Samenwerking moet uitgangspunt blijven bij praktijkgericht onderzoek

Interview | de redactie
18 mei 2020 | Huib de Jong (Regieorgaan SIA) ziet een groeiende waardering voor het praktijkgericht onderzoek. Die maatschappelijke rol gaat gepaard met meer vrijheid en meer verantwoordelijkheid.
Deelnemers op het SIA-congres (oktober 2019) – Foto: Regieorgaan SIA

“De basis ligt er en nu moeten we de ruimte nemen om door middel van goede samenwerkingsverbanden verder uit te bouwen.” Waarnemend voorzitter Huib de Jong van Regieorgaan SIA kijkt tevreden terug op het jaar 2019. “Afgelopen jaar hebben we de staat opgemaakt van het praktijkgericht onderzoek en kunnen concluderen dat het er goed voor staat. De erkenning van het praktijkgericht onderzoek in de Strategische Agenda van OCW was daarbij de kers op de taart.”

Onlangs publiceerde de organisatie die het praktijkgericht onderzoek financiert het jaarbericht 2019. Een overzicht waaruit een ding duidelijk wordt: er zit schot in de zaak. Zo kwam er de laatste jaren veel geld bij voor het praktijkgericht onderzoek. De Jong: “In de eerste plaats was dat omdat de regering haar beloftes uit het regeerakkoord is nagekomen. Wie het rapport van de commissie Van Rijn erbij pakt, leest dat er een basisfinanciering moet komen voor het praktijkgericht onderzoek op hogescholen.”

Natuurlijk kan De Jong niet in de toekomst kijken, maar hij verwacht dat de huidige basis stabiel blijft, ook na de coronacrisis. “In deze tijden zie ik veel goede voorbeelden van de waarde van praktijkgericht onderzoek. In de zorg, het onderwijs en ga zo maar verder. Het speelt een grote rol in de innovatie, dus ik denk dat we dit zeker nodig blijven hebben.”

Meer structurele samenwerkingsverbanden

Onlangs publiceerde het Rathenau Instituut een factsheet over praktijkgericht onderzoek op hogescholen. Daarin wordt onder andere in kaart gebracht wat de verdeling van de middelen voor het praktijkgericht onderzoek is en hoe deze zich over de tijd heeft ontwikkeld. Wat opvalt is dat de eerste en tweede geldstroom de afgelopen jaren flink zijn gegroeid, maar dat zowel absoluut als relatief de derde geldstroom achterblijft.

Baart het De Jong zorgen dat de investeringen vanuit het bedrijfsleven afnemen? “Het baart zorgen op het moment dat dit ook inhoudt dat de samenwerking met de beroepspraktijk terugloopt, maar dat is geenszins het geval op dit moment.” Sterker nog, het aantal Centres of Expertise (CoE’s), waarin partijen uit de beroepspraktijk, het maatschappelijk veld en onderzoekers samenkomen, is de afgelopen jaren flink gegroeid. In een jaar tijd kwamen er meer dan twintig bij.

De Vereniging Hogescholen waarschuwt wel voor de snelle groei in Centres of Expertise en pleitte onlangs nog voor een meer eenduidig concept achter CoE’s. Want wat maakt nu een CoE? “Dat is nog divers en dat vind ik ook op voorhand geen probleem,” zegt de Jong. “Het is begrijpelijk dat op zoek wordt gegaan naar een geschikte vorm om samenwerking vorm te geven, en dat hoeft niet altijd op elkaar te lijken.”

Een van de voorwaarden voor de financiering vanuit SIA is dat er altijd een vorm van samenwerking moet zijn met de beroepspraktijk. “Anders krijg je de middelen überhaupt niet toegekend. We zien ook steeds meer structurele samenwerkingsverbanden en dat maakt dat ik me over de derde geldstroom minder zorgen maak.” Daarnaast zijn er ook nog veel samenwerkingen waar de bijdrage niet in geld wordt uitgedrukt maar in informatie, bruikleen en het bieden van mogelijkheden.

Meer vaste aanstellingen

Een ontwikkeling waar De Jong meer zorgen over heeft is de toegenomen aanvraagdruk. “Onderzoekers moeten voor veel van hun voorstellen aankloppen bij de tweede geldstroom. Het schrijven van die aanvragen kost veel tijd en energie.” Wat betreft de vraag wat al die tijd en energie oplevert: aanvragers bij de verschillende subsidies van SIA zien gemiddeld een op de drie voorstellen gehonoreerd worden.

Het is nog altijd aanzienlijk meer dan bij grote broer NWO, maar dat is geen reden voor opluchting vindt De Jong. “Dat betekent nog steeds dat 2/3 van de aanvragen niet gehonoreerd kan worden, zonder dat het noodzakelijkerwijs betekent dat het slechte aanvragen zijn. Als het veel lager wordt, dan moeten we zeker aan de bel trekken. In de eerste plaats bij OCW.”

“Onze opdracht reikt verder dan het louter beschikbaar stellen van middelen voor goed onderzoek. Het Regieorgaan heeft ook de specifieke missie zich bezig te houden met de opbouw en doorwerking van het praktijkgericht onderzoek.” Dat is volgens De Jong ook af te zien aan de typen financiering. Programma’s als SPRONG Met SPRONG stelt Regieorgaan SIA hogescholen in staat om met acht jaar lopend onderzoek een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van praktijkgerichte kennis voor maatschappelijke transities. Het SPRONG-programma is onderdeel van de bijdrage van Regieorgaan SIA aan het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid.  en L.INT Met het L.INT programma wordt de aanstelling van lectoren bij onderzoeksinstituten mogelijk gemaakt waaronder NWO- en KNAW-instituten, TO2 instituten en andere publieke kennisorganisaties.  zijn voor hele nieuwe langjarige samenwerkingsverbanden en onderzoeksprogramma’s.

De afgelopen jaren is het aantal lectoren bijvoorbeeld niet veel gegroeid, maar het aantal lectoraten wel. De investeringen zijn dus naar de uitbreiding van onderzoeksgroepen zelf gegaan. De samenstelling van de lectoraten is ook wezenlijk anders dan aan de universiteit. “Dat valt nu ook op in de coronacrisis. Er zijn terecht veel zorgen over de carrières van jonge universitaire onderzoekers. Dat zijn veelal promovendi en postdocs – op tijdelijke contracten.”

Postdoc moet plek krijgen in functiehuis hogescholen

De samenstelling van lectoraten is duurzamer, omdat relatief veel onderzoekers aan hogescholen ook een aanstelling hebben als docent, legt hij uit. “Wij hebben heel weinig mensen die uitsluitend met onderzoek bezig zijn en dat is een enorme pre. Ze hebben ook vaker een vaste aanstelling.”

Samenbrengen verschillende werelden

De afgelopen jaren is er in verschillende programma’s nagedacht over hoe het praktijkgericht onderzoek in bredere zin onderdeel kan zijn van de onderzoeksinfrastructuur. De eerste lectoren zijn daarbij aangesteld bij instellingen anders dan hogescholen. “Zo heeft mijn eigen hogeschool (Hogeschool van Amsterdam, red.) inmiddels een lectoraat samen met het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) op het gebied van big data en artificial intelligence. Die bruggen slaan is de aankomende jaren heel belangrijk.”

Het samenbrengen van verschillende werelden gaat uiteraard niet zonder frictie. “Wanneer er in Nederland wordt gediscussieerd over de wetenschap, dan wordt altijd dat onderscheid gemaakt tussen hogescholen en universiteiten. Spanning hoort ook bij een binair systeem. Er is natuurlijk competitie, maar wij willen vooral de samenwerking stimuleren, bijvoorbeeld door consortia aanvragen te laten doen bij de calls van de Nationale Wetenschapsagenda.”

Is daarmee de frictie weg? “Zeker niet. Alleen al als je kijkt naar wat het verschil is in massa, in de omvang van de onderzoeksgroepen, dan zie je al een duidelijk verschil. Ook is er een statusverschil, in ieder geval in de manier waarop de buitenwereld ernaar kijkt.” De enige route voorwaarts is volgens hem die op de inhoud. “Zodra je mensen met verschillende interesses en expertise samenbrengt op een vraagstuk kun je elkaar de meerwaarde laten voelen.”

Boost voor het zelfvertrouwen

Het valt meer mensen op dat praktijkgerichte onderzoekers de laatste tijd steeds vaker in het nieuws zijn, en zich ook meer mengen in het publieke debat. De Jong ziet hierin een goede ontwikkeling. “2019 is ook wat dat betreft een overgangsjaar geweest waarin praktijkgerichte onderzoekers steeds meer van zich hebben laten horen. Uiteindelijk is het praktijkgericht onderzoek nog erg jong, nog geen twintig jaar, en toch is er nu al zoveel erkenning.”

Het feit dat het praktijkgericht onderzoek zo’n prominente plek heeft gekregen in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs ziet De Jong ook als ‘boost’ voor het zelfvertrouwen. “Een terechte boost voor meer aandacht voor het praktijkgericht onderzoek.” En met een grotere maatschappelijke rol komt ook een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid, vindt hij. Met de daarbij behorende academische vrijheid?

“Jazeker. Iedereen die onderzoek doet in de publieke sector is daartoe gehouden. Zeker als je wilt dat onderzoek doorwerkt in de maatschappij. Het aangaan van het publieke debat is daar natuurlijk een van de geëigende middelen toe.” Zowel vanuit zijn rol als voorzitter van een hogeschool als plaatsvervangend voorzitter van SIA maakt hij zich daar hard voor. “Academische vrijheid moet gegarandeerd zijn.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK