Wegen de baten van het bsa wel op tegen de kosten?

Interview | door Sicco de Knecht
12 februari 2020 | Het bsa heeft alleen zin als het onderdeel is van een coherent pakket onderwijsmaatregelen, concluderen onderzoeker Gerard Spaai en onderwijsadviseur Klaas Visser. Maar wat nu als het onderwijsprogramma eigenlijk niet studeerbaar is? "Je moet je afvragen of het bsa in sommige gevallen niet gewoon een groot geval van ‘blaming the victim’ is.”

In 1996 werd het door een wetswijziging voor het eerst mogelijk een bindend studieadvies (bsa) in te voeren. De hogescholen en de Universiteit Leiden waren er al vroeg bij met het invoeren van het bsa. Bij de rest van de universiteiten liet dit aanvankelijk op zich wachten. Met de invoering van de afspraken rond studiesucces en de daarop volgende prestatieafspraken greep ook het leeuwendeel van de universitaire opleidingen de afgelopen jaren naar het bsa.

Wat is nu, bijna vijfentwintig jaar later, het getal dat overblijft onder de streep? Heeft het bsa een positief effect gehad op het hoger onderwijs of niet? In een poging het overkoepelend beeld voor ogen te krijgen, stortten Klaas Visser en Gerard Spaai zich samen met collega’s Debbie Jaarsma en Tetje Timmermans op een omvattend overzicht van 25 jaar bsa-onderzoek.

Bsa heeft uitval vervroegd

Hij mag dan met pensioen zijn, veel minder is Klaas Visser sindsdien niet gaan doen. Nog altijd adviseert hij in het hoger onderwijs, is betrokken bij proefvisitaties en docentprofessionalisering en houdt onderwijskundig onderzoek op de voet bij. Ooit begon hij als onderwijscoördinator en studieadviseur en werkte zich op tot directeur van de Psychologie-opleiding aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), van waaruit hij ook op de rest van het onderwijs van de instelling invloed had. Niet in de laatste plaats als voorzitter van de werkgroep studiesucces, die in 2009 een geheel nieuw onderwijsmodel opstelde voor de instelling.

Gerard Spaai werkte jaren aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, daarna bij tandheelkunde (ACTA) en is nu alweer een tijd lang betrokken bij het geneeskundeonderwijs en de curriculumherzieningen op het AMC. “Op de een of andere manier ben ik altijd wel betrokken geweest bij zaken die met studiesucces te maken hebben.” Net als Visser deed hij mee aan de evaluatie van de operatie Studiesucces van de UvA in 2017.

Voor hun literatuuronderzoek zochten ze alle databases grondig af. Via informele netwerken spoorden ze ook niet-gepubliceerd onderzoek en interne rapportages op. Dit alles heeft, na zorgvuldige weging, zijn weg gevonden naar het overzicht. “Wat in eerste oogopslag opvalt is dat het vooral beschouwende literatuur is. Van gecontroleerde experimenten is bijna geen sprake. Bovendien gaat het meeste onderzoek uit van vragen over rendement en uitval,” vertelt Visser.

De overkoepelende conclusie uit de literatuurstudie lijkt voor de hand te liggen: het bsa vervroegt de uitval. Het voorkomt tot op zekere hoogte dat studenten pas in het tweede of derde jaar uitvallen. “Dat punt is naar voren gehaald, maar alleen bij opleidingen waar het rendement nog niet heel hoog is en de uitval in de opleiding laag,” voegt Spaai daar snel aan toe. Bij veel opleidingen is het effect van het bsa vooral dat de groep studenten die overblijft inderdaad gemiddeld iets sneller studeert en minder uitvalt. Visser: “Ook het behoeden van studenten om de fuik van het onrealistisch optimisme in te lopen lukt aardig.”

Verkeerde volgorde

De snelle en collectieve invoering van het bsa rond de jaren ‘10 leek in essentie erg op een prisoner’s dilemma. Nadat een aantal opleidingen en zelfs hele instellingen kozen voor een bsa konden andere niet achterblijven. “Inmiddels hanteert zo’n 80-90 procent van de opleidingen op dit moment een bsa. Dat terwijl er maar weinig onderzoek naar gedaan is,” stelt Spaai, die dit afzet tegen een instrument als decentrale selectie.

“Decentrale selectie is ook zo’n instrument dat in dezelfde periode is opgekomen, dat is echter in stappen gegaan, en op basis van beduidend meer onderzoek naar de effecten.” Bijkomend voordeel voor het onderzoek was dat er in een periode van ruwweg tien jaar zowel een decentrale selectie en een loting naast elkaar hebben bestaan op veel plaatsen. “Daar is ook al dat onderzoek op gebaseerd.”

Volgens Visser is de invoering van het bsa in de regel in de verkeerde volgorde gebeurd. “De verwachting was vaak dat opleidingen – door de invoering van een strenge regel – harder na zouden gaan denken over hoe hun programma in elkaar zit. En dat ze daardoor vanzelf dichter naar de kwaliteitsstandaarden zouden groeien.” Ook studenten zouden gedwongen worden om bewuster te studeren. “Bij een aantal opleidingen is dat ook gebeurd, maar lang niet overal.”

““De verwachting was vaak dat opleidingen met een bsa harder na zouden gaan denken over hun programma. Dat is lang niet overal gebeurd.””

Klaas Visser

Daarmee komen we ook gelijk op de meest harde conclusie van het literatuuronderzoek: “Een bsa is alleen nuttig als het onderdeel is van een breed pakket van onderwijsmaatregelen en is ingebed in de kwaliteitszorg van de opleiding.” Dat is een conclusie waar Spaai en Visser pontificaal voor durven te staan. “Een bsa kan best, maar dan moet je zeker weten dat het verantwoord is en dat de student wordt verwijderd omdat er absoluut geen match is,” zegt Visser. “Mijn gok is dat dit op veel plekken nog niet het geval is.”

Wel is er dat ene probleem, namelijk dat er in het aanbod van mogelijke smaken nagenoeg geen goede controlegroep zit. Zeker weten dat alleen onderwijsmaatregelen genoeg zijn doen ze dus ook niet. “Er zijn opleidingen die feitelijk alleen een bsa hebben ingevoerd en verder niets wezenlijks hebben veranderd. Andere opleidingen hebben hun programma herzien én een bsa ingevoerd. Veel voorbeelden van opleidingen die alleen hun programma hebben herzien zijn er niet. In ieder geval vinden we ze niet terug in de literatuur.”

Maar het bsa is meer dan alleen een middel om rendement te verhogen en uitval te beperken. De ‘a’ in de afkorting staat immers voor ‘advies’. “Kijk je naar de originele intentie van de wet, die ook alweer uit 1996 stamt, dan moet je constateren dat we nog heel weinig weten over die verwijzende functie en er ook weinig mee doen” zegt Visser, die in ieder geval wel durft te stellen dat van het verwijzen van studenten naar een andere, meer geschikte opleiding, weinig tot niets terecht is gekomen.

Beoogde beleidseffect bindend studieadvies wordt niet gehaald.

Want hoe zou dat er uitzien? Opleidingen die voorlichtingsbijeenkomsten houden voor eerstejaars met een negatief advies over welke andere opties ze hebben? “Op individueel niveau gebeurt dat vast en zeker,” zegt Visser die wijst op het vele geweldige werk dat studieadviseurs doen. “Studenten wordt gevraagd of ze een plan B hebben, en daar ga je over in gesprek. Maar in feite laat je de verwijzende functie daarmee invullen door de student.”

““We zouden eens echt serieus moeten gaan kijken naar wat er gebeurt met mensen die ‘verwijderd’ worden uit de opleiding.””

Gerard Spaai

Het lijkt Visser en Spaai de moeite waard om erover na te denken wat er verder met deze opdracht gedaan kan worden. Spaai: “We zouden in Nederland echt serieus moeten kijken naar wat er gebeurt met mensen die ‘verwijderd’ worden uit de opleiding. Dat zou al een begin zijn. Daarna kun je verder nadenken over hoe je die verwijzende functie kunt verbeteren.” Op opleidingsniveau zou de samenwerking tussen wo en hbo bijvoorbeeld goed kunnen werken. “Maar het zal heel ingewikkeld zijn.”

Minimumnorm wordt streefnorm

Het bsa ligt de laatste tijd onder vuur, door niemand minder dan de minister zelf. Zij stelt dat het rendementsdenken is doorgeschoten en dat stress onder studenten wordt aangewakkerd door maatregelen als een bsa. Het werpt de vraag op of het überhaupt reëel is om te verwachten dat elke student 60 punten haalt in het eerste jaar. “Dat is het alleen als je ook werkt met een studeerbaar programma waarvan bijvoorbeeld compensatoir toetsen een onderdeel is, anders kun je dat niet verwachten”, vindt Visser.

Natuurlijk is het bsa op sommige plaatsen lager, en wordt een norm van 40 of 45 punten aangehouden. “Dat kan, maar wat je dan ziet is dat de minimumnorm de streefnorm wordt. Je zegt dan eigenlijk dat je voltijds moet komen studeren, maar dat 2/3 halen ook prima is.” Liever zien Visser en Spaai dat studenten gewoon de volle 60 EC halen. “Niet alleen voor de opleiding, vertraging is ook een ramp voor de student. Het lijkt leuk, maar het betekent dat je in feite faciliteert dat studenten achterstand oplopen.”

“Studenten die wij hebben geïnterviewd zeggen ook: had ik maar geen achterstand,” vertelt Visser die erop wijst dat het programma van de individuele student door achterstand steeds meer uit de pas gaat lopen. “Cohortwerking is gewoon heel belangrijk en positief voor studiesucces. Het theoretische argument is ook dat nu de opleidingen steeds meer een leerlijn hebben, het belangrijk is om studenten in jaarklassen te houden. Het is onaantrekkelijk om in latere cursussen studenten te hebben met een andere voorkennis.”

Kortzichtige redenering

Alhoewel Visser liever niet teveel woorden vuil wil maken aan de spreekwoordelijke steen die minister Ingrid van Engelshoven in de vijver gooide met haar (inmiddels teruggetrokken) voorstel om het bsa in te perken, verdient de door haar gebruikte redenering hiervoor wel repliek. Haar argumentatie is in de kern dat studeren ook ‘studeren’ moet blijven, een proces dat meer is dan alleen maar colleges volgen en tentamens maken.

Het voorstel van minister Ingrid van Engelshoven om het bsa in te perken

“Ik denk dat dat toch kortzichtig geredeneerd is van de minister. Vertraging levert de student toch ook veel stress op.” Het lijkt misschien fijn dat er ruimte is om je tijd ook aan andere zaken te kunnen besteden, maar het betekent ook dat je min of meer van studenten vraagt de achterstand in het tweede jaar in te halen. “Uiteindelijk krijgen we de situatie dat studenten in het derde jaar nog eerstejaarsvakken moeten halen. Dat levert ook stress op, en het bsa is er alleen maar in het eerste jaar.”

De gedachte dat nominaal normaal is, lijkt echter niet congruent met de huidige bekostiging die uitgaat van de nominale duur plus een jaar. Dat is in feite 45 EC per jaar. “Dat klopt,” is de repliek van Visser, “maar dan moet je als overheid zeggen dat een bachelor vier jaar duurt, en de studielast per jaar verlagen. Maar dat gaat nooit gebeuren want dan heb je de poppen aan het dansen. Dan heb je heel Bologna tegen je.”

Bsa raakt kwetsbare groepen

Spaai betreurt dat zowel in het onderzoek als in het maatschappelijke debat steeds maar een onderdeel van het bsa alle aandacht opsoupeert. “Discussies over het bsa richten zich bijna altijd op de hoogte van de ‘norm’. Dat is niet het meest interessante aspect.” Het zijn voor hem de voor de student voelbare effecten waar zo weinig over bekend is. “Wat gebeurt er met de student die een negatief bsa krijgt? Waar gaat zo iemand heen? En nog belangrijker heeft deze persoon terecht een negatief BSA gekregen?”

“”Wat me zorgen baart is dat het bsa, net als veel andere maatregelen, ook weer de kwetsbare groepen raakt.””

Gerard Spaai

Exitgesprekken en longitudinaal onderzoek, dat is waar het volgens beiden aan ontbreekt. Het volgen van de student nadat deze is verwijderd van de opleiding. “Dat kun je als instelling prima organiseren, en zou je gewoon moeten kunnen inpassen in de kwaliteitszorg,” zegt Spaai. Visser voegt daaraan toe dat je daarvoor wel op je qui-vive moet zijn. “Een student is weg voordat je er erg in hebt.”

“Wat me tevens zorgen baart is dat het bsa, net als veel andere maatregelen, ook weer de kwetsbare groepen raakt,” vervolgt Spaai. Uit de literatuurstudie komt duidelijk naar voren dat het vooral jongens zijn en studenten met een niet-westerse migratie-achtergrond die stelselmatig vaker getroffen worden door een negatief advies. “We constateren dit, soms doen we er wat aan, maar we weten nog veel te slecht wat hier aan de hand is. Over de effecten bij studenten met een functiebeperking is zelfs helemaal niets gepubliceerd.”

Met selectie aan de poort ziet Spaai hetzelfde probleem. “Er wordt veel gesproken over de effecten van selectie op rendement en uitval, maar als je eerlijk bent zijn die nu ook weer niet zo heel groot.” Afgezet tegenover de negatieve effecten durft hij zich hardop af te vragen of het het allemaal waard is. “Je verliest, met zowel het bsa als decentrale selectie, heterogeniteit in je studentenpopulatie. En is dat werkelijk wat je wilt?”

Energie beter aan iets anders besteden

“We moeten veel beter nadenken over hoe we die groepen behouden voor het hoger onderwijs,” zegt Visser die daarbij verwijst naar de voorbeelden van de Erasmus Universiteit en de Hogeschool Rotterdam waar met goal-setting wordt gewerkt onder studenten. “Daar zie je dat het rendement omhoog gaat, en dat de verschillen tussen jongens en meisjes, en met en zonder een migratie-achtergrond veel kleiner worden. Dat zijn maatregelen waar veel meer energie naartoe zou moeten gaan.”

En wegsturen van studenten, dat doen opleidingen in groten getale. Opleidingen waar 50 procent wordt weggestuurd met een bsa komen voor constateren de onderzoekers. “Goed, dan ben je dus heel selectief. Dan zou je toch verwachten dat die 50 procent die je overhoudt het veel beter doet dan bij opleidingen waar 80 procent is overgebleven,” legt Visser voor, “maar dat is niet zo. En ook de overgebleven jongens doen het niet beter.”

Het bsa is op zijn hoogst een lapmiddel

“Ik weet dat ik mij hier niet populair mee maak, maar je moet je afvragen of dit niet gewoon een groot geval van ‘blaming the victim’ is geworden.” De verantwoordelijkheid ligt immers bij de student, die zich nergens op kan beroepen als de opleiding gewoon niet goed in elkaar steekt. “Iedereen neemt zijn onderwijssysteem voor heilig aan en zegt vervolgens: als je dit niet kunt dan ben je ongeschikt. Maar waar is de verantwoordelijkheid de andere kant op?”

““Iedereen neemt zijn onderwijssysteem voor heilig aan en zegt vervolgens: als je dit niet kunt dan ben je ongeschikt. Maar waar is de verantwoordelijkheid de andere kant op?””

Klaas Visser

“Je hebt de plicht om na te denken of je opleidingssysteem wel geschikt is en past bij de leerlingen die je aanneemt.” Vervolgt Visser die beseft dat hij hiermee een andere toon aanslaat dan veel bestuurders van instellingen. Maar hij heeft de wet achter zich. “Het is onze plicht om aan te sluiten bij de middelbare school. Als leerlingen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs komen, dan heeft het wetenschappelijk onderwijs de taak om hen verder op te leiden.”

Alleen de goede vwo’ers

“Ik hoor ook docenten maar al te vaak zeggen, ik wil alleen de goede vwo’ers. Maar dat is onze taak helemaal niet.” In het verlengde van deze discussie heeft Visser ook eens uitgezocht hoeveel vwo’ers er nu bijvoorbeeld een acht of hoger halen. “Dat is hooguit vier procent, en dertig procent heeft hoger dan een zeven. Dus zeventig procent van de geslaagden op het vwo haalt lager dan een zeven.” Al met al levert dat niet bepaald een grote groep op om uit te ‘selecteren’.

“Daar komt bij dat er heel veel wordt ondergepresteerd op het vwo.” Hierdoor kun je uit de cijfers niet voorspellen hoe goed iemand het zal doen in het hoger onderwijs. Voor de havo geldt hetzelfde. “Er zijn leerlingen die met hangen en wurgen een zes halen, maar er zijn er ook genoeg die slagen met een vinger in hun neus, dat kun je aan de cijfers niet zien.”

‘Als studenten het niet halen, moet je eerst kijken: ligt het aan ons?’

Al het beschikbare onderzoek overziend komt Visser ook tot een overkoepelende gedachte. “Er is heel veel onderzoek gedaan naar selectie, er is wat onderzoek gedaan naar het bsa, maar eigenlijk zou ik liever zien dat we die tijd gewoon steken in het verbeteren van het onderwijs.” Volgens hem is er op het gebied van aansluiting tussen middelbare school en het hoger onderwijs, de omgang met de heterogeniteit in de instroom en goed opgezette eerstejaars curricula nog een wereld te winnen.

“Je zou ook hele duidelijke voortgangseisen kunnen stellen, zoals bij sommige geneeskunde-opleidingen. Mensen moeten misschien kunnen blijven zitten.” Zo lang de onderwijskwaliteit en de onderlinge afstemming tussen inhoud, toetsing en leerrendement maar goed is, wil hij met liefde een foutenmarge toestaan. ”Er is een duidelijke beweging gaande weg van het modulaire denken, met elke docent zijn eigen onderwerpje, naar grotere leerlijnen en docententeams. Daar moeten we het meeste van maken.”

“”Zeventig procent van de vwo’ers haalt gemiddeld lager dan een zeven voor het eindexamen.””

Klaas Visser

Leerlijnen en afstemming zijn ook synoniem aan toetsmatrijzen en vergaderen, van welke tijd moeten docenten dat doen? Leg je de lat niet veel te hoog? Visser: “Er zijn ook heel veel opleidingen waar het wel gelukt is, dus waarom kan het daar dan wel?” Het is volgens hem een kwestie van prioriteiten stellen. Wat kan betekenen dat er minder focus komt op het aanbieden van keuzevakken, en meer op een curriculum met goede afstemming.

Als we het bsa nu eens afschaffen…

Als ten slotte de vraag gesteld wordt wat er zou gebeuren als de mogelijkheid om een bsa in te voeren per direct uit de wet zou worden gehaald, valt het even stil. Spaai: “Voor opleidingen met een hoog rendement en een lage uitval zal het effect beperkt zijn. Het zijn de hooguit tien mensen die je nu wegstuurt die dan misschien blijven hangen.” De andere 70-80 procent van de opleidingen met een gemiddeld of ondergemiddeld rendement zal de uitval wat verplaatsen naar later in de opleiding – het rendement zal er niet heel erg onder leiden. “De student zal wat relaxter in zijn stoel zitten.”

Er zullen volgens beiden opleidingen blijven waar mensen het eindeloos blijven proberen. “Tandheelkunde, geneeskunde en psychologie waren opleidingen waar studenten ondanks slechte resultaten toch door bleven studeren omdat ze zich koste wat het kost voor dat beroep willen kwalificeren. Dit is eigenlijk de hele essentie van de ‘fuik van het onrealistisch optimisme’. Het bsa helpt om studenten op een ander spoor te zetten als de weg doodlopend is.” Toch zijn er ook in de bsa-werkelijkheid trucs om weggestuurd worden te omzeilen, zo weet Spaai te vertellen. “Er zijn zeker studenten die zich nog voor het bsa wordt afgegeven uitschrijven, om het jaar erop weer in te schrijven.”

Er is sinds de mogelijkheid tot een bsa in de wet werd gezet, bijna dertig jaar geleden, ook wel het een en ander veranderd. “Een groot verschil is natuurlijk dat er nu geen studiefinanciering meer is,” zegt Spaai, “ik kan me voorstellen dat de druk er überhaupt al is dat studenten liever niet in een opleiding blijven hangen waar ze geen punten halen.” Dat extra zetje is misschien wel zinloos.

Literatuurverwijzingen

Bindend Studieadvies (BSA): Paardenmiddel of sluitstuk van kwaliteitszorg

Gerard Spaai, Klaas Visser, Debbie Jaarsma en Tetje Timmermans (2019), Onderzoek van Onderwijs, jaargang 48, nummer 2, oktober 2019


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK