Een eerste jaar met dertig toetsen, dat is niet studeerbaar

Interview | door Toske Andreoli
6 november 2019 | Bij Zuyd Hogeschool geloven ze dat studiesucces begint met studeerbaarheid. In het programma Succesvol Studeren hebben tot nu toe dertien docententeams het curriculum van hun opleiding herzien. “Studenten hadden het gevoel in een hordeloop te zijn beland.”
Een post-it sessie tijdens het programma Succesvol Studeren – Zuyd Hogeschool

De uitval en de studievertraging aan hogescholen is al jaren hoog. Overal rijst het besef dat er iets moet gebeuren. De een begint bij didactiek, de ander bij studentenwelzijn, weer een ander wil de winst behalen door de pedagogische vaardigheden van docenten te verbeteren. Aan Zuyd Hogeschool werken ze sinds drie jaar met een programma dat de focus op studeerbaarheid legt. Lector Marcel van der Klink (Professionalisering van het Onderwijs) en programmamanager Nicole Theunissen zijn mede-auteurs van het onlangs gepubliceerde boek Een ander hoe – studiesucces als veranderproces en geven een toelichting.

Honderd losse maatregelen

Het is een landelijk probleem, en volgens Van der Klink en Theunissen niet uitsluitend een hbo-probleem: de hoge uitval van studenten, met name in het eerste jaar. Theunissen: “Je zult altijd studenten blijven verliezen, maar er is ook een groep die je niet zou hoeven verliezen. Iedereen probeert daar al op zijn eigen manier iets aan te doen, en is eigenlijk het wiel opnieuw aan het uitvinden.”

Dat was aan Zuyd Hogeschool niet anders. “We hebben een inventarisatie laten maken, en er bleken in totaal 183 maatregelen bij de opleidingen te zijn”, vertelt Van der Klink. “Ieder jaar konden opleidingen bij het College van Bestuur een beroep doen op bepaalde middelen, en daar konden ze dan een projectplan voor indienen. Daarbij wist men vaak niet of dat nou werkte. Vaak werd er na een jaartje proberen weer overgegaan op iets anders.”

“”We hebben een inventarisatie laten maken, en er bleken in totaal 183 studiesucces-maatregelen bij de opleidingen te zijn.””

Marcel van der Klink

De projecten waren geïsoleerd en niet structureel. Theunissen: “Je zag dat al die maatregelen om het curriculum heen zaten, nooit erin. Zo werd er bijvoorbeeld een coach ingehuurd om studenten te ondersteunen.” En de oorzaak van het probleem werd bij studenten gelegd. Van der Klink: “Dan hoorde ik: onze studenten zijn niet in staat om goed een tekst te lezen. Dus kregen de studenten buiten het curriculum bijspijkerlessen.”

Theunissen herkent dat. “De oorzaak wordt heel vaak buiten het onderwijs gelegd. ‘studenten zijn met andere dingen bezig’ , ‘het type student matcht niet’ of ‘onze studenten gaan door naar de universiteit, dus die verliezen we sowieso.’” Dat veranderde toen de basisbeurs werd afgeschaft. “Dan moeten er wel opleidingen zijn die je ook in vier jaar kan volgen. Dus gingen we het gesprek voeren over waar je als opleiding wel invloed op kunt uitoefenen.”

Dertig toetsen per jaar

Het begon met het stoppen van de projecten. Theunissen: “We hebben de geldkraan dichtgedraaid. Dat gaf enorme weerstand omdat opleidingen op die middelen rekenden maar er ontstond ook een ondersteuningsvraag: wat dan nu? Dat momentum hebben we gepakt om het om te draaien naar: we komen je helpen.” Van der Klink: “En dan zonder allerlei mensen van buiten in te huren. De kracht van het programma is dat de mensen die opleidingen begeleiden allemaal al bij Zuyd werkten.”

Elke opleiding kreeg begeleiding van iemand uit een centraal team dat bestond uit omgeschoolde beleidsadviseurs en mensen die al bij de opleidingen werkten als onderwijskundige. Daardoor nam de weerstand langzaam af. Van der Klink: “Adviseren is iets anders als begeleiden. Ze vertelden niet wat de opleidingen moesten doen. Dat bracht rust en ruimte, het begon met dat het probleem er mocht zijn. En diegene vult het niet meteen in, maar helpt je om het zelf te formuleren.”

Het programma begon met het inventariseren van problemen. Vaak was het curriculum overladen. Van der Klink: “Wat je zag was dat er te veel kleine vakken waren, met ieder meer dan één toets. Soms hadden de studenten wel dertig examens per jaar. De begeleiders hebben bij de opleidingen met plaknotities op de muur visueel gemaakt hoe de opleidingen in elkaar zitten, en alle toetsmomenten naast elkaar gelegd. Daar schrokken de docenten van.”

De overvolle curricula schrokken eerstejaarsstudenten af, zag Van der Klink. “Ze kunnen het gevoel hebben dat ze in een soort hordeloop van tentamens zijn beland. Dat levert een gejaagd beeld op, waarbij studenten achter de werkelijkheid aanlopen. Het idee om dat vier jaar vol te moeten houden geeft natuurlijk geen goed gevoel.”

Stokpaardjes van docenten

Een andere oorzaak van uitval was onduidelijkheid over de beroepspraktijk. Van der Klink: “We hadden een projectje bij ergotherapie, daar hebben we eerstejaarsstudenten rond de Kerst gevraagd: ‘wat denk jij dat het beroep van ergotherapeut inhoudt?’ Dat hield volgens die studenten van alles in, ‘met bejaarden omgaan’ bijvoorbeeld, maar de essentie van ergotherapie zat niet bij hun antwoorden.”

“Dat was wel een schok voor die docenten. Onze studenten moeten wel weten waarvoor ze worden opgeleid. Al die vakken samen geven toch niet het beeld waar het eigenlijk om gaat. Dit zijn mooie acties om het gesprek te voeren, want de verhalen van studenten laten de docenten niet onberoerd.”

“”Onze studenten moeten wel weten waarvoor ze worden opgeleid.””

Marcel van der Klink

Van der Klink: “Het duurt wel even, voordat je met elkaar het overzicht hebt. Dan komt de vraag: als we hier verandering in willen brengen, hoe gaan we dat dan doen? Een curriculum bestaat voor een deel uit stokpaardjes van docenten. Je moet wel met elkaar het proces in en met een uitkomst komen die voor iedereen acceptabel is, want je moet het toch met elkaar uit blijven voeren.” Theunissen: Iedere persoon haalt zijn bestaansrecht als docent uit zijn vak. Kun je los daarvan kijken: wat is goed onderwijs en wat heb je nodig?”

“Elke opleiding heeft een mechanisme nodig om na te denken over het ontwerp en herontwerp van het curriculum”, vindt Van der Klink. Veel opleidingen richten hier speciaal een curriculumcommissie voor in. “Daar zitten een paar kerndocenten – en soms ook studenten – in die het overzicht hebben en zicht hebben op hoe een professie zich ontwikkelt. Want je moet blijven veranderen. Alle sectoren in het hbo maken om de zoveel jaar een beroepsprofiel. Dat heeft ook te maken met BIG-registraties (beroepen in de individuele gezondheidszorg, red.) bijvoorbeeld. Daar moeten afgestudeerden wel aan voldoen.”

Nog voor de begeleiders bij de opleidingen begonnen, heeft Van der Klink met collega-onderzoekers vijf ‘sleutels’ geformuleerd: principes voor studiesucces. “We hebben vooral naar wetenschappelijke inzichten gekeken: wat weten we nou uit evidentie van wat werkt? We hebben naar onderzoek en evaluatie bij andere hogescholen gekeken, met name in het taalgebied Nederland-Vlaanderen, niet allerlei Amerikaanse dingen erbij genomen. Een campusuniversiteit in de VS is echt anders dan een hogeschool hier.”

Bewust smal

Aan de vorm van de principes is lang geschaafd. “Uiteindelijk is het een tekst geworden waarbij ik het gevoel heb: je kan er niet tegen zijn. Dat is de overredende kracht van de tekst. Je ziet de logica er snel in.” De tekst heeft de vorm van vijf ‘sleutels’ gekregen, waarbij de eerste twee sleutels gaan over het beperken van het aantal vakken en toetsen.

Na de eerste twee sleutels om het curriculum af te slanken, komen de meer sociale en didactische vraagstukken aan bod. “Sleutel drie is actief leren,” legt Van der Klink uit. “Dus niet alleen colleges geven, maar ook nadenken over hoe de zelfstudie eruit gaat zien.” De vierde sleutel gaat over het onderwijsklimaat. “Dat is zowel sociaal als inhoudelijk. De student moet zich in het eerste jaar onderdeel van een geheel voelen, en zich gegrepen voelen door de professie waarvoor hij wordt opgeleid. En de vijfde sleutel is teamwerk. Lesgeven doe je misschien in je eentje, maar opleiden doe je samen. Een opleiding moet eenheid uitademen.”

Het programma loopt nu drie jaar. Van Der Klink: “Bij veel opleidingen is het curriculum echt opgeschoond. We zitten nu bij sleutel drie, en we komen nu langzaam bij sleutel vier.” Toch lopen de onderwerpen ook wel door elkaar heen. Theunissen: “Doordat je aan de inhoud werkt, zie je al dat er iets gebeurt in een groep. De studiedagen worden door teams nu al ingevuld met didactische vraagstukken. Indirect gebeurt er al veel omdat je als team al betrokken praat over onderwijs.”

Bij andere hogescholen ligt de focus van meet af aan op didactiek en pedagogiek, bij Zuyd komen die aspecten pas later. Theunissen: “We hebben heel veel aan het onderzoek van bijvoorbeeld Rutger Kappe of Ellen Klatter, want het helpt om thema’s verder uit te diepen. Maar het inhoudelijke verschil in onze aanpak is dat we bewust hebben gekozen om smal te blijven. We ondersteunen opleidingen on the job en duwen ze de trechter in, en daarna kunnen we langzaam weer verbreden.” Van der Klink: “Je kunt ook niet over actief leren beginnen als er nog dertig vakken en vijfendertig toetsen in een jaar zitten. In een overladen curriculum moet je niet meer vragen van docenten en studenten.”

Niet verplicht

Van der Klink en Theunissen benadrukken dat de sleutels als advies zijn bedoeld, niet als kader. “Aan het begin kwamen wel eens docenten naar mij toe,” vertelt Van der Klink, “dat ze in plaats van drie vakken graag vier vakken tegelijk wilden doen, en of dat dan mocht van mij. Daar moet je dus uit blijven. Het moet gaan om: waar hebben jouw studenten behoefte aan?” Theunissen: “Als je de beslissing teruggeeft, ontstaat er verwarring, en dat is essentieel. Er wordt geen evangelie verkondigd, we willen dat ze zelf aan het denken worden gezet en eigenaarschap pakken.”

Deelname aan het programma is vrijwillig. Theunissen: “We hebben ervoor gekozen dat iedereen zelf kiest of hij meedoet, maar op het moment dat er problemen zijn, moet je wel van heel goede huize komen om bij het College uit te leggen dat je niet meedoet. Want er is een ondersteuningsstructuur, pak die dan met beide handen aan.”

““Als je de beslissing teruggeeft aan de opleiding ontstaat er verwarring, en dat is essentieel.””

Nicole Theunissen

Toch heeft het heel wat moeite gekost om weg te blijven van prestatie-indicatoren en mensen het vertrouwen te geven dat ze niet zouden worden afgerekend. “We hebben hier binnen Zuyd ook kpi’s (kritieke prestatie-indicatoren, red.),” vertelt Theunissen, “maar we hebben het programma er niet aan opgehangen omdat het ons om de inhoud gaat. We helpen om de inhoud goed te definiëren en dan komen de effecten op kpi’s uiteindelijk vanzelf.”

Gesprekken tussen het CvB en de deelnemende opleidingen gaan niet over rendementen maar over wat de opleidingen doen en welke effecten ze daarvan zien. Theunissen: “Maar het vereist wel een rechte rug, ook van het College, want de Raad van Toezicht vraagt: ‘hoe is het met de uitval en je rendementen?’. Ook daar moet je het gesprek kantelen en iets anders laten zien.”

Van der Klink en Theunissen benadrukken dat oud-Collegelid Kitty Kwakman hier een bijzondere rol in heeft gespeeld. Theunissen: “Kitty is gepromoveerd onderwijskundige en kon daardoor Zuyd het vertrouwen geven dat dit uiteindelijk goed komt. Ze heeft voortdurend herhaald dat dit een project van de lange adem is. Op het moment dat je op kpi’s gaat werken, dan ga je je mooiste kant laten zien. Terwijl we juist de andere kant willen laten zien, want dan kun je verbeteren. Je kunt die kwetsbaarheid in een keer tenietdoen als je vanuit de sturing toch weer de kpi’s erbij pakt. Het is een heel wankel evenwicht. Wat dat betreft is het erg fijn dat ons nieuw Collegelid Saskia Brand-Gruwel hoogleraar Onderwijswetenschappen is.”

Kwaliteitsafspraken

Het programma is gefinancierd met voorinvesteringen van opbrengsten van het leenstelsel en Zuyd heeft het opgenomen in het voorstel aan de NVAO voor de kwaliteitsafspraken. Theunissen: “Het lastige is: de kwaliteitsafspraken zijn heel erg vanuit geld gedreven, terwijl wij heel erg aan de andere kant zitten. Het geld in dit programma gaat naar de ondersteuningsuren. Je kunt de snelheid niet opvoeren door er meer geld in te pompen.”

Deze maand voert Zuyd het laatste gesprek met de NVAO, daarna wordt de beslissing genomen. Theunissen zit daar bij. “Het wordt wel spannend. We doen het al drie jaar en we kunnen laten zien hoe we het doen en dat er goed over is nagedacht. Er zijn ook wel effecten in de processen te zien: wat er gebeurt in teams, en met de studenttevredenheid. En de uitval bij de opleidingen die aan het programma deelnemen neemt af. De komende periode gaan we meer kwalitatief onderzoek doen naar de werkzame elementen. Want de roep om effecten, die blijft. Dat is waar de samenleving om vraagt.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK