders en lerenden  is van belang. Naast betrokkenheid, gezien worden, moet de docent of praktijkopleider als significante ander iets toe te voegen hebben over het beroep, in termen van kennis, vaardigheid of mores van het beroep.

Het vraagt van docenten in het beroepsonderwijs een uitstekende beheersing van het onderdeel dat onderwezen wordt en tegelijk begrip van de aard van het beroep, de beroepspraktijk waartoe opgeleid wordt. Wie zegt dat het niet zo moeilijk is om docent beroepsonderwijs te zijn, heeft het bij het verkeerde eind! Het is vele malen lastiger dan lesgeven op een gymnasium. Heel vreemd dat lerarenopleidingen toch nog regelmatig de eerste stages in het beroepsonderwijs positioneren met als redenering dat je dan nog niet zo veel hoeft te weten.

De waarde van beroepsonderwijs is dat het leren verder brengt, richting de zone van naaste ontwikkeling via meer en minder geconstrueerde leeromgevingen – sociale praktijken – in school en in bedrijven/instellingen waarbij opleiders, collega’s, mede-lerenden de rol van significante ander vervullen. Lerenden ontwikkelen zo hun persoonlijk beroepsmatig narratief in de context van het collectief, van de beroepsgemeenschap en van de maatschappij als geheel.

De waarden van beroepsonderwijs zijn dan dat er ruimte en tijd is voor het ontwikkelen van dat persoonlijk beroepsmatig narratief (zingeving), dat dit proces genest is in de omgeving en van daaruit spiegelt, confronteert en grenzen verlegt (betekenisgeving), dat anderen daarbij een rol spelen (sociaal), dat het constructieve frictie genereert (prikkelend) en dat het ontwikkelde narratief, als voorlopige uitkomst, begrepen wordt in de buitenwereld (erkenning).


Dit is een ingekorte versie van de rede van Elly de Bruijn bij de openbare aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Pedagogisch-didactische aspecten van het opleiden tot beroepsuitoefening vanwege Hogeschool Utrecht aan de Open Universiteit op vrijdag 29 maart 2019

Elly de Bruijn :  Lector Beroepsonderwijs (Hogeschool Utrecht) en bijzonder hoogleraar pedagogisch-didactische aspecten van het opleiden tot beroepsuitoefening (Open Universiteit)


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK