Nieuwe visie onderwijskoepels ondermijnt docenten

Opinie | door Sander van den Eijnden
25 februari 2020 | Het nieuwe discussiestuk ‘De toekomst van ons onderwijs' haalt veel overhoop. Het is een betoog met veel aannames, associaties en gebrekkige informatie, ziet Sander van den Eijnden, voorzitter van Hogeschool Leiden.

Eind vorig jaar (2019) verscheen een discussiestuk over “De toekomst van ons onderwijs, pleidooi voor groot onderhoud aan het Nederlandse onderwijssysteem”. Het stuk is opgesteld tussen een flink aantal onderling nogal verschillende organisaties in en rond het onderwijs. Samen nodigen die uit tot een brede dialoog. Leerlingen en studenten, vakbonden en besturenorganisaties, van de kinderopvang tot de universiteiten, allemaal doen ze mee.

Maakt het discussiestuk de belofte ook waar?

In die breedte schuilt een grote belofte. Pogingen om een samenhangend beeld van (het functioneren van) het hele onderwijs te ontwikkelen zijn schaars. Dat “het onderwijsveld” zelf een gedeelde poging daartoe onderneemt is vrijwel zonder precedent. Maakt het discussiestuk die belofte ook waar?

Het stuk lijkt vanaf de eerste regels op twee gedachten te hinken. De eerste gedachte is dat er in ons onderwijs veel goed gaat, de kwaliteit is relatief hoog, de doelmatigheid is groot en onderwijsprofessionals leveren elke dag weer topprestaties. De andere gedachte is dat er in ons onderwijs veel fout gaat: de kwaliteit staat onder druk, de kansenongelijkheid neemt toe, leerlingen, studenten en docenten ervaren stress, er is te weinig waardering, te weinig ruimte, de leercultuur en innoverend vermogen blijven achter. “Al deze signalen zijn verontrustend: we verkwisten talent” zegt het discussiestuk.

Er wordt geen enkele empirie getoond

Die bi-polariteit wordt zo goed en zo kwaad als het gaat verbloemd. De kwaliteit van ons onderwijs is niet hoog maar “relatief” hoog. De kwaliteit is niet gedaald, maar “staat onder druk”. Er wordt daarbij geen enkele empirie getoond, er worden geen causale of logisch dwingende verbanden aangereikt. De betoogtrant is uitsluitend associatief, normatief en daardoor hermetisch.

Een voorbeeld: Na de stelling dat beroepsonderwijs en academisch onderwijs niet de gelijkwaardige waardering krijgen die ze verdienen, volgt de mededeling dat dit ons steeds duurder komt te staan. “Vakmensen en professionals – vervolgt de nota – zijn de ruggengraat van onze samenleving en vormen de motor van economie, maar ondertussen lopen de beroepsgerichte leerwegen leeg.”

Er wordt veel overhoop gehaald

In een paar van zulke zinnen wordt veel overhoop gehaald. Beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs hebben in ons onderwijs nog nooit gelijkwaardige waardering gehad. Toch is de dominantie van het algemeen vormend voorgezet onderwijs van vrij recente datum. In het onderwijs na de middelbare school domineren mbo en hbo getalsmatig nog steeds met grote overmacht, al krijgt de universiteit misschien onverdiend grotere maatschappelijke waardering?

Wat wordt hier eigenlijk beweerd vraag je je af en klopt het wel? Maar veel tijd om daarover na te denken is er niet, want direct vervolgt het betoog met aannames, associaties en gebrekkige informatie. “ondertussen lopen de beroepsgerichte leerwegen leeg, krijgen grote groepen leerlingen en studenten nooit de kans hun beroepsgerichte talenten te ontdekken, komen studenten in opleidingen terecht die niet bij hun talenten en interesses passen en worstelen jongeren met prestatiedruk”.

In het hoofdstuk “Verontrustende signalen: een nadere probleemanalyse” worden omstandigheden, oorzaken, gevolgen en randverschijnselen door elkaar geklutst tot een met zwarte vegen getekend beeld van ons onderwijs. De lichtpuntjes zijn de momenten waarop wordt terugverlangd naar vroeger, toen Nederland nog “koploper in de wereld” was.

Ankerpunten voor de toekomst

In het volgende hoofdstuk waarin een “aanpassing van de koers” wordt bepleit treffen we een andere, hoopvoller toon. Eerst worden 7 normen of beloftes geformuleerd. De eerste daarvan is: “Het door het Nederlandse publiek bekostigde onderwijs en onderzoek hoort tot de internationale top.” Daarmee kiest de discussienota voor een ambitie en plaatsbepaling die aan de ene kant optimistisch is maar ook weer relativistisch, want de kwaliteit van het onderwijs wordt afgemeten aan de (internationale) omgeving.

Daarna volgen veel doelen en maatregelen die vaker niet dan wel in samenhang worden weergegeven. Het betoog krijgt het karakter van een opsomming, van bronnen of onderbouwing is nu helemaal geen sprake meer. Het gevolg is dat veel doelen en maatregelen onderling tegenstrijdig lijken.

Het onderwijs wordt tegelijk vergaand geflexibiliseerd en leerlingen worden daarbij regisseur van hun eigen leren, toch worden ze ook breed en evenwichtig gevormd en verwerven ze complexe burgerschapscompetenties. Het hoger onderwijs is niet selectief maar breed toegankelijk, toch hoort het qua resultaten straks nog steeds bij de wereldtop. Een breed toegankelijk systeem voor 17 miljoen Nederlanders kan in deze visie makkelijk op tegen een selectief systeem voor 1400 miljoen Chinezen.

Wie doet wat?

Ook in het onderwijs is het soms kiezen of delen. Veel afwegingen hebben het karakter van moeilijke dilemma’s. Daarover verwacht je iets te lezen in het laatste hoofdstuk: Wie doet wat? Maar we worden daar niet veel wijzer. Als ik het goed begrijp moet de overheid meer rust, ruimte en geld bieden en moet ook de waardering voor de onderwijs professional omhoog. Die gaat daarna aan het werk om de geschetste uitdagingen en ambities aan te pakken.

Daarmee wordt gemakkelijk de indruk gewekt dat het onderwijs in staat is om zelfstandig de geschetste problemen op te lossen. En daarin wreekt zich dat niet eerst een gedegen analyse is gemaakt van de eigen waarde, de eigen betekenis, de mogelijkheden en onmogelijkheden van de school. Als het onderwijs maar “in staat wordt gesteld” kan ze alle problemen aan.

Maar “School can not compensate society” (Bernstein) is een gevleugeld gezegde uit de onderwijssociologie. Dat wordt hier uit het oog verloren. De probleemanalyse is alarmistisch en associatief, de koers opsommerig en niet steeds consistent en de onderwijs professional blijft straks met de gebakken peren zitten.

Dat een poging wordt gedaan het functioneren in samenhang te bekijken is erg positief. Maar de greep is te groot en de coalitie lijkt me te breed. Dit discussiestuk vergroot verwarring en daarmee inertie. We zullen dieper moeten snijden om het hout te raken.

Sander van den Eijnden : 

Werkte binnen het hoger onderwijs als directeur Internationaal Beleid bij het ministerie van OCW, algemeen directeur van Nuffic, voorzitter van Neth-er, bestuursvoorzitter van de Hogeschool Leiden, vice-voorzitter van de Vereniging Hogescholen en bestuursvoorzitter van de NVAO.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK