Geen nationaal klachteninstituut voor intimidatie binnen de academie

Nieuws | door Frans van Heest
4 november 2019 | De minister is niet voornemens een landelijk onafhankelijk klachteninstituut in te stellen waar medewerkers van universiteiten meldingen kunnen doen van (seksuele) intimidatie. Dat blijkt uit haar antwoord op Kamervragen van Kirsten van den Hul (PvdA).
Afbeelding Mihai Surdu

Onlangs hield onderzoeker van de Radboud Universiteit Marijke Naezer een lezing op de Universiteit Leiden over intimidatie binnen de wetenschap. Zij had in opdracht van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) onderzoek gedaan naar intimidatie binnen de wetenschap.

Bij de lezing schetste zij een beeld van veelal vrouwelijke onderzoekers die gekleineerd, achtergesteld, genegeerd en seksueel geïntimideerd werden door hun veelal mannelijke leidinggevenden. Om dergelijk gedrag binnen de universiteit tegen te gaan, pleitte Naezer voor een nationaal onafhankelijk klachteninstituut, omdat de ombudsfunctie binnen de universiteit vaak niet onafhankelijk genoeg blijkt en veel wetenschappers om die reden afzien van het indienen van een klacht.

Intimidatie hoog op de agenda

Voor Van den Hul (PvdA) was het ScienceGuide-artikel aanleiding om Kamervragen te stellen aan de minister of zij een dergelijk instituut zou willen ondersteunen. De minister meldt allereerst dat zij zich niet herkent in het beeld dat Naezer schetst, dat universiteitsbestuurders het probleem niet zouden onderkennen en dat deze klachten niet serieus worden genomen.

De minister erkent wel dat intimidatie binnen de wetenschap een probleem is. “Ik herken het beeld dat in de studies wordt geschetst en ik zie dat seksuele en wetenschappelijke intimidatie een probleem vormt binnen de academische wereld.  Tegelijkertijd zie ik dat het onderwerp serieus wordt opgepakt en hoog op de agenda staat.”

Van Engelshoven wijst op de stappen die het afgelopen jaar zijn gezet. “De rapporten van het LNVH en het FNV/VAWO over dit onderwerp hebben zowel de Kamer, het ministerie als de universiteiten tot actie aangespoord. Zodoende heeft de VSNU dit voorjaar een statement uitgebracht waarin alle vormen van intimidatie en wangedrag door de universiteiten worden verworpen.”

Slecht zicht op werkelijke omvang

De minister is het oneens met het geschetste beeld dat universiteitsbestuurders het probleem zouden ontkennen zoals Naezer tijdens de lezing in Leiden stelde. “Ik kom geen bestuurders tegen die beweren dat wangedrag in hun instelling niet voorkomt. De opmerking in het artikel komt dan ook niet overeen met mijn beeld.”

Tegelijkertijd moet de minister wel toegeven dat het probleem van seksuele en wetenschappelijke intimidatie slecht in beeld is. Door de lage meldingsfrequentie is er geen zicht op de werkelijke omvang van het probleem en de minister vertrouwt hierbij op de aanpak van de VSNU. “Elk incident is er echter één te veel. Daarom wil ik ook niet met actie wachten totdat we meer data hebben. Het beeld is en blijft helder. De VSNU (en haar leden) heeft bij mij aangegeven dat zij maatregelen hebben genomen  en blijft nemen  om verdere misstanden te voorkomen.”

Vertrouwenspersonen onvoldoende onafhankelijk

Marijke Naezer stelt in haar onderzoek tevens dat vertrouwenspersonen onvoldoende onafhankelijk zijn als het om seksuele en wetenschappelijke intimidatie gaat. Kirsten van den Hul wil daarom weten wat de minister van het voorstel vindt om een onafhankelijk nationaal instituut op te richten waar wetenschappers klachten kunnen indienen.

De minister wil eerst de initiatieven afwachten van de universiteiten, zo laat zij in haar antwoorden weten. “Momenteel zijn enkele universiteiten bezig met het invullen van een ombudsfunctie. De VSNU en ik willen de uitkomsten hiervan afwachten, maar zijn zeker van plan verdere stappen te nemen. Ik hoop dat de ombudsfunctie een belangrijke rol kan vervullen, maar wil ook benadrukken dat een ombudspersoon geen panacee vormt om intimidatie op te lossen.”

De minister denkt – in tegenstelling tot de LNVH en Naezer – dat een nationaal instituut niet de oplossing is. “Uit mijn gesprekken met het veld lijkt één nationaal instituut geen oplossing te vormen voor het probleem. Op de lange termijn dient de cultuur binnen universiteiten te veranderen, om zo wangedrag te voorkomen. Verder hoop ik dat mijn inspanningen om het universitaire systeem minder competitief te maken, door samenwerking te bevorderen, op termijn ook een positieve invloed heeft op de algemene cultuur binnen universiteiten.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK