Minister maant universiteiten om meer financieel risico te nemen

Nieuws | de redactie
25 juni 2019 | Universiteiten moeten meer interen op hun financiële reserves, dat vindt minister Ingrid van Engelshoven. In een Kamerbrief, geschreven samen met collega Arie Slob, pleit ze ervoor om een maximum te stellen aan de hoeveelheid middelen die universiteiten in kas kunnen hebben: “Wij vinden het tijd dat instellingen hun deken van voorzichtigheid van zich af leggen, zolang dat binnen verantwoord financieel beleid past.”
Hoftoren (OCW) – Foto: Fabio (CC BY 2.0)

“Ik weet dat we uit Den Haag weinig kunnen verwachten deze regeerperiode, dus moeten we zelf de ruimte zoeken om te investeren,” het waren profetische woorden die VSNU-voorman Pieter Duisenberg aan het begin van dit jaar op ScienceGuide uitte in een interview over de ‘knelpuntenanalyse’ van de universiteiten. Met zijn impliciete oproep voor meer middelen, gekoppeld aan de suggestie dat universiteiten meer van hun reserves zouden moeten kunnen inzetten opende de koepel in zekere zin het jachtseizoen op zichzelf.

De vermeende plank

“Universiteiten laten geld op de plank liggen,” zo kopte het Algemeen Dagblad dan ook in oktober in een verslag van het debat over de onderwijsbegroting. Daarin stelde Kamerlid Paul van Meenen (D66) dat universiteiten hun eigen studenten en personeel zouden misleiden, en dat er meer dan voldoende geld in kas zou zijn om in te zetten voor de knelpunten. Van Meenen: ”Dit geld is à la minute te besteden aan kleinere werkgroepen en lagere werkdruk.”

Ergernis en frustratie waren de emoties die destijds doorklonken in de reactie van de universiteiten. Zo wees TU Delft-bestuurder Tim van der Hagen het D66-Kamerlid erop dat het overgrote deel van de middelen van zijn – en vele andere instellingen – vastzit in het vastgoed dat de instellingen in de jaren ’80 ‘cadeau’ kregen van de overheid. “Het bleek een vrij giftig cadeau,” schreef Van der Hagen, “want het overgrote deel van dat vastgoed kampte met zwaar achterstallig onderhoud, voldeed niet aan de eisen van modern onderwijs en onderzoek, is totaal niet duurzaam en zit vol asbest.”

Er ligt geen geld op de plank, het geld ís de plank.

“Het is verleidelijk te verwijzen naar een regeltje op het budget en dat te gebruiken om te laten zien dat de overheid niets hoeft te doen, maar dat is niet waar: de overheid moet wél wat doen,” was dan ook zijn conclusie waarin hij veel bijval kreeg van collega’s waaronder vice-voorzitter Martijn Ridderbos van de Universiteit Leiden die daaraan toevoegde: “Een universiteit is […] pas echt rijk als het geld dat op de rekening staat nog geen bestemming heeft,” hetgeen niet het geval is volgens hem.

Geen minimum-solvabiliteit, maar een maximum

Met die lezing van de universitaire begrotingen was de bekostigingscommissie van Martin van Rijn het niet eens. In het in mei verschenen rapport stelde de commissie dat de hoge reserves van universiteiten “niet passen bij de maatschappelijke opgaven van universiteiten en hogescholen” gevolgd door de aanbeveling om kritisch te kijken naar de solvabiliteitsgrens in het hoger onderwijs.

In markante tegenstelling tot de oproep van de VSNU om een minimum te stellen aan de solvabiliteit De solvabiliteit van een instelling drukt de verhouding eigen vermogen en vreemd vermogen (waaronder schulden) uit in een enkel getal. Het geeft een indicatie van de mogelijkheid van een organisatie om aan zijn verplichtingen te voldoen. In het hoger onderwijs hanteert de Inspectie hiervoor een minimum van 30%, gemiddeld ligt dit rond de 49% bij universiteiten. van instellingen, raadde de commissie aan om een maximum te formuleren. “Stel een bovengrens voor solvabiliteit in, om een doelmatige besteding van publieke middelen te bevorderen en om te voorkomen dat publiek geld voor onderwijs en onderzoek te lang onbesteed blijft. (hbo en wo, invoering mogelijk per 2020).”

Donderdag reageerde minister Van Engelshoven op dit voorstel. In een gezamenlijke Kamerbrief over reserves in het onderwijs, geschreven in samenwerking met collega Arie Slob, nemen de ministers de reserves in de gehele onderwijskolom onder de loep. Volgens Van Engelshoven verdienen de hogescholen lof voor hoe zij zijn omgesprongen met hun reserves. “We zien dat de hogescholen dit goed hebben opgepakt en dit samen met de afspraken over voorinvesteringen in het hbo geleid heeft tot negatieve exploitatieresultaten en dalende reserves in de jaren 2016 en 2017.” Volgens haar nemen de hogescholen dus hun verantwoordelijkheid.

Heel anders is de toon van de minister als het aankomt op de universiteiten. “De ontwikkeling in de universitaire sector is minder positief te beschouwen,” waarna ze concludeert dat herhaaldelijke gesprekken met de universiteiten weinig hebben opgeleverd, de reserves groeien alleen maar. Van het tegenargument dat deze reserves nodig zijn voor investeringen in vastgoed maakt ze brandhout. “Hoewel een aantal instellingen aangeeft zich voor te bereiden op omvangrijke investeringen in huisvesting, zien wij dit nog niet terug in de daadwerkelijke uitgaven van de instellingen.”

Schatkistbankieren

Met de voorzitters van de Raden van Toezicht (RvT) van de universiteiten heeft de minister besproken dat instellingen “scherper gaan begroten” en meer moeten kunnen investeren met geleend geld, zo schrijft zij. Voor het argument dat schatkistbankieren Schatkistbankieren houdt in dat instellingen hun liquide middelen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Onderdeel van het schatkistbankieren kan zijn dat aan bepaalde instellingen de mogelijkheid wordt aangeboden om te lenen uit de schatkist. niet alleen een groot onderpand vraagt maar ook de autonomie van de instelling kan aantasten, zoals eerder geuit door Ridderbos, toont zij zich gevoelig.

De investeringsruimte van universiteiten is zo breed nog niet

“Gezamenlijk met de VSNU brengen we praktische belemmeringen voor deelname aan schatkistbankieren in kaart en lossen we deze, waar mogelijk op.” Ten slotte geeft de minister aan dat zij van de RvT’s heeft begrepen dat een deel van de voorzichtigheid voortkomt uit de onzekerheid over de jaarlijkse rijksbijdrage, die onder meer afhankelijk is van studentenaantallen. Volgens haar gaat de nieuwe systematiek van bekostigen, waarbij eerder in het jaar duidelijkheid is over de bijdrage, hierbij helpen.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK