Alfa’s kunnen niet geloven in succes en bèta’s niet in mislukking

Nieuws | door Frans van Heest
11 maart 2020 | De alfa’s schieten zichzelf te vaak in de voet en universiteiten hebben het onderwijs verwaarloosd, vindt universiteitshoogleraar Nederlandse Letterkunde en voormalig KNAW-president Frits van Oostrom (UU).
Frits van Oostrom, Voor de Ommekeer

In zijn tijd als president van de KNAW zag Van Oostrom “als participerend antropoloog” dat de alfawetenschappen in Nederland zichzelf tekort doen. Bèta’s denken in kansen en alfa’s hebben weinig geloof in eigen kunnen. Ook is hij van mening dat universiteiten het onderwijs verwaarloosd hebben. Zelf vindt hij dat er meer aandacht moet komen voor vorming in het universitair onderwijs. Wat is het goede leven? Die vraag gaat hij niet meer uit de weg als dit aan de orde komt bij studenten. “Ik verbeeld me dat ik aan de studenten kan zien dat ze er dankbaar voor zijn”, zegt Van Oostrom in een interview met Ad Verbrugge voor de website ‘Voor de Ommekeer TV.’

Allereerst ziet Van Oostrom als letterkundige dat er de afgelopen decennia veel veranderd is op de universiteit en in zijn vakgebied. “In de periode die ik kan overzien, zijn er toch vrij scherp een aantal dingen doorgezet, positieve en negatieve. Positief is een veel grotere internationalisering. De opmars van het Engels is misschien een schaduwkant. Maar op zichzelf, als je kijkt naar studenten en ook het onderzoek, is dat zo ontzettend veel internationaler en wat dat betreft ook opener dan de toch wat provinciaalse Nederlandse universiteit die ik nog heb gekend. Dat is een grote winst.”

Het liep zo’n vaart wel met internet

Ook de internetrevolutie, die Van Oostrom in eerste instantie nog niet omarmde, heeft een grote impact gehad op zijn werk als wetenschapper. “De tweede grote winst is natuurlijk het internet. Ongelofelijk wat dat heeft aangericht. Ik heb het natuurlijk zien komen. Ik weet nog dat mensen zeiden: ‘dit gaat ons hele leven veranderen.’ En dat ik weer in die historische modus dacht: ‘dat loopt zo’n vaart niet.’ Maar het liep zo’n vaart wel, ze hadden gelijk. Dat is per saldo een geweldige verbetering.”

Als docent ervaart hij aan den lijve wat voor ongekende mogelijkheden dit geeft aan de geesteswetenschappen. “Ik laat studenten van het college dat ik momenteel geef een paper schrijven volgens de klassieke snit, maar sinds vorig jaar bedacht ik: ik laat ze ook nog iets multimediaals maken. Op dat laatste punt verrassen zij mij. Die papers; ach ja die routine kennen we allemaal. De een is beter dan de ander, sommige zijn ook heel goed. Maar als je ziet hoe ze het in hun vingers hebben om webpresentaties, podcasts of om alle mogelijke YouTube-filmpjes te maken. Dat kan de geesteswetenschappen ook een geweldige steun in de rug geven, die opmars van de beeldcultuur. Die ik soms ook wel betreur, omdat ik echt een man van het woord ben. Maar het geeft ook zoveel mogelijkheden om mensen extra te boeien.”

Geesteswetenschappen hebben zichzelf gekannibaliseerd

De digitalisering heeft ook geleid tot nieuwe vakgebieden in de geesteswetenschappen, waar bijvoorbeeld de talenstudies dan weer onder lijden. “Je zou kunnen zeggen dat geesteswetenschappen zichzelf hebben gekannibaliseerd. Als je naar vroeger kijkt – dan hoef je niet eens zo heel ver terug te gaan – en je wilde iets in die hoek studeren, dan had je de keuze uit de talen, geschiedenis, kunstgeschiedenis en filosofie. Nu zijn daar heel veel vakken naast gekomen. Media en Communicatie, Internationale Betrekkingen en in Utrecht zelfs ook Kunstmatige Intelligentie. Dat zit curieus genoeg bij de geesteswetenschappen.”

Geschiedenis is het enige klassieke vakgebied dat zich daar nog redelijk staande weet te houden, ziet de hoogleraar. “Wat je ziet is dat studenten meer en meer kiezen voor die nieuwe varianten. Die zijn ook niet toevallig gekomen, die zet men neer omdat er vraag naar is. En die oude vakken worden een beetje leeg getrokken. Bij geschiedenis valt het nog wel mee, dat vind ik ook knap van de historici, maar Nederlands en de andere talen zijn natuurlijk behoorlijk aan het leeglopen.”

En er schuilt nog een gevaar in die digitalisering. Welke student leest nu nog Proust? “Wat in de eerste plaats verloren dreigt te gaan, is het besef dat we toch ook, ondanks al die geweldige vernieuwingen, in een immense culturele traditie staan. Ik ben altijd weer heel erg blij als ik een student hoor zeggen, zoals laatst weer het geval was, dat die Stefan Zweig leest of zelfs Marcel Proust. Maar dat zijn grote uitzonderingen. Dat begrijp ik ook wel weer een beetje. Je vraagt je natuurlijk wel eens af: wat zou ik zelf doen vandaag de dag?”

De UB is een soort grand café geworden 

De voortschrijdende digitalisering ziet Van Oostrom ook bij de functieverandering van de Universitaire Bibliotheek. “Eén ding is toch wel zeker, er is een schat aan waardevolle kennis en inzicht te vinden in die oude UB, maar die boeken staan onder de grond. De UB’s zijn ook helemaal van functie veranderd, het is een soort grand café geworden, waar je op je laptop zit te werken met boeken aan de wand. Maar je ziet bijna nooit een student een boek uit die kast trekken, laat staan dat ze het gaan lenen. Dat zou ik wel heel treurig vinden, als die grote culturele tradities – en ik ben ook wel een beetje mannetje van de canon – verloren zouden gaan en dat risico is niet denkbeeldig.”

Met betrekking tot het onderwijs aan de universiteit, zou de Utrechtse letterkundige graag zien dat er meer interdisciplinair wordt gewerkt. “Het Nederlandse universitaire systeem is toch een vrij gespecialiseerd systeem, dus het is een beetje alles of niks. Recht is eigenlijk het beste voorbeeld. We zeggen tegen een 18-jarige: wil je jurist worden of niet? Als die ja zegt, gaat die recht studeren, dan doet hij 4 jaar lang niks anders dan rechten. Als die nee zegt doet hij iets anders, dan hoort hij nooit meer iets van rechten. Ik vind dat eigenlijk jammer, gezien de enorme betekenis van het recht voor de samenleving. Ik zou er wel voor zijn dat we die poorten tussen die faculteiten meer openzetten.”

Op de vraag of het onderwijs niet te massaal is en studenten onvoldoende gemotiveerd, zegt Van Oostrom dat dit niet per se een probleem hoeft te zijn. “Ik heb aan Harvard de grote colleges gezien, of zoals ze daar genoemd worden de ‘fame courses’, iets dat in Harvard toch belangrijk is, fame. Michael Sandel, met het college Justice: duizend man in de zaal. En die cursussen stonden als een huis. Het is ook de mentaliteit. Dat is natuurlijk het andere tere punt. Daar op Harvard selecteren ze aan de poort. Die studenten zullen ook weleens wegdromen, maar door de bank genomen werd er goed opgelet.”

Op de achterste rij kijken studenten naar Zalando

Tot zijn teleurstelling moet Van Oostrom erkennen dat in Nederland de studenten niet altijd even veel belangstelling hebben voor het hoorcollege. “In Nederland heb ik dat natuurlijk ook weleens meegemaakt, daarom ben ik ook zo blij dat ik nu toch vooral aan Honours-studenten lesgeef. In Nederland kun je meemaken dat de achterste rijen gewoon naar Zalando zitten te kijken. Dat is wel heel treurig. Soms heb ik gastsprekers en dan zit ik zelf achterin, en daar staan dan niet de geringste mensen dan denk ik: allemachtig kun je niet even anderhalf uur geïnteresseerd luisteren, waarom zit je er?”

Ook gaat Van Oostrom uitgebreid in op de waardering voor alfawetenschappen versus de bètawetenschappen. Daarin is de laatste jaren veel veranderd, in vergelijking met twintig jaar geleden. “Als je het heel extreem wil zeggen, toen was het nog zo: bèta’s hebben zich uit de markt geprijsd en de alfa’s hebben het niveau verkwanseld. Dat eerste is inmiddels hersteld. Er is nu een enorme trek naar bèta en techniek. DWDD helpt daar natuurlijk ook aan mee door daar aandacht voor te vragen en dat heel goed te doen. En VNO-NCW, als die het over onderwijs hebben dan is dat eigenlijk het enige wat ze zien, en dan met name de technische universiteiten.”

Pal gaan staan voor je spullen

Bèta heeft zich niet meer uit de markt geprijsd, maar alfa heeft wel een beetje het niveau verkwanseld, zegt Van Oostrom. “Dat vrees ik wel. Hoe moet je dat voorkomen? Door toch pal te gaan staan voor je spullen. Dat begint al met eisen stellen, aan de taalbeheersing en de zorgvuldigheid. In de cursus die ik nu geef over de competenties voor de geesteswetenschappen is de eerste competentie exactheid. Dan probeer ik studenten er van te doordringen dat wij niet een exacte wetenschap zijn in de mate waarin sommige andere dat zijn, maar dat je zo compleet en zuiver mogelijk moet zijn in het materiaal verzamelen en in de duiding en de presentatie daarvan. Dat is wat mij betreft academische deugd nummero één. Niet alleen als je aan de universiteit wilt werken, maar überhaupt.”

Maar eisen stellen aan studenten is niet genoeg, de alfa’s zouden ook meer zelfvertrouwen kunnen uitstralen. In die zin kunnen ze nog veel leren van de bèta’s, weet Van Oostrom uit zijn tijd bij de KNAW. “De alfa’s schieten zichzelf te vaak in de voet. Een oneliner van mij is tegenwoordig: alfa’s kunnen niet geloven in succes en bèta’s niet in mislukking. Dat laatste is zeker waar. Daarom heb ik ook profijt van mijn ervaring als president van de KNAW. Die heeft twee afdelingen: een alfa-gamma-afdeling en een bèta-afdeling. Dan ga je dat observeren als een participerend antropoloog. Dan zie je inderdaad dat bij die bèta’s een soort permanent gevoel is: ‘we zijn hartstikke goed bezig, we gaan vooruit en als de minister ons nu nog eens twintig miljoen euro geeft, dan zal je eens wat beleven!’”

Alfa’s hebben heel veel ongeloof in eigen kunnen

“Terwijl als ik bij de alfa’s ben – ik generaliseer nu een beetje maar toch is er wel echt een verschil – en daar een voorstel komt om a, b, of c te gaan doen, dan is de reactie: ‘Ja dat is al eens geprobeerd, kan niks worden, hoe moet het dan met dit? Er is heel veel ongeloof in eigen kunnen. Grappig genoeg bij de succesvolle alfa’s – als ik mij daar dan zelf ook toe mag rekenen – die voldoen juist niet aan dat beeld. Die hebben iets ondernemends. Dat hoeft niet altijd met winstoogmerk in financiële zin te zijn, maar wel het idee: laten we eens proberen of dit werkt.”

Van Oostrom werd ook specifiek gevraagd wat hij van de verengelsing van de universiteit vindt – hoe kan het ook anders met Ad Verbrugge. Hij gaf aan het Nederlands te prevaleren boven het Engels. “Sommige mensen zitten daar echt een beetje misprijzend bij te kijken, maar als het enigszins kan, wil ik college geven in het Nederlands. Ik wil heel graag op mijn best zijn. Mijn Engels is lang niet slecht, op Harvard ging het prima. Maar het heeft niet de rijkdom, de klankkleur, de humor en de creativiteit van mijn moedertaal. Aangezien je op je best wil zijn is dat mijn eerste keuze.”

Het Engels van de jongelui van nu is voortreffelijk

Van Oostrom ziet dat het Nederlands van studenten door die verengelsing wel achteruit gaat. “Het Engels van de jongelui van nu is voortreffelijk, waarvan ik had gehoopt dat dat erbij gekomen was, naast het Nederlands. Maar helaas, en dat zeggen ze zelf ook, heeft het vele schrijven in het Engels ook een eroderende werking op het schrijven in het Nederlands. Dat is wel jammer. Dan moeten er wel docenten zijn en daar moet je je dan ook voor willen inspannen, om dat Nederlands niet naar de duvel te laten gaan.”

Omdat hij zelf veel in het Nederlands heeft gepubliceerd, vraagt Van Oostrom zich soms toch af of hij internationaal niet de boot gemist heeft. “Zelf ben ik inmiddels zover dat ik denk: heb ik niet een boot gemist door bij dat Nederlands te blijven? Het heeft mij natuurlijk in het Nederlandse taalgebied ontzettend veel opgeleverd, letterlijk en figuurlijk. Als ik dat aan Amerikaanse collega’s zeg in Harvard dan zeggen ze: waarom heb je daar spijt van? Het is toch geweldig allemaal en good for you. Maar internationaal zet je toch een beetje het licht onder de korenmaat.”

Ik zou heel erg inzetten op de werving van leraren

Op de vraag wat de Utrechtse hoogleraar zou doen als hij minister van onderwijs zou worden, zou zijn aandacht vooral uitgaan naar het voortgezet onderwijs. “Mijn eerste zorg zou dan niet de universiteit zijn. Als ik de verantwoordelijkheid zou hebben voor het hele Nederlandse onderwijs, dan zou ik het voortgezet onderwijs problematischer vinden en misschien zelfs ook het basisonderwijs. Ik zou heel zwaar gaan inzetten op de opleiding van leraren en de werving daarvan. Dat is moeilijk, ik benijd die mensen ook niet die dat moeten doen, dat is verdomd ingewikkeld.”

Universiteiten begeven zich nog in een luxepositie. “Daarmee vergeleken hebben universiteiten een relatief grote zelfredzaamheid en de luxe dat zij in het algemeen toch nog steeds talent en gemotiveerde mensen aantrekken. Die Nederlandse universiteiten doen het ook niet slecht. Ik geloof zelf niet zo heel erg in die rankings, maar dat wij daar zo hoog in staan zegt heus wel wat.”

In onderzoek zijn letterlijk de grote prijzen te verdienen

Maar universiteiten hebben wel steeds minder aandacht voor het onderwijs. “Er is inmiddels ook een spanning gekomen tussen onderwijs en onderzoek en de grote trek is natuurlijk naar het onderzoek. Daar zijn letterlijk en figuurlijk de grote prijzen te verdienen.”

“Dus als ik zo’n functie had, en ik kon de universiteit daarop aanspreken, dan zou ik ze nu ook aanspreken op het verbeteren van het onderwijs,” antwoordt Van Oostrom op de vraag wat hij als minister zou doen. “Over onderzoek zou ik mij naar verhouding minder zorgen maken, ook omdat de individuele onderzoekers, zeker de heel goede, slim genoeg zijn om de allianties te sluiten die ze willen hebben. Er is veel geld beschikbaar voor onderzoek, niet zoveel als in sommige andere landen maar toch altijd nog heel veel.”

Maar met name de organisatie van het onderwijs is eigenlijk een beetje achtergebleven, zegt de Utrechtse hoogleraar. “Al die interdisciplinaire verbanden, waar je denk ik vandaag de dag veel van moet hebben in deze samenleving, die zijn er voor het onderzoek volop en in het onderwijs moeten ze nog helemaal met de koevoet worden geforceerd. Voordat je een rechtenfaculteit zo gek krijgt dat ze accepteren dat hun studenten ook wel iets buiten de deur doen of andersom, dat is heel moeilijk.”

In zijn eigen onderwijspraktijk gaat Van Oostrom de vormende kant van het onderwijs, dat steeds meer op de achtergrond is geraakt, niet meer uit de weg. “Aan een academische vorming zit een kant van vorming en een kant van scholing. Ik denk dat we in de technische scholing redelijk goed zijn, maar in vorming hebben we eigenlijk steeds meer terrein verloren.”

Studenten zijn er dankbaar voor

“Maar als docenten worden aangesproken door studenten op de vraag: hoe moet ik leven, over het goede ware en het schone? Dan zeggen veel docenten: daar zitten wij hier niet voor bij elkaar. Dan ga je maar naar de studentenekklesia of naar je vereniging, maar regel dat zelf. Ik ben dat punt nu voorbij. Als studenten over dit soort dingen vragen, ga ik natuurlijk niet zeggen hoe ze moeten leven, maar ik adresseer die dingen wel. Als het zo uitkomt. Ik acht dat niet meer buiten de orde. En ik verbeeld me dat ik aan de studenten kan zien dat ze er dankbaar voor zijn.”

Dat Van Oostrom deze vragen niet meer uit de weggaat, past ook wel bij zijn rol als opsteller van de historische canon van Nederland, zo zegt hij. “Wat dat betreft komt het Amerikaanse onderwijs ook aan die topuniversiteiten uit een veel moralistischere traditie. Iemand als Martha Nussbaum is ontzettend moralistisch. In Nederland hebben we meer de verlichte intellectuelen die zeggen: anything goes, wie ben ik om te zeggen wat jij moet doen? Daar wil ik ook mee oppassen. Ik heb in dat opzicht toch iets meer de neiging om op de zeepkist te gaan staan, daarom heb ik ook die Canon gemaakt. Waarvan je ook kan zeggen: moet dat nu zo nodig, dat zeggen wat mensen moeten weten? Ja je kan het ook openlaten, maar dan moet je niet verbaasd zijn als ze maar heel weinig weten.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK