Instroom economieonderwijs hoeft niet te worden gereguleerd

Sector is wel gebaat bij meer afstemming en zogenoemde 'vrije zones'.

Nieuws | de redactie
15 juli 2020 | Mbo- en hbo-opleidingen in het domein economie zijn, ondanks hun omvang, niet gebaat bij een numerus fixus. Ze moeten, op basis van gedeelde kennis over de sector, meer samenwerken om vrije ruimte te benutten voor curriculumvernieuwing, financiering en samenwerking, zowel binnen als tussen de ROC’s en hogescholen.
Nieuwe Waterweg – Foto: Kees Torn (CC BY-SA 2.0)

Geen numerus fixus of andere beperkende maatregelen: mbo- en hbo-economieopleidingen in de regio Rijnmond moeten eerst meer ruimte nemen om samen te werken, ook met het bedrijfsleven. Dat kan alleen als er doorlopend geanalyseerd wordt hoe het gesteld is met de aansluiting op de arbeidsmarkt, want dat gebeurt momenteel veel te weinig. Dat zijn in een notendop de aanbevelingen van een vandaag verschenen manifest ‘Vrije Zones’ over opleidingen in het economische domein.

Twee hogescholen en twee ROC’s in de regio Rijnmond gaven een onafhankelijke denktank De denktank bestaat uit zes leden: Ludo Baauw (CEO Intermax Group)., Mai Elmar (directeur Cruise Port Rotterdam), Laamia Elyounoussi (algemeen directeur Schone Zaak), Miriam Hoekstra-van der Deen (directeur Airport Operations van Schiphol), Barbara Kathmann (wethouder Economie in Rotterdam) en Marc van der Meer (bijzonder hoogleraar onderwijs en arbeidsmarkt) met daarin prominente Rotterdammers de opdracht inzicht te verschaffen over de mogelijke disbalans tussen de economische opleidingen en de arbeidsmarkt . Gezamenlijk zijn de ROC’s Zadkine en Albeda en de Hogeschool Rotterdam en Inholland goed voor 23.000 studenten in dit domein. Duizenden studenten waarvan een groot deel juist voor de opleiding kiest vanuit de verwachting hiermee voor een goed baanperspectief en zekerheid aan over te houden.

Iedereen vindt werk

Al geruime tijd maken politiek en hoger onderwijs zich zorgen over de aansluiting tussen de opleidingen en de arbeidsmarkt in het economische domein. Toch hebben de opleidingen volgens lid van de denktank en bijzonder hoogleraar onderwijsarbeidsmarkt Marc van der Meer (Tilburg University) de afgelopen jaren bepaald niet de aandacht gekregen die ze verdienen. “Dit is een bovendien een unieke situatie waarin mbo- en hbo-instellingen samen een advies van een dergelijke denktank omarmen.”

“Het economie-onderwijs in mbo en hbo wordt terecht als zorgenkind gezien, maar het is niet alsof er de afgelopen jaren structureel beleid op is gevoerd. Er zijn geen ‘pacten’ zoals in de zorg en de techniek en geen centres of expertise die zich hierover buigen.” De schaarse beschikbare kennis is vaak onvolledig en bovendien misleidend. “Het klopt bijvoorbeeld dat er veel uitval is, maar ook die studenten vinden hun weg naar andere opleidingen en naar de arbeidsmarkt.”

Het belang van breed opgeleide hbo’ers

Want waar er al langer wordt gewaarschuwd dat banen in de economische sector zullen verdwijnen, is het maar zeer de vraag of dat werkelijk zo is. “Als je bijvoorbeeld kijkt naar de zakelijke dienstverlening in Rotterdam, in ieder geval tot de coronacrisis, dan blijkt dat die sinds de vorige crisis – tegen de voorspellingen in – niet gekrompen is,” zegt Van der Meer.

“Natuurlijk is er door automatisering een hoop veranderd, maar we zien dat ook de nadruk in opleiding en arbeidsmarkt verschuift, bijvoorbeeld van administratie naar het domein handel.” Bovendien is het zo dat er binnen het domein economie, en ook in de richting van andere domeinen waaronder de techniek veel uitwisseling, doorstroom en opstroom plaatsvindt. Van der Meer: “In wezen is het dus een grote motor van de emancipatie, die nu niet als zodanig wordt gezien.”

Geen lerend systeem

Naast de bekende uitdagingen waaronder de hoge instroom én uitval en de veranderlijke arbeidsmarkt uit de denktank zorgen over het aanpassingsvermogen van de opleidingen. Vanuit bedrijven worden de economieopleidingen gezien als weinig adaptief, en ook lijkt voor het totale opleidingsaanbod “een duidelijke logica te ontbreken”. Aan de ene kant komt dit door het feit dat mbo en hbo toch relatief gescheiden werelden zijn. Ook wordt gezien dat lesgevend personeel een zodanige werkdruk ervaart dat er van herijken, aanpassen en innoveren van onderwijs weinig terechtkomt.

Vicepremier De Jonge wil studenten desnoods dwingen tot andere studiekeuze

Deze problemen worden (deels) gezien door politiek en overheid, maar de ingrepen vanuit deze hoek zijn volgens de denktank niet altijd even doeltreffend. “Tot nu toe dragen bepaalde spelregels en kaders niet bij aan de juiste beweging bij onderwijsinstellingen om studenten goed voor te bereiden op hun toekomst.” De verandering moet van binnenuit komen, in de vorm van een “lerend, grensoverschrijdend, meebewegend en zichzelf ontwikkelend systeem”.

Perfect ongelijke systemen

Om meer vrijheidsgraden te krijgen binnen het economisch domein pleit de denktank ervoor om zogenaamde ‘vrije zones’ – niet voor niets de titel van het manifest – aan te wijzen. “Alle andere aanbevelingen zijn hier eigenlijk ondersteunend aan,” zegt Van der Meer met een serieuze intonatie terwijl hij verwijst naar voorbeelden als de verschillende accreditatiesystemen in het mbo en hbo. “Dit zijn momenteel perfect ongelijke systemen, en het is gewoon niet goed uit te leggen dat beroepsopleidingen die zo dicht bij elkaar liggen zo anders behandeld worden.”

Hoe deze vrije zones eruit moeten zien wil de denktank niet bij voorbaat in steen beitelen, maar Van der Meer wil wel voorbeelden noemen. Zo zou het hbo meer kunnen indalen in het mbo, door bijvoorbeeld een dubbele degree aan te bieden voor het laatste jaar van mbo 4 en de propedeuse van het hbo. “Het is vaak totaal onnodig dat studenten helemaal bij nul moeten beginnen als ze doorstromen,” zegt Van der Meer, “als driekwart van de studenten mbo-economie doorstroomt naar hbo-economie dan moet je iets met dat gegeven, bijvoorbeeld door twee uitstroomprofielen te maken.”

Een dorre woestijn

Dat driekwart van de studenten doorstroomt van mbo naar hbo is een gegeven dat voor veel betrokkenen bij het proces nieuw was. Van der Meer: “We hebben mensen van de vier instellingen in rondetafels bij elkaar gezet en die vonden dat ontzettend leerzaam. Opmerkelijk is wel dat dit dus nooit gedaan wordt… Iedereen zit zijn eigen problemen op te lossen.” De onderlinge uitwisseling van data is volgens Van der Meer zeer productief geweest, maar over de extern beschikbare data is hij op zijn zachtst gezegd niet te spreken: “Het is een dorre woestijn, er is voor opleidingen geen drinkput om je aan te laven.”

Opvallend zijn in dit licht ook de aanbeveling op het gebied van voorlichting van aankomend studenten en begeleiding van overstappende studenten. Wat betreft de voorlichting moeten de instellingen veel meer data met elkaar gaan delen over waar hun alumni terechtkomen en proactief onderzoek doen naar de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld aan de hand van vacatures. Dat moet uitmonden in een kwalitatief en kwantitatief overzicht dat gebruikt kan worden om aankomend studenten een “reëel perspectief” te bieden, naast het vaak sterk op het curriculum gerichte voorlichtingspraatje.

Bij voorkeur zou de afstemming en voorlichting dan ook plaats moeten vinden op dit hogere aggregatieniveau. De regio Rijnmond is daarvoor een werkgebied met een geschikte omvang en binnen die context moeten de vier instellingen zichzelf en elkaar strenge vragen durven stellen. “Wat wordt aangeboden en door wie? Welke overlap kan worden weggenomen door gerichte specialisaties aan te brengen, hoe kan je elkaar faciliteren?”

Die opdracht is dringend, voegt Van der Meer eraan toe. “Blijkbaar werkt de huidige aanpak ook niet om te differentiëren. Albeda en Zadkine bieden momenteel vrijwel identieke opleidingen aan, terwijl de ruimte voor specialisatie onbenut blijft.” Voordat instellingen de keuze maken om dwingende middelen als een numerus fixus of een streng bindend studieadvies te hanteren moet er volgens hem dus eerst serieuze reflectie op het aanbod plaatsvinden.

Wat heet doelmatig?

Om opleidingen mee te laten bewegen met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is de huidige landelijke aanpak volgens de denktank namelijk onvoldoende. “In het hbo vindt afstemming met het werkveld over het onderwijsaanbod vooral plaats bij de start van een nieuwe opleiding. En dan gaat het contact primair over één specifieke opleiding.” Voor een toets nieuwe opleiding kijkt een landelijke commissie, het CDHO, onder andere naar arbeidsmarktrapporten van het ROA en naar vacatures.

“Iedere bestuurder zal altijd naar de beschikbare gegevens kijken,” vervolgt Van der Meer, “maarals die gegevens zich beperken tot de publieke gegevens van het ROA over vervangingsvraag en baanopeningen, maar waar niets in staat over het kennis- en vaardighedenniveau van afstudeerders, dan neem je echt onverantwoorde beslissingen.” De commissie waarschuwt bovendien voor een andere impliciete aanname achter dit beleid, namelijk dat je bij elke opleiding een bijpassende vacature moet kunnen vinden: “een 100%-match tussen vraag en aanbod [is] niet alleen onmogelijk, maar ook onwenselijk.”

Streetlight effect

Om dezelfde reden is Van der Meer dan ook zeer kritisch op de aanbevelingen van de commissie Van Rijn om de bekostigingsvoet van de alfa- en gammawetenschappen naar beneden bij te stellen ten faveure van bètatechnische opleidingen. “Het is als de dronken fietser die vijfentwintig meter van zijn fiets onder de straatlantaarn gaat zoeken naar zijn verloren sleutel, omdat daar het licht schijnt.”

Een oplossing voor dit probleem schudt Van der Meer zo uit zijn mouw. “Neem even 100 stagairs, die pakweg bij vijf stagebedrijven zitten, en laat die per bedrijf een analyse uitvoeren. Het zijn studenten economie dus die kun je best laten uitzoeken hoe een bedrijf ervoor staat op het gebied van R&D, HRM en digitalisering. Als je dat een paar jaar achtereen als opdracht in hun opleiding terug laat komen, dan heb je als instelling meer kennis in huis dan die bedrijven zelf.”

Een kans voor leeruitkomsten

Een ander terrein waar flexibiliteit gevonden zou kunnen worden is in het werken met leeruitkomsten. Want waar opleidingen, met name in het mbo, voor hun examinering nog sterk leunen op klassieke vormen pleiten de leden van de denktank juist voor flexibiliteit. Het documenteren en valideren van hetgeen studenten hebben geleerd zou veel vaker in de vorm van leeruitkomsten moeten gebeuren.

“Leeruitkomsten zijn de kennis en vaardigheden die je opdoet in bijvoorbeeld een stage,” licht Van der Meer toe. “Je documenteert die bijvoorbeeld in een portfolio.” Een groot verschil met de bekende leerdoelen is dat leeruitkomsten niet ‘intentioneel’ te hoeven zijn bij aanvang van een vak of stage. “Het zijn ook vaardigheden en attitudes die studenten gaandeweg opdoen.”

Hiermee probeert de denktank vooral handen en voeten te geven aan het (vermeende) veranderlijke karakter van de opleidingen. “Als het zo is dat het economisch proces verandert, dan moeten economische leerprocessen ook veranderen.” Deze zouden veel meer formatief – gericht op ontwikkeling – moeten zijn. “Een dergelijke werkwijze maakt het ook mogelijk om vakken te volgen bij andere opleidingen, die meegewogen kunnen worden in de leeruitkomsten.”

Voor nu liggen helaas nog niet alle opties binnen de ‘vrije zone’ ook binnen begaanbaar gebied. De denktank doet dan ook een oproep aan de bestuurders zich te verenigen en de overheid aan te sporen meer flexibiliteit toe te staan: “Als beroepsopleidingen echt willen vernieuwen, dan dient de overheid flexibeler te zijn in het opzetten van nieuwe opleidingen, passend bij de vraag van de arbeidsmarkt.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK