Hoe wordt de hogeschool een echte university of applied sciences?

Opinie | door Janneke Hoekstra & Bram Veenhuizen
24 september 2019 | Er wordt de laatste jaren meer en meer werk gewerkt aan praktijkgericht onderzoek op hogescholen. Toch gaat het Janneke Hoekstra en Bram Veenhuizen van de HAN niet snel genoeg. Zij pleiten voor een gerichte aanpak bij overheid en onderwijsinstellingen om te komen tot echte universities of applied sciences. "Zonder een hogere rijksbijdrage voor praktijkgericht onderzoek zal het niet gaan."

Het onlangs verschenen rapport Professionals van Morgen van de Vereniging Hogescholen benoemt de bijdrage van het praktijkonderzoek aan de aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Terecht, maar van ons had er hoger ingezet mogen worden. We gooien er een schepje bovenop.

Ook de overheid moet doorpakken, door de onderzoeks- en innovatiefunctie van hogescholen te erkennen en niet langer weg te stoppen in de onderwijsparagraaf onder de term Ontwerp & Ontwikkeling. Benoem deze functie expliciet in de paragrafen en begrotingsartikelen die gaan over onderzoek en innovatie en voorzie de lectoraten van een hogere en geoormerkte basisfinanciering.

De minister noemt in haar brief van 13 september aan de Tweede Kamer de hogescholen en universiteiten in één adem als sleutelfactoren in de regionale innovatie. Komt er boter bij de vis?

Kamerbrief hoofdlijnen Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek

De ontwikkeling van hogeschool naar UAS

Het is natuurlijk een kwestie van definitie, maar wij spreken pas echt van een University of Applied Sciences (UAS) als het gaat om een hbo-instelling die nationaal als toonaangevend en invloedrijk herkend wordt op één of meer actuele maatschappelijke thema’s. Een UAS levert relevante kennis en expertise aan bedrijven, instellingen en overheid en wordt door hen en door de media actief over deze thema’s geraadpleegd.

Deze positie wordt bereikt door multidisciplinair praktijkgericht onderzoek uit te voeren van een substantiële omvang, in samenwerking met betrokken bedrijven en instellingen. Bij ‘substantieel’ denken we aan een meerjarige inzet in de orde van 100 fte, vanuit meerdere lectoraten met complementaire disciplines. De thema’s waar een UAS zich op richt sluiten aan bij de sterke punten en maatschappelijke opgaven van de regio en onderscheiden deze hogeschool van andere. Ook het bachelor- en masteronderwijs profiteren mee, omdat afstudeerders optimaal toegerust worden voor de behoeftes in de regio. De wisselwerking met het praktijkonderzoek houdt het onderwijs actueel.

De acquisitie en uitvoering van onderzoeksprojecten vergen naast een gedegen inhoudelijke expertise ook vaardigheden zoals creativiteit, analytisch vermogen, out-of-the-box kunnen denken, maar ook organisatietalent, communicatietalent, lef en gevoel voor PR. Allemaal competenties die belangrijk zijn voor de hbo’er.

Onderzoek met impact

Hogescholen horen nog regelmatig dat ze ‘geen universiteitje moeten spelen’, maar er begint wel iets te veranderen. Ook personen die aanvankelijk kritisch stonden tegenover het fenomeen lectoraten, zoals bijvoorbeeld Frank Futselaar van de SP, erkennen steeds meer dat hogescholen hun eigenstandige onderzoeksrol hebben waargemaakt. Het verschil met universitair onderzoek is dat praktijkgericht onderzoek als primair doel heeft succesvolle toepassingen, producten en diensten te creëren op basis van verworven kennis, niet om nieuwe wetenschappelijke inzichten te verwerven. Het is probleemgestuurd en gericht op innovatie.

Publiceren is bijzaak – wel wenselijk om je wetenschappelijke deuntje te blijven meespelen – maar economische en maatschappelijke betekenis hebben, daar gaat het om. Zeker het MKB en andere kleinere instellingen zonder eigen R&D-afdeling hebben veel profijt van het praktisch georiënteerde onderzoek van hogescholen. Ook met grote bedrijven wordt structureel samengewerkt, zij hebben vooral belangstelling voor jonge mensen die zich gedurende een langere periode in een probleem verdiepen en met creatieve oplossingen komen.

Hogescholen hebben een goede uitgangspositie voor praktijkgericht onderzoek door hun kennisintensieve karakter, grote studentpopulatie en nauwe banden met de beroepspraktijk. Daarbij zijn de schotten tussen de disciplines door het korte bestaan van onderzoek op hogescholen relatief laag. Dat maakt het makkelijker om multidisciplinair onderzoek van de grond te krijgen.

Het onderzoek kan bijvoorbeeld leiden tot aanpassing of introductie van nieuwe bedrijfsprocessen, nieuwe tools in de gezondheidszorg, een restproduct gebruiken als grondstof voor een nieuw product of beleidswijzigingen. Lectoraten van een UAS verdiepen hun disciplinaire kennis binnen multidisciplinaire projecten en dragen die kennis uit door middel van symposia, congressen, workshops, etcetera. Tevens zorgen de lectoraten voor kennisoverdracht met het wetenschappelijk domein. Dit kan bijvoorbeeld door het aanstellen van PhD’s en postdocs, maar ook door het gezamenlijk uitvoeren van projecten. Momenteel woedt een discussie over het promotierecht voor hogescholen. Ons advies is: zo snel mogelijk beginnen met de ‘professional doctorate’, en niet alleen binnen de kunsten.

Uit meerdere voorbeelden blijkt dat de hogeschool en universiteit prima kunnen samenwerken en elkaar goed kunnen aanvullen. De praktische implementatie van fundamenteel onderzoek, maar ook de feedback vanuit de praktijk, kan tot mooie innovaties leiden. Deze samenwerking kan echter veel intensiever en structureler. Publieke investeringen in wetenschap hebben dan een grotere kans maatschappelijk te renderen. De recente NWO/NWA-subsidieregeling die samenwerking van universiteiten met een hogeschool als voorwaarde stelt is een goede stimulans om de interesse van universiteiten voor hogescholen aan te wakkeren. Veel hogescholen hebben sedertdien de belangstelling van universiteiten mogen verwelkomen.

Relatie docent-onderzoeker

Naarmate het ideaal van de UAS dichterbij komt zal het onderscheid tussen docent en onderzoeker vervagen. Op dit moment is het al zo dat bij de HAN vrijwel alle medewerkers van lectoraten ook een stevige rol spelen in het onderwijs, terwijl een belangrijk deel van de docenten tevens bijdraagt aan het onderzoek (overigens is de relatie nog niet symmetrisch). Voor docenten is onderzoek doen een uitstekende manier om bij te blijven op hun vakgebied, o.a. door de literatuurstudie die bij elk onderzoek noodzakelijk is en door inspirerende samenwerking met de beroepspraktijk.

“”Participatie in onderzoek maakt het docentschap aantrekkelijker. De mix met onderzoek maakt dat meer tijd besteed kan worden aan verdieping en reflectie.””

Zeker voor docenten in de bovenbouw is bijblijven bij de beroepspraktijk een absolute must. Ook detacheringen bij R&D-afdelingen van bedrijven bevorderen de deskundigheid van de docent en daarmee de kwaliteit van het onderwijs. Immers: de docent is de cruciale factor in het onderwijs.

Participatie in onderzoek maakt het docentschap aantrekkelijker. Docenten hebben een notoir stressvol vak waarbij voortdurend een beroep wordt gedaan op hun hele persoonlijkheid en de eigen regelruimte beperkt is. De mix met onderzoek maakt dat meer tijd besteed kan worden aan verdieping en reflectie. Tenminste, als de organisatie de combinatie van onderwijs en onderzoek serieus faciliteert en ervoor zorgt dat de geplande tijd voor onderzoek niet alsnog wordt opgesoupeerd door de kort-cyclische dwang van het onderwijs. Idealiter bestaat op een UAS alleen nog de functie docent-onderzoeker, waarbij de mix van de werkzaamheden afhankelijk is van persoonlijke interesses en kwaliteiten.

Nog een weg te gaan

Hogescholen zijn nog lang niet uitontwikkeld richting UAS; de boven beschreven positie kunnen we ook bij de HAN, met zijn in hogescholenland relatief sterke onderzoeksprofiel, nog niet volledig waarmaken. Maar als je als hogeschool een betekenisvolle bijdrage wil leveren aan maatschappelijke vraagstukken, dan vraagt dit stevig commitment van de hogescholen én van de overheid. Ons gaat het niet snel genoeg.

Niet alle hogescholen tonen de ambitie een dergelijke rol te spelen. Sommige lijken de focus geheel op onderwijs te richten en zetten hun lectoraten hoofdzakelijk in op een onderwijs-ondersteunende rol. De eigenstandige rol van de lectoraten als co-innovator van de beroepspraktijk blijft dan bescheiden. Bij het onderwijs staat immers het leren voorop en niet het resultaat, en terecht. Niet elk probleem leent zich ervoor om geheel in een op studenten gerichte leeromgeving getackeld te worden. Profilering van de hogeschool vindt in dat geval plaats op andere kenmerken zoals bijvoorbeeld Operational Excellence of Bildung. Op de lange termijn is dit onvoldoende om als hogeschool up-to-date te blijven. Uiteindelijk zal – gezien de snelle technologische ontwikkelingen in vrijwel elk beroep (niet alleen de technische) – elke hogeschool ook voor een inhoudelijk profiel moeten kiezen.

De HAN heeft gekozen voor profilering op drie zwaartepunten: Health, Sustainable Energy & Environment en Smart Region. Dit impliceert dus een dubbele doelstelling voor het praktijkgericht onderzoek: enerzijds versterking van het onderwijs, anderzijds innovatie van en met de beroepspraktijk. Het betekent dat er stevig moet worden geïnvesteerd in het onderzoek, zowel financieel als in de organisatie en cultuur.

Hoe wordt een hogeschool een UAS?

Randvoorwaarde één is dat de hogeschool het echt moet willen. Het lijnmanagement moet van hoog tot laag het doel onderschrijven en uitdragen met een enthousiasmerende houding, en ruimte geven voor participatie van docenten in het onderzoek.

Een onderzoeksvriendelijke cultuur uit zich ook in een onderzoeksvriendelijke bedrijfsvoering. Denk hierbij aan een passend HR-beleid (promotiebeleid, postdocs, het werven van docenten met onderzoekscompetenties), een financieel systeem dat een goede monitoring en verantwoording van onderzoeksprojecten mogelijk maakt, investering in de ontwikkeling van een goede fysieke onderzoeksinfrastructuur en aandacht voor onderzoekscommunicatie. De relatief recente entree van het fenomeen lectoraten maakt dat hogescholen op dit terrein nog veel kunnen leren van universiteiten.

Cruciaal is om – samen met regionale belanghebbenden – de thema’s scherp te krijgen waarop de hoofdmoot van het onderzoek zal worden gericht. Met een onderzoeksgroep van een te geringe omvang sla je namelijk geen deuk in een pakje boter, en in het hbo zijn de middelen uiterst schaars (80 miljoen voor ontwerp en ontwikkeling – lees praktijkgericht onderzoek – van alle hogescholen tezamen). Dit maakt kiezen des te belangrijker. Meestal is dit een voortschrijdend proces van jaren: de keuzes moeten regelmatig worden herijkt of nader worden toegespitst.

Hogescholen zijn elk voor zich wel enigszins bezig met dit proces, maar het proces van onderlinge afstemming vordert in onze waarneming traag. We hopen dat de commissie die een advies voorbereidt over profilering en zwaartepuntvorming onder leiding van Claudia Reiner hier zodanig een impuls aan zal geven, dat er een helder geprofileerd hogescholenlandschap ontstaat voordat het rapport Differentiëren in Drievoud van Veerman definitief onder het stof is verdwenen.

We schatten in dat de hogescholen gemiddeld zo’n 5-6 procent van hun rijksbijdrage in het praktijkonderzoek steken en dat is meer dan de voor praktijkonderzoek bestemde middelen. Zeker in domeinen waarvoor de maatschappelijke belangstelling groot is (klimaat, duurzame bouw, ziektepreventie, vergrijzing, etc.), wordt hieraan nog een aanzienlijk bedrag toegevoegd vanuit de 2e en 3e geldstroom, meestal via gesubsidieerde samenwerking met bedrijven en instellingen.

Al met al blijft de omvang van het hbo-onderzoek echter bescheiden en de maatschappelijke impact en zichtbaarheid helaas dus ook. Naar onze mening zou een hogeschool met een UAS-ambitie ernaar moeten streven een groter deel van hun rijksbijdrage voor onderzoek in te zetten, maar de huidige bekostigingssystematiek geeft daarvoor weinig ruimte, 10 procent zou al heel mooi zijn. Zonder een hogere rijksbijdrage voor praktijkgericht onderzoek zal het niet gaan.

Als deze niet komt dan is doorontwikkeling richting UAS niet haalbaar. Sterker nog: succesvolle lectoraten zijn nu al gedwongen te krimpen omdat de afhankelijkheid van de steeds meer verdunnende subsidiepotten te groot is en de benodigde cofinanciering niet beschikbaar is. We denken aan minstens een verdubbeling van de middelen voor praktijkonderzoek tot 160 miljoen euro. Vanwege het brede belang voor de BV Nederland kunnen en moeten ook andere ministeries bijdragen door op hun beleidsterreinen specifieke opdrachten te verlenen of innovatie te stimuleren via bijvoorbeeld geoormerkte RAAK-subsidietrajecten.

Tenslotte, onderzoek doen is mensenwerk. Het is vooral de kwaliteit van de onderzoekers die bepaalt of het praktijkonderzoek succesvol is of niet. Praktijkonderzoekers moeten een stevige materiekennis hebben en goed met onderzoekers uit andere disciplines kunnen samenwerken. Ze moeten belang hechten aan de praktische toepasbaarheid en oog hebben voor de maatschappelijke context van de toepassing, dus niet vastzitten aan hun ‘eigen wetenschappelijke kunstje’. Ze moeten opdrachten kunnen verwerven. Tenslotte is passie voor onderwijs en studenten een vereiste. Het ideale schaap heeft dus minstens vijf poten.

Janneke Hoekstra :  Faculteitsdirecteur Techniek bij Hogeschool Arnhem en Nijmegen

Bram Veenhuizen :  Lector Automotive aan Hogeschool Arnhem en Nijmegen


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK