Kwart van de bètastudenten geïnteresseerd in leraarschap

Verslag | door Toske Andreoli
28 augustus 2019 | Er heerst een tekort aan middelbare schoolleraren in de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en informatica. Hoewel het aantal studenten bij bèta-opleidingen de laatste tien jaar sterk is gestegen, blijft het aantal bètastudenten bij de lerarenopleiding constant. Hoe kunnen meer studenten worden verleid tot het leraarschap?
Foto: Timon Jacob

Tijdens de Onderwijs Research Dagen 2019 was een symposium gewijd aan de mogelijkheden en hindernissen om bètastudenten en alumni voor het leraarsberoep te winnen. Onderzoekers vertelden over wat bètastudenten belangrijk vinden aan een baan, over de ervaringen van mensen die een carrièreswitch tot bètadocent hebben gemaakt en gingen met elkaar in gesprek over het imago van lesgeven.

Als er zo weinig bètastudenten instromen in de lerarenopleiding, betekent dat dan ook dat er weinig interesse in het leraarschap is? Of is er iets anders aan de hand? Els van Rooij vroeg met een vragenlijst aan negenhonderd studenten van verschillende bètarichtingen uit Delft, Leiden en Groningen welke carrière ze aspireerden.

Zo’n dertig procent wilde onderzoeker worden, een kwart wilde het bedrijfsleven in, en twintig procent had een hoge interesse in industrie en ondernemerschap. Van Rooij: “Maar gelukkig vonden we ook twee groepen die een gemiddelde of een hoge interesse hadden in het leraarschap, en daar waren we heel blij mee. Een kwart van de bètastudenten geeft toch wel aan dat ze geïnteresseerd zijn – in ieder geval enigszins – in een baan als leraar.” Van Rooij vond wel een klein verschil tussen de universiteiten. “Op de TU Delft vonden we een lager percentage in de onderwijsgroepen dan op de brede universiteiten in Leiden en Groningen.”

Het is niet één type student dat interesse heeft in de lerarenopleiding. “De ene groep was undecided: ze scoorden gemiddeld op alle carrièreopties, behalve op onderzoek: ze weten al dat ze dat niet willen. De andere groep is naast onderwijs ook geïnteresseerd in onderzoek en wetenschapscommunicatie. Dus je ziet een groep die laag op onderzoek scoort en de andere groep juist hoog. Maar beide hebben interesse in het leraarschap.”

Uitdaging of comfort

Het verschil in interesses zie je ook terug in hun zogenaamde carrièrewaarden: wat ze belangrijk vinden aan een baan. Van Rooij en haar collega’s toetsten op waarden als sociaal contact, status, comfort, intellectuele uitdaging, carrièreperspectief en baanzekerheid. De groep die ook interesse in onderzoek en wetenschapscommunicatie heeft, vindt intellectuele uitdaging belangrijk, terwijl de groep die nog onbeslist is, comfort heel belangrijk vindt. “Die willen een chille baan, gewoon leuk, niet te veel stress, en een goede work-life balance.”

Van Rooij: “Het zijn mooie profielen, en we willen eigenlijk dat alle studenten met interesse – een kwart – instromen in de lerarenopleiding. Maar dat gebeurt niet, want er zijn veel concurrerende beroepen, die waarschijnlijk een beter salaris en een hogere status opleveren. Op status werd overigens door niemand hoog gescoord, maar dat kan ook sociale wenselijkheid zijn.”

Hoe krijg je deze verschillende profielen dan warm voor het beroep? “Je moet benadrukken dat het leraarsberoep past bij hun interesses en carrièrewaarden, maar die twee groepen tegelijk aanspreken is lastig. Je kunt heel goed het sociale contact benadrukken, want dat vinden ze allebei belangrijk, maar hoe maak je duidelijk: in het lerarenberoep vind jij echt die intellectuele uitdaging waar je naar op zoek bent? Je denkt al snel aan pedagogische uitdaging, of klassenmanagement, maar niet zo snel dat je als leraar op een hoog niveau bezig bent met je vak. Dat is nog wel een belangrijk punt.”

De pedagogische verlegenheid achter je laten

Ook het comfortabele aspect van het leraarschap kan nog moeilijk over te brengen zijn, denkt Van Rooij. “Je moet die undecided students duidelijk maken dat leraar zijn een fijne baan is, met lage werkdruk, enzovoort. Je kan wel zeggen: als startende leraar heb je heel veel begeleiding, of je kunt hun lesuren verminderen. Maar als je kijkt naar wat er in de media naar voren komt over onderwijs, komt het lerarenberoep allesbehalve naar voren als een fijne werkomgeving zonder stress. Het is wel lastig om het lerarenberoep te matchen met wat zij willen.”

“”Docenten zijn vaak overbelast, maar zijinstromers geven aan dat ze die stress niet ervaren.””

Lesley de Putter

Masterstudenten vormen niet de enige doelgroep van de lerarenopleidingen: er is ook een groep die later in hun loopbaan voor het leraarschap kiest. Lesley de Putter werkt aan de lerarenopleiding natuurkunde aan de TU Eindhoven en heeft onderzoek gedaan naar zijinstromers in de bètavakken. Hoe ervaren zij de overstap, wat kunnen we daarvan leren, en hoe zinvol is het om te werven in de industrie en academie voor meer leraren?

De Putter: “Ik ben met achttien zijinstromers in gesprek gegaan. Gewoon begonnen met de vraag: waarom ben je nou overgestapt, hoe kwam het zo, wat deed je daarvoor nou eigenlijk precies? En door zo’n gesprek, eigenlijk een heel persoonlijk gesprek, krijg je heel veel informatie over waarom zo iemand is overgestapt. Sommige zijn hele heftige en felle gesprekken, andere wat minder, heel zakelijk, maar de meesten hebben een sterk persoonlijk verhaal achter hun overstap zitten.”

Ondersteuning zijinstromers onvoldoende

Zijinstromers zijn volgens De Putter voornamelijk mensen uit de industrie, het bedrijfsleven, die iets anders wilden doen. Maar ook academici, zzp’ers, mensen met een eigen bedrijf, of herintreders worden leraar. “Je hebt zijinstromers die zeggen: ik ging voor mijn vak, ik wil de passie voor mijn vak overdragen. En je hebt er bij die zeggen: ik wil als mens andere jonge mensen coachen in het leven. Die willen leraar worden voor het sociale, pedagogische.”

Het meest opvallende profijt dat de zijinstromers zien van het feit dat ze een andere carrière hebben gehad, zijn hun professionele vaardigheden. De Putter: Ze zeggen: ‘we weten dat een docent altijd overbelast is, het is een drukke baan, burn-out dreigt altijd’. En wat zij eigenlijk zeggen is: wij ervaren die stress niet. Wij kunnen professioneel vergaderen. Wij structureren ons werk goed, bakenen onze taken af. Ze zeggen dat het bedrijfsleven wat dat betreft een goede leerschool is. Ze vinden wel dat ze te weinig tijd hebben om de innovaties die zij zien uit te voeren.”

De uitdagingen die de zijinstromers aan De Putter vertelden gingen over het lesgeven zelf: orde houden, leerlingen motiveren en bij de lessen betrekken. “Iemand zei me: ik was de enige eerstegrader, ik had dit nog nooit gedaan, en ik had ineens een examenklas.” De ondersteuning vinden ze vaak niet toereikend. “Zij zijn anders dan de leraren die van de lerarenopleiding komen, en ze krijgen dezelfde ondersteuning en dat past niet.”

Onprofessionele schoolcultuur

Net als bij het onderzoek van Van Rooij is het imago van lesgeven voor zijinstromers een probleem. De Putter: “Aan je vrienden moeten vertellen dat je ‘maar’ leraar wordt. Ik heb een jongen gesproken die letterlijk zei: de prof waarbij ik wegging die leek mij nu een minderwaardig mens te vinden, omdat ik ophield met mijn carrière in het onderzoek. Iedereen sprak meewarig over wat hij ging doen, terwijl hij zo enthousiast was, dat viel hem heel erg tegen.”

Financieel was het voor sommige zijinstromers ook een uitdaging. De Putter: “Iemand zei: als ik met pensioen ga, krijg ik meer geld per maand dan wat ik nu verdien als ik fulltime werk.”

Wat De Putter het meest trof was het gevoel van boundary crossing dat de leraren bleken te hebben. “Dat je in twee werelden komt die niet helemaal op elkaar aansluiten of die helemaal niet op elkaar aansluiten. Wat sommigen heel erg tegenviel was de schoolcultuur, die niet professioneel is, de ellenlange vergaderingen, collega’s die dingen beloven maar dat niet doen. Een dorpsgevoel ook: aan de ene kant heel veilig, maar aan de andere kant veel roddel en achterklap. Vastzitten aan methodes en de modus van de school, daar houden zijinstromers niet van, je kunt weinig veranderen.”

Zijinstromers zien het als hun meerwaarde voor het onderwijs om in die schoolcultuur ‘de echte wereld’ binnen te brengen. De Putter: “Ze zeggen dingen als: als ik iets zie dat ik kan toepassen in de praktijk dan doe ik dat meteen erbij. Ik heb nog gewoon contacten, ik ga naar de bedrijven, dus ik kan leerlingen laten zien waar het voor is, ik kan ze ook uitdagen om daar iets mee te doen. Ik neem de tijd om die kinderen voor te lichten over waar ze heen gaan. Ik weet al wat er te koop is in de wereld.”

Maar twee op de tien blijft plakken

De Putter sprak ook een aantal leidinggevenden van middelbare scholen, en die waren heel enthousiast over de leraren die de overstap hadden gemaakt. “Leidinggevenden zien dat ze andere vaardigheden hebben en zijn daar blij mee. Ze herkennen ook de blik naar buiten en de professionaliteit van de zijinstromers. ‘Als ik ze iets vraag, dan heb ik het niet voor de kerst, maar na twee weken een rapport op mijn bureau’. Ze gaven wel aan dat de nieuwe leraren niet allemaal even geschikt zijn: van de tien die binnen komen blijven er maar twee plakken.”

De zijinstromers die De Putter sprak, gaven dan ook de suggestie om heel goede voorlichting te geven over hoe onderwijs er nu uitziet. “Veel mensen hebben het beeld van onderwijs van toen zij zelf naar school gingen, en het onderwijs van nu is anders. Een iemand zei: ‘ik mag gewoon coachen en naast de leerlingen gaan staan, ik vind dat heerlijk’. Maar een ander die dacht dat hij voor de klas kon gaan zenden, en dat kon niet.”

Een andere tip voor de werving van leraren uit de industrie of academie, is dat ze het veilig kunnen uitproberen. “Ik hoorde sterk: als ze het niet veilig hadden kunnen uitproberen, hadden ze het nooit gedaan. Je kunt denken aan outsourcing, of projecten waarbij de lerarenopleiding betaald wordt, plus twee dagen in de week om het te doen. Ze willen graag hulp bij hun overstap, alle praktische zaken op een rijtje.”

“”Veel mensen hebben het beeld van onderwijs van toen zij zelf naar school gingen, maar het onderwijs van nu is anders.” “

Lesley de Putter

Voor haarzelf als lerarenopleider ziet De Putter dat zijinstromers een minder strakke opleiding, maar wel vaker persoonlijke coaching nodig hebben. “En niet iedereen kan leraar worden, niet iedereen uit het bedrijfsleven moet je werven. Er is goede assessment nodig, want verkeerd kiezen als je vijftig of zestig bent, en je moet weer terug naar een bedrijf, dat kan tegen vallen.”

Aan het einde van het symposium discussiëren Van Rooij en De Putter met collega-onderzoekers Michiel Dam en Alma Kuijpers (ICLON/Universiteit Leiden) over wat het beste zou werken om de instroom te vergroten.

Dam merkt op dat er de laatste jaren veel interventies voor de korte termijn zijn gedaan. “Zoals salaris verhogen: werkt niet. De PAL, persoonlijke assistent leraar: werkt ook niet. Er zijn heel veel mensen die denken dat ze oplossing hebben, vooral vanuit de politiek, die denken vaak: ik moet iets presteren dus ga iets snel inzetten.”

Initiatieven zijn er genoeg, maar wie zet de lerarenimpuls door? 

Kuijpers werkt met de theorie die ‘systeemdenken’ genoemd wordt, en geeft aan dat interventies een hiërarchie hebben. “Als jij in staat bent de denkbeelden van de mensen te veranderen, dan is dat veel krachtiger dan dat je in het systeem gaat rommelen met bijvoorbeeld een nieuwe beurs. Je moet niet alleen letten op wat kwantificeerbaar is, maar eerst het systeem begrijpen. Het taal en het denken van mensen bepaalt ook het gedrag.”

Dedain over leraarschap

Kuijpers merkt in haar eigen onderzoek dat studenten aangeven dat de beeldvorming over het leraarschap op de bètafaculteit zeer negatief is. “Studenten zeggen: het wordt niet echt gewaardeerd op mijn faculteit om te kiezen voor de lerarenopleiding. Het wordt niet aangeprezen, niet verafschuwd, meer een beetje gedoogd. Dat is niet echt positief. Sommigen zeiden zelfs: ‘het lijkt erop dat er een zekere minachting is voor onderwijs, dat het onder je niveau is.’”

Dam vult aan: “Ik hoor steeds het imagoprobleem terugkomen. Er is vooral een cultuurverandering nodig, en dat duurt heel lang. Mensen zien Finland vaak als voorbeeld, maar dat heeft daar ook jaren geduurd. Mensen zijn begonnen positief te spreken: dit zijn de kinderen die in de toekomst ons land goed houden. Als gevolg komt dan dat alleen de besten die kinderen les mogen geven. Hoe je praat over het onderwijs, in de klas, in je onderzoek, dat is echt heel belangrijk.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK