Martin van Rijn: ‘Internationalisering drukt op bekostigingsprobleem’

Nieuws | door Frans van Heest
17 juni 2019 | “Een herverdeling van 0,7 procent tot 1,7 procent van het budget: je zou zeggen dat dat zou moeten kunnen.” Martin Van Rijn vindt dat zijn bekostigingsadvies ondanks de pijnlijke keuzes goed en evenwichtig is.

Martin van Rijn relativeert de impact van de herverdeling die zijn commissie de minister heeft geadviseerd. Ook ziet hij dat het bekostigingsvraagstuk verergerd wordt door de internationale instroom van studenten. In de Tweede Kamer gingen Kamerleden afgelopen week in gesprek met de commissie over het advies dat in het hoger onderwijs veel stof doet opwaaien.

Meer transparantie over bekostiging en kwaliteit

Van Rijn liet allereerst aan de Tweede Kamer weten dat er meer aandacht moet zijn voor de feitelijke kosten die gemaakt worden in het hoger onderwijs. “Meer transparantie over bekostiging en kwaliteit is een heel belangrijk onderdeel van ons advies. Je zou toch eigenlijk willen dat er een zekere mate van duiding is over wat de kwaliteit van een opleiding kost? Wij hebben geconstateerd dat daar te weinig transparantie over is. Ik zou de onderwijssector meer debat gunnen over inzicht in de kosten van de kwaliteit van opleidingen. Het is wel een fundamentele aanbeveling van ons rapport om daar nog eens goed naar te kijken.”

Dat er meer geld naar bèta en techniek gaat in het wo is volgens Van Rijn geen verrassing, gezien zijn opdracht. “Meer aandacht voor bèta- en techniek was een van onze kernopdrachten. We hebben in onze voorstellen een combinatie gezocht van het verminderen van de concurrentiedruk en een zekere herverdeling naar bèta en techniek.”

Tegelijkertijd constateerde Van Rijn dat zijn advies tot veel onrust heeft gezorgd en hij begrijpt dat ook wel. “Er is veel gedoe over ons advies. Er zitten een paar moeilijke en pijnlijke keuzes in, maar met de opmerking van de minister dat zij de effecten van de herverdeling verzacht bij de voorjaarsnota. Dan denk ik toch dat de combinatie van onze aanbevelingen en die uitspraak van de minister zou kunnen leiden tot een redelijk pakket, maar dat is uiteindelijk aan de politiek om dat te beoordelen.”

Toch benadrukt Van Rijn dat zijn herverdeling niet buitensporig is. “Een herverdeling als zodanig die varieert van 0,7 tot 1,7 procent van het budget, je zou zeggen dat zou moeten kunnen.  We constateren ook dat bijna alle universiteiten en hogescholen een solvabiliteit hebben ver boven de signaleringsgrens van de Inspectie. Dus er zit ook wel enige bufferruimte. Het verschuiven van de tweede naar de eerste geldstroom geeft ook een verzachting. We doen ook voorstellen om het gefaseerd in te voeren over twee jaar, we denken dat er een pakket ligt dat zou moeten kunnen. Dat neemt niet weg dat er moeilijke keuzes gemaakt moeten worden.”

Meer problemen met switch in het hbo

Dat er in het hbo geen extra geld wordt herverdeeld naar bèta en techniek maar alleen op basis van switch heeft wel een reden. De problemen in het hbo op het gebied van switch waarbij studenten uitvallen bij de ene instelling en vertrekken naar een andere instelling en daardoor bekostiging wordt misgelopen is in het hbo groter dan in het wo, zo zegt Van Rijn. “Als je spreekt over de acute knelpunten bij techniek dan zie je dat deze in het hbo minder zijn dan op universiteiten. In het hbo zijn er in 2019 zeven opleidingen met een numerus fixus. Dat zijn geen opleidingen met een groot arbeidsmarkttekort. Het is wel zo dat de problemen die we nu zien in het wetenschappelijk onderwijs ook kunnen ontstaan in het hbo. Op den duur speelt daar misschien wel hetzelfde probleem.”

Van Rijn drukte de Kamerleden op het hart dat zijn commissie het heel spijtig zou vinden als het advies niet integraal zou worden overgenomen. “Ik snap dat de verleiding groot is om naar dit pakket te kijken en daar elementen uit te pikken, maar dat zou de commissie heel vervelend vinden, omdat wij lang hebben gesproken over een pakket dat met elkaar samenhangt. Uiteraard is het aan de politiek om daar keuzes in te maken.”

Risico op snijden in een sector die je zou willen beschermen

Na de introductie van Martin van Rijn was het de beurt aan Kamerleden om vragen te stellen aan de commissie. Frank Futselaar (SP) wilde van de commissie weten waarom er in het hbo geen extra geld gaat naar techniek. “Er zijn een aantal hogescholen die slecht uitvallen als het gaat om tweedekans-studenten en switch. Je ziet dat bij de voorgestelde herverdeling hogescholen in de Randstad er goed vanaf komen. Tegelijkertijd zie je dat hogescholen waar je weinig keus hebt als student en dus minder switch er slechter vanaf komen. Daar zitten wel weer een aantal hogescholen tussen die veel technische opleidingen hebben. Dus loop je zo niet het risico dat je snijdt in een sector die je zou willen beschermen?”

Volgens Van Rijn blijkt de problematiek van switch veel groter te zijn in het hbo dan in het wo. “De hogescholen zeiden tegen ons: ‘voor ons hoef je niet zo gek veel voorstellen te ontwikkelen want wij hebben niet veel grote knelpunten, behalve dan de switch. Dat is de reden dat wij het voorstel gedaan hebben zoals we het gedaan hebben.”

Hoge solvabiliteit van instellingen

Paul van Meenen (D66) was opgetogen met de constatering van Van Rijn dat de eigen reserves van instellingen wel erg hoog zijn. Afgelopen najaar hield hij ook al een pleidooi om meer vanuit de eigen reserves te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Hij wilde weten van Van Rijn of hier niets aan gedaan zou kunnen worden. “Het is een terechte constatering dat die solvabiliteit erg hoog is. Zou er ook niet een lagere ondergrens moeten worden gehanteerd? Dat heeft u geloof ik niet voorgesteld, maar ik ben toch wel benieuwd hoe u daar tegenaan kijkt?”

Of een lagere ondergrens ook echt noodzakelijk was wist Van Rijn niet, maar hij constateerde op de vraag van Van Meenen wel dat er meer discussie op dit punt nodig is. “Er wordt al een aantal jaar gesproken over de solvabiliteit. Het debat lijkt altijd te gaan over de vraag of je niet op de stoel van de instelling gaat zitten. Ik denk het een groot goed is om die eigen verantwoordelijkheid ook te hebben. Tegelijkertijd kun je zeggen dat te hoge solvabiliteitscijfers met een te voorzichtig beleid ten nadele is van de kwaliteit van onderwijs, onderzoek en voor docenten en studenten.”

Volgens Van Rijn is het niet altijd noodzakelijk om heel veel geld op je bankrekening te hebben staan als instelling, dat is in andere sectoren ook niet gebruikelijk. “Waar heb je die solvabiliteit nu voor nodig? Wil je het gebruiken om direct gebouwen te kunnen betalen of wil je het geld gebruiken om het te besteden aan onderwijs en onderzoek? Je kan namelijk ook verantwoord lenen met een verantwoorde solvabiliteit, zoals ook in andere sectoren gebruikelijk is. Wij zijn verbaasd dat dit de afgelopen tien jaar niet tot een fundamentele discussie heeft geleid, dat zou wel moeten.”

Een perverse prikkel

Voor wat betreft switch in het hbo wilde Van Meenen nog meer duiding of switch financieel belonen niet een verkeerde prikkel is. “Hoe komt het dat er zo veel switchers zijn? Ik wil wel een suggestie meegeven. Ik denk dat het heel erg veel te maken heeft met de regels rondom het BSA. Je ziet dat heel veel studenten een opleiding moeten verlaten en dezelfde opleiding elders gaan doen. Bent u dat met deze maatregel niet gewoon aan het belonen? Dreigt niet dat dit op zichzelf een perverse prikkel kan worden? Je zou kunnen zeggen: het wordt nu van belang om elkaar zo veel mogelijk studenten toe te spelen. Dat levert in dit voorstel gewoon een jaar extra bekostiging op.”

Van Rijn zei in antwoord op de vraag van D66 dat zijn commissie niet zozeer gekeken heeft naar de oorzaken van switch maar vooral geconstateerd heeft dat instellingen hier wel last van hebben. “Wij hebben niet zozeer gekeken naar de oorzaken maar wat betekent dit nu als instellingen veel te maken hebben met switch? Instellingen lopen echt veel bekostiging mis als er geswitcht wordt naar een andere instelling.”

Ook waarschuwt Van Rijn dat een perverse prikkel niet uit te sluiten is. “Overal waar een financiële prikkel in zit is er ook een perverse prikkel. Die prikkel is er nu ook op het moment dat studenten switchen. Als je dit niet doet dan bestaat het risico op de prikkel bij de ontvangende instelling en die zegt: ‘ik heb deze student liever niet’. Dat lijkt mij niet in het belang van de student. Heel simpel, wij hebben voor de positie van de student gekozen.”

Een druppel op een gloeiende plaat voor de eerste geldstroom

Eppo Bruins (CU) wilde nader ingaan op het voorstel van Commissie Van Rijn om 100 miljoen euro over te hevelen van NWO naar de eerste geldstroom. Bruins vroeg zich af wat het effect hiervan zal zijn. “Waarom denkt u dat 100 miljoen euro verschuiven naar een pot van 4 miljard iets gaat doen, terwijl je iets weghaalt uit een pot van 700 miljoen euro? Dat heeft grote negatieve impact op de tweede geldstroom en het is een druppel op een gloeiende plaat voor de eerste geldstroom. Hoe voorkom je bij zo’n overheveling dat je het blind in een grote pot gooit en terechtkomt op de plekken waar wij al toch heel veel aan doen in Nederland? Zodat dit bedrag ook automatisch gebruikt wordt om vaste lasten te dekken. Hoe kunnen we zo’n overheveling nu ook echt nuttig maken?”

Op deze vraag ging commissielid Luc Soete in. “Tot op heden was het altijd de lijn om meer eerste geldstroom te verplaatsen naar de tweede geldstroom. Je ziet dat de NWO-middelen vrij dramatisch zijn gestegen. Toen Jo Ritzen nog minister was, was het streven om 500 miljoen euro uit te geven aan NWO en we zitten nu bijna aan het dubbele. Wij vergeten daarbij op te tellen dat ook de European Research Council is opgericht in 2007 en dat Nederlandse onderzoekers het daar bijzonder goed doen. De balans is in onevenwicht. Het weghalen van die 100 miljoen euro is een welkome maatregel. Hoe je deze maatregel uitvoert is wel een belangrijke. Je wilt niet dat het geld wordt gebruikt om gaten op te vullen bij instellingen.”

Ook wilde Bruins weten van de commissie of er met die overheveling ook meer geld komt voor promovendi uit de eerste geldstroom. “Toen ik nog jong was bestonden er nog eerste geldstroom aio’s, dat was voor het vrije onderzoek. Maar volgens mij zijn die verdwenen. Wij hebben ze niet meer. Zouden we niet alleen meer vaste staf en meer gebouwen moeten betalen uit de eerste geldstroom, maar ook gewoon weer promovendi, die je dan volledige vrijheid geeft? Moeten we niet wat minder vaste wetenschappelijk staf hebben en meer flexibiliteit aan eerstegeldstroom aio’s, omdat we misschien te veel onderzoekers met te weinig geld proberen te betalen in Nederland?”

Soete kon dit betoog als oud-rector van de Universiteit Maastricht alleen maar ondersteunen. “Als oud-bestuurder van een universiteit ondersteun ik dat volledig omdat je ziet dat de aio’s aangesteld worden binnen bepaalde gebieden en daar worden klaargestoomd om binnen de vernieuwingsimpuls een voorstel in te dienen. Er wordt voor hen een onderzoekscarrière weggelegd met veel onzekerheden.”

Andere bekostiging voor internationale studenten

Futselaar wilde nog van de commissie weten in hoeverre internationalisering invloed heeft op de bekostigingsproblematiek. “De commissie wil minder nadruk op aantallen studenten, ik begrijp dat wel maar aan de andere kant zit er ook wel iets fairs aan het bekostigen op studentenaantallen. Is niet gewoon het probleem de instroom van internationale studenten binnen de EU, die nu bovenmatige druk legt op de bekostiging? Heeft de discussie over het financieren van studentenaantallen dit niet vertroebeld? Heeft u ook gekeken naar een mogelijkheid om die internationale studenten op een andere manier te bekostigen?”

Van Rijn bevestigde het betoog van Futselaar dat internationale studenten de problemen rondom bekostiging verergeren. “De internationalisering is een verzwaring van de problematiek, zowel door de EU-student als de niet EU-student. Er komt nog een apart interdepartementaal beleidsonderzoek om te kijken wat de effecten van internationale componenten zijn. Ik heb wel begrepen dat de mogelijkheden om daar iets aparts te doen met de bekostiging wel beperkt zijn. Wat wel van belang is om de kosten in ieder geval te kennen, maar dat dat een verzwaring van de problematiek is, dat is wel duidelijk.”

Judith Tielen van de VVD constateerde dat het rapport veel stof heeft doen opwaaien, maar dat zij zich daar niet door laat leiden. “Het is niet makkelijk voor een heleboel betrokken instellingen, maar daar ben ik nooit zo gevoelig voor. Tegelijkertijd denk ik wel dat het tot iets moet leiden. Wat mogen wij daar als samenleving voor terugzien als dit rapport wordt doorgevoerd?”

Van Rijn besloot om nog maar eens de vier doelstellingen van het advies in ogenschouw te brengen. “Wij hebben het rapport niet voor niets ‘Wissels om’ genoemd. Als je op korte termijn een wissel omzet dan zal er over vijf meter niet zoveel veranderen, maar 500 kilometer verder wel. Dit zijn dingen die op de lange termijn spelen. Er moet een betere balans zijn wat betreft onderwijs en onderzoek. Wij denken dat er meer vaste aanstellingen kunnen zijn op hogescholen en universiteiten. En wij denken dat de student/docent-staf ratio kan worden hersteld. Door de jacht op studentenaantallen is dat uit het lood geslagen. En dat we de switch kunnen beperken. Als we deze vier doelstellingen zouden halen dan zouden we een enorme slag maken in de ogen van de commissie.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK