De SER luidt noodklok over onderinvesteringen in hoger onderwijs

Nieuws | door Frans van Heest
21 november 2019 | De Sociaal Economische Raad doet een dringend beroep op het kabinet om extra te investeren in het hoger onderwijs. De kwaliteit, werkdruk en ook de toegankelijkheid van het onderwijs staan namelijk ernstig onder druk.
SER foto:Christiaan Krouwels

Begin december komt de minister met haar Strategische Agenda voor het hoger onderwijs. De SER is gevraagd om input te leveren voor deze agenda. Het advies aan OCW is opgesteld door de SER-commissie Arbeidsmarkt- en Onderwijsvraagstukken.

In het advies van de SER staat dat de problemen in met name het wetenschappelijk onderwijs nijpend zijn. De kwaliteit van onderwijs en onderzoek staan ernstig onder druk, daarmee komt ook de toegankelijkheid van het stelsel in het geding. Een ander opvallend advies aan de regering is dat er een Europees fonds moet komen zodat Nederland gecompenseerd kan worden voor de hogere instroom van studenten uit andere EU-landen.

Eerder dit jaar heeft de minister al de hoofdlijnen van de Strategische Agenda naar de Kamer gestuurd. ScienceGuide verneemt uit het veld dat begin december wanneer de nieuwe agenda wordt gepresenteerd er geen grote wijzigingen zullen plaatsvinden op basis van deze hoofdlijnenbrief.

De SER pleit voor een substantiële investering

In de hoofdlijnenbrief wordt niets gezegd over de financiering van het hoger onderwijs en dat vindt de SER teleurstellend, zo schrijft de Raad aan de minister. “De SER vraagt uw aandacht voor de financiële krapte van het stelsel. In de hoofdlijnenbrief schetst u belangwekkende ontwikkelingen, maar er wordt de instellingen geen financiële context geboden om de ambities te bereiken. De SER pleit voor een substantiële investering in het hoger onderwijs en onderzoek.”

Meer investeringen zijn nodig om als hoger onderwijs kwalitatief aan de maat te blijven. “Meer structurele financiële ruimte is een noodzakelijke randvoorwaarde voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, aanpak van de werkdruk, betere salarissen, vergroting van de professionele ruimte, meer tijd voor begeleiding van studenten, het bieden van maatwerkopleidingen aan volwassenen en om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het is van belang dat deze investering daadwerkelijk bijdraagt aan de kwaliteit van het hoger onderwijs.”

Prikkels met ongewenste bijeffecten

Bovendien constateert de SER dat de huidige wijze van financiering van het hoger onderwijs met een nadrukkelijke effect van studentenaantallen op de begroting van instellingen, juist nadelig kan uitpakken voor studenten. “De verwachtingen van de Nederlandse kennisinfrastructuur en de innovatiekracht van het hoger onderwijs en onderzoek rechtvaardigen een stevige structurele financiële basis en minder afhankelijkheid van fluctuaties op basis van studenteninstroom.”

“In de huidige bekostigingssystematiek zitten bovendien prikkels die ongewenste bijeffecten sorteren,” zo vervolgt de SER die stelt dat deze prikkels, “ertoe leiden dat onderzoeksprestaties hoger gewaardeerd worden dan onderwijsprestaties en dat streven naar excellentie op gespannen voet komt te staan met streven naar duurzame kwaliteit voor alle studenten.”

Deze “perverse prikkels” moeten uit de bekostiging van het hoger onderwijs worden gehaald, juist ook om de toegankelijkheid te kunnen borgen. “Ook moet de bekostiging onderzoeksintensief onderwijs mogelijk blijven maken. Alleen met bovenstaande maatregelen kunnen de instellingen ervoor zorgen dat het hoger onderwijs in Nederland van (top)kwaliteit en onafhankelijk blijft en dat toegankelijkheid en gelijke kansen in het hoger onderwijs geborgd worden.”

De grootste pijn van de onderfinanciering doet zich volgens het overlegorgaan van werkgevers en werknemers voor in het wetenschappelijk onderwijs: “De SER constateert dat de sobere financiering van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek ertoe heeft geleid dat de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek ernstig onder druk is komen te staan. De werkdruk is toegenomen evenals het aantal tijdelijke aanstellingen, vooral onder de docentfuncties, maar ook in de onderzoeksfuncties. Hierdoor worden juist de kwaliteit, toegankelijkheid en gelijke kansen onder druk gezet.”

Meer aandacht voor praktijk gericht onderzoek

In lijn met een reeks eerdere adviezen en position papers doet ook de SER een duit in het zakje over het binaire stelsel in het hoger onderwijs. De raad wil vasthouden aan de scheiding tussen hbo en wo en deze het liefst nog wat meer expliciteren. “De SER hecht aan het onderscheid tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Beide sectoren dienen een eigen doel en hebben meerwaarde voor de samenleving en arbeidsmarkt. Voor de arbeidsmarkt is de praktijkgerichtheid van het hbo en de wetenschappelijke focus van het wo herkenbaar en gewenst. Hbo- en wo-afgestudeerden vullen elkaar uitstekend aan. De SER ziet dan ook geen aanleiding de bestaande binaire opleidingsclassificatie los te laten.”

Wel maakt de SER daarbij de kanttekening dat het praktijkgerichte onderzoek in het hbo meer financiering zou moeten krijgen. “Het is voorts belangrijk voor de arbeidsmarkt dat hogescholen gefaciliteerd worden voor praktijkgericht onderzoek. Dit moet mogelijk zijn, in de context van een herkenbaar binair stelsel.”

Gezien de krimpende beroepsbevolking is het volgens de SER steeds belangrijker om de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt te verbeteren, daarom moet de rol van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) verstevigd worden en haar werkwijze aanpassen. Waar deze zich nu vooral baseert op arbeidsmarktcijfers bij het nemen van een besluit zou de CDHO “meer in dialoog te laten treden met het landelijk georganiseerd bedrijfsleven en de werknemersorganisaties.”

Om deze afstemming tussen onderwijs en werkveld beter te laten verlopen is er volgens de SER zelfs een nieuw gremium voor overleg nodig. “De inhoud van bestaande hbo-opleidingen kan beter worden afgestemd op de actuele bedrijfspraktijken dan thans vaak het geval is. Ook voor deze aansluiting stelt de SER voor om vanuit een gezamenlijke ambitie een overlegstructuur op te zetten, waarin het hbo en het landelijk georganiseerde bedrijfsleven, werkgevers- en werknemersorganisaties op structurele basis overleggen over zaken die voor beide partijen en vooral voor de student van belang zijn.”

De SER baseert zich bij deze analyse op Onderwijs in Cijfers van OCW, waaruit blijkt dat studenten minder tevreden zijn over aansluiting op de arbeidsmarkt en een AWTI-rapport, dat ook aandacht vraagt voor een betere aansluiting op de arbeidsmarkt en het hoger onderwijs.

De keuze voor het Engels blijft bij de instelling

Ten slotte wordt er in het advies nog stilgestaan bij het vraagstuk internationalisering. De Nederlandse polder pleit voor een open blik op dit punt, maar de SER wijst er wel op dat er keuzes moeten worden gemaakt over welke internationale studenten worden aangetrokken. “Internationaal talent kan bijdragen om de grote tekorten op onze arbeidsmarkt te vullen. Hiervoor moet dan wel worden ingezet op internationale instroom in studies waarvan de afgestudeerden een bijdrage kunnen leveren aan de behoeften op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dat is nu niet altijd het geval.”

Wat betreft taalbeleid vindt de SER het belangrijk dat de keuze voor het Engels als voertaal primair bij de instellingen zelf moet liggen “waarbij het van belang is dat de kwaliteit van het Engelstalig aanbod ook geborgd wordt door een adequaat cursusaanbod voor docenten. Daarbij is het ook van belang dat internationaal personeel ruim de mogelijkheid krijgt, in tijd en geld, om de Nederlandse taal te leren.”

De SER waagt zich ook op een juridisch ingewikkeld thema, namelijk de regulering van de internationale instroom. Waar er momenteel wordt gewerkt aan wetsvoorstellen om voor numerus fixi op bepaalde (delen van) opleidingen zoekt de SER haar heil elders. Zij doet het voorstel om een EU-fonds op te zetten voor landen die veel internationale studenten aantrekken. “Wanneer EU-studenten een opleiding in Nederland volgen die weinig toegevoegde waarde heeft voor onze economie, of uit EU-landen met een lage ‘stay rate’, vormen zij mogelijk een disproportionele belasting op het budget van ons onderwijssysteem.”

Die ‘disproportionele belasting’ op het systeem zou volgens de SER op Europees vlak verhaald moeten worden op de andere lidstaten. “In de EU is evenwel afgesproken dat landen waar EU-studenten studeren de studiekosten dragen. Voorgesteld wordt om de mogelijkheden te verkennen een EU-fonds te vormen om landen die netto EU-studenten opleiden financieel te ondersteunen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK