Hoogleraren zouden geen werkgroepen moeten geven

Interview | door Sicco de Knecht
17 september 2019 | Of een werkgroepdocent nu hoogleraar is of student, het maakt weinig uit voor het cijfer dat studenten behalen. "Wat ik vreemd vind is dat we nog steeds hoogleraren inzetten om werkgroepen te geven," zegt onderzoeker Jan Feld (Victoria University of Wellington) die becijfert dat een kostenbesparing van meer dan 40 procent mogelijk is.

Het is een van de meest aangehaalde en zorgwekkende universitaire statistieken: de dalende staf/student-ratio. Terwijl de studentenaantallen oplopen blijft het aantal (vaste) aanstellingen voor de staf steevast achterlopen. De veel gekozen oplossing is dan ook om delen van het onderwijs te laten geven door student-assistenten. Onderwijs waar de vaste staf geen tijd voor heeft.

De vraag wordt echter zelden expliciet gesteld – laat staan beantwoord – of dit een slechte ontwikkeling is voor de leerprestaties van studenten. Economen Jan Feld (Victoria University of Wellington), Nicolás Salamanca (Melbourne Institute) en Ulf Zölitz (Universiteit van Zürich) wisten hun handen te leggen op een unieke dataset waarmee ze hier een vinger achter konden krijgen.

Op basis van een grote dataset van studenten op een Nederlandse business school konden studieresultaten worden gekoppeld aan de academische status van de docent – student-assistent, postdoc, hoogleraar etc. De pittige conclusie van hun analyse: er bestaat geen correlatie tussen de ‘anciënniteit’ van de docent van een werkgroep en de cijfers die studenten behalen.

Zacht uitgedrukt zou deze conclusie beleidsmakers en academici ertoe moeten bewegen om zich nog eens achter de oren te krabben: doet het ertoe of een docent een titel heeft? En de vervolgvraag zou moeten zijn, zo vinden de onderzoekers, of het inzetten van hoogleraren bij werkgroepen werkelijk de moeite waard is.

Geen toegevoegde waarde

Omdat hij in Nieuw-Zeeland woont is het niet haalbaar om Jan Feld in persoon te spreken, dus spreken we hem via een videoverbinding. De meest dringende vraag is uiteraard of deze uitkomst hem heeft verrast. “Eigenlijk niet als ik eerlijk ben,” zegt Feld luchtig. “Het idee dat studenten net zo goed zijn in het geven van werkgroepen als een hoogleraar is niet heel vreemd. Wat ik wel vreemd vind is dat we nog steeds hoogleraren inzetten om werkgroepen te geven.”

Hij wil benadrukken dat het onderzoek dat hij en zijn collega’s deden alleen betrekking heeft op werkgroepen. “We kunnen op basis van dit onderzoek niets zeggen over hoorcolleges of practica. Mijn persoonlijke ervaring is wel dat het opzetten van een collegereeks en het geven van een goed hoorcollege wel even wat meer voeten in de aarde heeft. Dat moet je overlaten aan de staf die wat meer ervaring heeft.” Wat betreft werkcolleges is hij volhardend: “ik zie werkelijk de toegevoegde waarde niet van het inzetten van UD’s, UHD’s of hoogleraren.”

Aanpak

Helaas kan Feld ons niet vertellen van welke Nederlandse business school de data afkomstig zijn maar hij kan wel iets vertellen over de onderwijskundige aanpak. “Het is een programma dat uitgaat van probleemgestuurd onderwijs. Studenten moeten zich voor een werkgroep inlezen en in de werkgroep krijgen ze een casus voorgelegd die ze moeten behandelen.”

Het toewijzen van de studenten aan een werkgroepdocent gaat willekeurig. “Bij sommige opleidingen mogen studenten zelf een docent of tijdslot kiezen maar in dit geval was het allemaal random. Dat is onze garantie dat het echt een gerandomiseerd experiment is.”

De werkgroepdocenten konden verschillende ‘rangen’ – zoals het beschreven wordt in het artikel – hebben. “Te beginnen met student-assistenten. Dit zijn in de regel ouderejaarsstudenten van dezelfde of een vergelijkbare opleiding. De andere ‘rangen’ zijn docent, promovendus, postdoc, universitair (hoofd)docent en hoogleraar.”

Een goede docent maakt uit

Kort samengevat vonden Feld en zijn collega’s geen significante verschillen tussen de cijfers van studenten met een hoogleraar of student-assistent als werkgroepdocent. Er waren wel een paar statistisch significante verschillen, maar de effectgrootte daarvan was verwaarloosbaar. “Je hebt het dan over een verschil van 1% van de standaardafwijking. Niet meer dan een honderdste punt op een schaal van 1-10 in normale mensentaal.”

Wat de uitkomsten geloofwaardig maakt, is dat er wel degelijk forse en significante verschillen waren tussen docenten. “Docenten doen er wel degelijk toe! Studenten bij de ene werkgroepdocent halen significant betere cijfers dan bij de andere. Het doet er alleen niet toe of dat nu een hoogleraar of een postdoc is.”

Bij toeval stuitten de onderzoekers er ook op dat er ook een langetermijn-effect is van een goede docent. Zelfs bij een volgend vak is het voordelig dat je als student in het verleden een goede docent had. “Als je voor Wiskunde 1 een goede docent had, dan is dat terug te zien in de cijfers van Wiskunde 2. Zelfs al had je voor dat vak een totaal andere docent.”

Elk onderzoek heeft beperkingen

Het ligt voor de hand om Feld dan maar wat opties voor te leggen die de verklaring zouden kunnen bieden voor de uitkomsten. Zou het zo kunnen zijn dat studenten gewoon goede werkgroepdocenten zijn en hoogleraren minder goed? “Ik weet niet of dat de meest belangrijke verklaring is en of het wel een relevante vraag is. Je zou wel kunnen zeggen dat docenten die langer meegaan meer ervaring hebben maar geen van allen krijgen ze echt een volwaardige opleiding om les te geven in een werkgroep.” De opleiding die alle werkgroepdocenten genieten is een tweedaagse training.

Feld is evengoed geïnteresseerd in wat de beperkingen zijn van het onderzoek. “Er zitten keuzes verscholen in deze dataset en een daarvan is dat dit werkgroepen waren waarvoor student-assistenten werden ingezet. Je kunt je natuurlijk voorstellen dat er ook werkgroepen zijn waar niemand er überhaupt op zou komen om ze te laten geven door studenten.”

Puur een kostenkwestie?

Aangezien Feld en zijn collega’s economen zijn, konden ze het niet laten om ook de mogelijke kostenbesparing die dit inzicht mogelijk maakt te bespreken in hun artikel. Immers, als hoogleraren weinig toevoegen is het de investering misschien niet waard. “Als er wat betreft de leeruitkomsten geen toegevoegde waarde is, waarom zou je dan een duurbetaalde hoogleraar voor de klas zetten? Kunnen die hun tijd niet beter aan iets anders besteden?”

In een ruwe berekening – iets beter dan de categorie ‘bierviltje’ – komen Feld en zijn collega’s erop uit dat er een flinke kostenreductie behaald kan worden. “In het meest extreme scenario, waarin alle werkgroepen door student-assistenten gegeven worden, kan het gemiddelde uurloon per werkcollege met 47 procent worden verminderd in de bachelorfase, in de masterfase is dit zelfs 55 procent.” Geen onwelkome ademruimte zou je zeggen.

Toch lijkt dit alles een vrij cynische en bovendien erg neoliberale manier van denken over het hoger onderwijs. Maakt hij zich geen zorgen dat hij teveel vanuit dit narratief heeft nagedacht? “Laten we eerlijk zijn, we zijn toch allang aanbeland op het punt dat de universiteit op deze manier bestuurd wordt? Deze resultaten zouden ons in ieder geval gerust moeten stellen dat het ‘bezuinigen’ op personeel voor de werkgroepen in ieder geval geen grote schade berokkent.”

Literatuurverwijzingen

Are professors worth it? The value-added and costs of tutorial instructors.

Jan Feld, Nicolás Salamanca & Ulf Zölitz (2018) – Discussion paper series (link).

Students are almost as effective as professors in university teaching.

Jan Feld, Nicolás Salamanca & Ulf Zölitz (2019) – Discussion paper series (link).


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK