Anders waarderen is nodig, maar erken de moeilijkheden

Analyse | door Guus Dix & Sarah de Rijcke
15 november 2019 | Vandaag wordt de position paper over anders erkennen en waarderen aan minister Van Engelshoven overhandigd. Wetenschappelijke loopbanen worden diverser en evaluatie van onderzoek wordt minder kwantitatief. Heel nastrevenswaardig, vinden onderzoekers Guus Dix en Sarah de Rijcke (CWTS), maar het veranderen van ingesleten gewoontes is niet zo eenvoudig. "Tijd om onze ervaringen te delen."
Foto: Sun Shot Poster Session
Foto: Dennis Schroeder/NREL

Er is veel aan de hand in wetenschapsland. Europese onderzoeksfinanciers bezinnen zich op hun rol en onderzoeken alternatieve manieren van beoordelen. WOinActie agendeert de toegenomen werkdruk en de achterblijvende financiering van universiteiten. De VSNU, NFU, KNAW, NWO en ZonMw overhandigen vandaag een position paper aan de minister waarin ze aankondigen dat loopbanen in de wetenschap diverser worden. Er komt meer ruimte om te kiezen voor een combinatie van onderzoek, onderwijs, impact, leiderschap of patiëntenzorg. De Europese Commissie positioneert zich als een nieuwe speler in het stimuleren van missie-gedreven en open access onderzoek.

Er is steeds meer aandacht voor het thema van erkennen en waarderen in de academie, en dat deze partijen zo openlijk over de inrichting van het wetenschappelijk systeem spreken is zonder meer positief. Maar tegelijk horen we weinig over de harde realiteit van daadwerkelijke evaluatiepraktijken. Nieuwe plannen ontwikkelen en richtlijnen implementeren zonder je rekenschap te geven van die praktijk vergroot de kans op papieren tijgers. Het gesprek moet niet beperkt blijven tot wat gemopper van medewerkers bij het spreekwoordelijke koffiezetapparaat noch tot een gezelschap van bestuurders en geselecteerden die achter gesloten deuren de nieuwe koers uitstippelen.

Leren van evaluatiepraktijken

De onderzoeksorganisaties die de aftrap hebben gegeven voor de Nederlandse discussie over erkennen er waarderen onderkennen dit risico. Ze zijn het erover eens dat veranderingen alleen uitvoerbaar zijn als wetenschappers dat van onderop ook ondersteunen. Het position paper vraagt dan ook van wetenschappers en academisch leidinggevenden om zelf invulling te geven aan het moderniseren van het systeem van erkennen en waarderen. Langs dezelfde lijn roept de European University Association op tot een collaboratief proces waarin wetenschappers en instellingen zich gezamenlijk buigen over het evalueren van onderzoek.

Wat kunnen universiteiten verwachten die volgend jaar aan de slag gaan met de uitwerking van het position paper over erkennen en waarderen van wetenschap? We waren actief betrokken bij Leiden Manifesto en DORA en hebben sindsdien samengewerkt met universiteiten, instituten en financiers die in een vroeg stadium handen en voeten zijn gaan geven aan een grondige herziening van heel gewoon geworden kwaliteitscriteria. Tijd om onze ervaringen te delen.

Uiteenlopende overtuigingen

Een eerste belangrijk aandachtspunt is haast een dooddoener: echt veranderen gaat niet zonder overtuigd te zijn van de noodzaak. Het position paper geeft een krachtig en eensluidend signaal. Tegelijk weten we dat tussen instellingen verschillen bestaan in de mate waarin ze van de verandernoodzaak overtuigd zijn. Ze moeten dus intern actief op zoek naar handelingsruimte op terreinen waar ze achter staan. En ze moeten kijken wat ze van elkaars initiatieven kunnen leren. Dat roept de vraag op naar de rol van koepelorganisaties: willen ze een blauwdruk voor verandering bieden, of organiseren ze uitwisseling en lerend vermogen?

Het waarderen van de maatschappelijke ‘impact’ van kennis kan dit punt goed illustreren. Enerzijds vinden wetenschappers en beleidsmakers dat universiteiten de bredere relevantie van het werk nu te weinig zichtbaar maken en het belang ervan uitdragen. Dit heeft problematische consequenties: het verder brengen van onderzoeksresultaten komt zo op de schouders van de individuele onderzoeker te liggen, terwijl zij voor waardering van die inspanning afhankelijk is van individuele leidinggevenden. Anderzijds is er ook veel discussie over of het überhaupt mogelijk of wenselijk is maatschappelijke relevantie af te dwingen via subsidiestromen, en of het betrekken van ‘stakeholders’ bij onderzoek de oplossing is voor een hoop problemen.

Evaluatieve (on)zekerheden

Een tweede aandachtspunt zijn de ‘evaluatieve (on)zekerheden’ op de werkvloer waar je onherroepelijk tegen aanloopt als je de manier van erkennen en waarderen verandert. Kwantitatieve indicatoren zijn nu een bron van zekerheid. Internationale publicaties en wervingskracht zijn van groot belang in de beoordeling van wetenschappers, en indicatoren zoals de Journal Impact Factor en de H-index spelen daarbij een sleutelrol.

Deze indicatoren hebben zich in benoemingsprocedures en allocatiemodellen genesteld maar zijn ook door wetenschappers zelf omarmd als een manier om de kwaliteit van onderzoek(ers) zichtbaar te maken. Dat zit hem in alledaagse gesprekken over de richting die een onderzoeksproject op moet gaan, over wetenschappelijk prestige en over de waarde van publicaties. Meer ruimte voor kwalitatieve overwegingen en relevanter maar onbekende indicatoren in de beoordeling van wetenschappers leidt onherroepelijk tot meer evaluatieve onzekerheden. ‘Op basis van welke (subjectieve) criteria word ik volgend jaar beoordeeld?’ ‘Lopen we met nieuwe criteria niet teveel uit de pas met het bredere wetenschapsveld, waarin wordt gestreden om geld en banen?’ ‘Hoe moet ik als beoordelaar in NWO-commissies omgaan met cv’s die zijn gebaseerd op een narratief?’

We juichen aandacht voor training van wetenschappers in het position paper van harte toe. Voor het bewerkstelligen van verandering is dat een goed begin. Of ze alle onzekerheden wegnemen is de vraag. Dat moet een punt van aandacht blijven in een systeem waar voor (beginnend) wetenschappers weinig lucht in zit.

Diversiteit in succesvolle onderzoekspraktijken

Een derde aandachtspunt gaat over het risico van standaardiseren. ZonMw-voorzitter Jeroen Geurts gaf recentelijk openheid van zaken over de manier waarop hij zelf als hoogleraar zijn wetenschappers beoordeelt, maar erkende ook onwetend te zijn over beoordelingen in andere vakgebieden. Die eerlijkheid is belangrijk in de discussie over erkennen en waarderen. Wetenschap is geen eenheidsworst. Ze wordt op veel verschillende manieren beoefend en die diversiteit in onderzoekspraktijken moeten we in ogenschouw nemen.

In het position paper kunnen we lezen dat NWO en ZonMw in gaan zetten op ‘team science’ in de diverse financieringsinstrumenten. Maar niet alle disciplines varen daar wel bij. In een biomedisch laboratorium zijn er verschillende rollen voor verschillende individuen. Een nadruk op het team kan zorgen voor meer erkenning voor die verscheidenheid. In andere vakgebieden is het team helemaal geen vanzelfsprekende eenheid. Binnen de geesteswetenschappen klaren ze het klusje soms liever alleen. En een samenwerkingsverband in de sociale wetenschappen kan veel vluchtiger zijn en makkelijker aan de grenzen van de eigen afdeling voorbijgaan. Hier is de nadruk op het team eerder het gevolg van de manier waarop beurzen nu worden ingericht en ingezet.

‘Team science’ lijkt daarnaast slim gekozen – je ziet naast spitsen direct verdedigers opduiken – maar kan ook misleidend zijn. Langdurig succesvolle onderzoekgroepen werken veel minder met ‘vaste posities’. Ze lijken meer op ‘communities of practice’ die hun eigen doelen en missies vaststellen. In die gemeenschappen krijgen relaties vanuit het onderzoekswerk zelf vorm en ontstaan eigen routines, processen en praktijken. Dit soort verschillen in de beoefening van wetenschap zouden centraal moeten staan bij nieuwe initiatieven op het vlak van erkennen en waarderen. Dat vraag om een ‘praktijkgerichte rechtvaardigheid’ waarin we recht doen aan de verscheidenheid in samenwerkingsvormen en onderzoekspraktijken.

Waarden vóór regels

Een laatste niet te onderschatten punt van aandacht heeft betrekking op de haast onuitroeibare neiging tot bureaucratisering en ‘wegregelen’ binnen de academie. De meeste universiteiten en onderzoeksinstellingen zijn niet homogeen: ze doen aan hoogstaand wetenschappelijk onderzoek, geven onderwijs, en richten zich op het oplossen van grote maatschappelijke problemen. Eén gedeelde mythe over wat waarde heeft – bijvoorbeeld ‘excellentie’ – werkt niet meer, evenmin als een eenzijdige verzameling prestatie-indicatoren.

Dit vraagt wat van universitair bestuurders en beleidsmakers. Ze moeten de neiging onderdrukken om pluriformiteit te lijf te gaan met regels en procedures. Ze moeten in staat zijn het gesprek mogelijk te maken over waarden. Waar staan hun instelling en de afzonderlijke faculteiten voor, wat zijn de drijfveren en missie(s) van de instelling, welke waarden onderschrijft de universiteit, wat is de rol van het onderzoek, het onderwijs, en de dienstverlening, en wie zijn de begunstigden van deze activiteiten. Met het niet expliciet maken van deze waarden is de kans namelijk groot dat onwenselijke evaluatiepraktijken – zoals een eenzijdige focus op excellentie – voort blijven bestaan.

Tot slot

Verschillen in de mate waarin men overtuigd is van de noodzaak te veranderen; een grote diversiteit aan onderzoekspraktijken; evaluatieve zekerheden die niet zomaar verdwijnen en onzekerheden die zomaar kunnen ontstaan; ingewikkelde discussies over waarden die niet een-twee-drie in regels te vangen zijn. Dit zijn kwesties die tijd en aandacht vragen; kwesties waarbij we moeten leren van bestaande initiatieven en experimenteren met nieuwe; kwesties die geen van de betrokken partijen alleen kan oplossen. Het position paper heeft het thema van erkennen en waarderen in de wetenschap definitief op de agenda gezet. Het is aan ons allen om de handschoen op te pakken. Het echte werk – ingrijpen in ingesleten gewoontes – begint nu.

Guus Dix : 

Universitair Docent ‘Digitalization of Higher Education’ bij het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) van de Universiteit Twente.

Sarah de Rijcke :  Hoogleraar Science, Technology and Innovation

Sarah de Rijcke is hoogleraar Wetenschap, Technologie en Innovatie Studies aan de Universiteit Leiden, en Directeur van het Centrum voor Wetenschap en Technologie Studies (CWTS). Ze specialiseert zich in sociaalwetenschappelijk onderzoek naar evaluatie van wetenschap.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK