BaMa-stelsel zorgt voor concurrentie en dus hogere onderwijskwaliteit, zegt het CPB

Nieuws | door Frans van Heest
5 oktober 2020 | De doelstelling van meer concurrentie en internationalisering in het hoger onderwijs is gelukt, maar Nederland blijft achter bij leven lang ontwikkelen, concludeert het CPB in onderzoek naar 20 jaar BaMa.

Het Centraal Planbureau heeft in opdracht van OCW onderzocht of de invoering van het bachelor-masterstelsel in 2002 de beoogde effecten heeft opgeleverd. De invoering van het bachelor-masterstelsel werd gezien als een kans om de flexibiliteit in het hoger onderwijs te vergroten. Door die flexibiliteit zouden studenten in hun werkzame leven gemakkelijker kunnen omgaan met snelle maatschappelijke en technologische veranderingen.

In het Bolognaverdrag uit 1999 hebben 29 EU-landen hun visie voor één Europese ruimte voor hoger onderwijs gepresenteerd. Als concrete uitwerking van een deel van die visie is in Nederland in 2002 het bachelor-master (BaMa)-stelsel ingevoerd.

Een keuzemoment is ingebouwd

WO-opleidingen werden opgedeeld in een bachelor van drie jaar en master van 1 of 2 jaar. De hbo-opleidingen werden in de meeste gevallen een bacheloropleiding van vier jaar. Met deze hervorming is er een keuzemoment ingebouwd in het opleidingsaanbod na het behalen van de bachelor.

Aan het begin van deze eeuw was er een sterke behoefte om het Nederlandse hoger onderwijs te internationaliseren, schreef de toenmalige minister van onderwijs Loek Hermans (VVD) in zijn wetsvoorstel voor de BaMa-structuur. De toenemende internationale concurrentie om talent vroeg hier ook om. Daarom moest het hoger onderwijs internationaler en flexibeler. Door deze onderwijshervorming werd ook het afzetgebied van hoger onderwijsinstellingen groter. Hierdoor is het voor buitenlandse studenten aantrekkelijker om in Nederland te komen studeren.

Voordat de BaMa-structuur tot volle wasdom is gekomen moesten er nog wel een aantal obstakels worden weggenomen. Zo is in 2013 de zachte knip definitief afgeschaft: Studenten moeten sindsdien hun bachelor volledig afronden voordat zij kunnen instromen in een master. Een jaar later is ook de verplichte doorstroommaster afgeschaft. Met de afschaffing hiervan mogen alle masteropleidingen selectief zijn in het toelaten van studenten.

De kwaliteit is omhoog gegaan door concurrentie

Het CPB stelt ook dat door deze toenemende concurrentie de kwaliteit van het hoger onderwijs is toegenomen. Omdat sinds de invoering van de BaMa het gemakkelijker is om over te stappen, is het voor hoger onderwijsinstellingen nog belangrijker om in te zetten op goede kwaliteit. Als de kwaliteit immers niet op orde blijkt te zijn, zullen studenten ervoor kiezen om hun opleiding aan een andere instelling te vervolgen.

Maar het huidige stelsel levert niet alleen voordelen op. Zo kan de toegenomen flexibiliteit eventueel leiden tot een situatie met veel meer verschillende opleidingen, met als gevolg toenemende keuzestress bij studenten.

40% van de masteropleidingen selecteert

Sinds de afschaffing van het automatische doorstroomrecht in 2014 hebben universiteiten extra mogelijkheden gekregen om studenten te selecteren, waar 40% van de opleidingen ook gebruik van maakt. Dit kan als gevolg hebben dat studenten minder snel een overstap maken naar een ander vakgebied.

Zo zijn steeds meer studenten na hun bachelor een master in een ander vakgebied gaan volgen. Kort na de onderwijshervorming volgde ruim 20% een master in een ander vakgebied, dit is gestegen tot 35%. De overstap naar een ander vakgebied blijkt ook nauwelijks extra vertraging te kosten. Het percentage van de overstappers dat binnen vier jaar een bachelor en master haalt is 63%. Bij studenten die niet overstappen is dat 66%.

Wel is er een opmerkelijk verschil te zien in de vakgebieden waar men een overstap maakt. Bij rechten en gezondheidszorg blijven ongeveer negen op de tien studenten in dat vakgebied. Maar de helft van de studenten uit de geesteswetenschappen en economie stapt  over naar een andere studie.

Loek Hermans’ doelstellingen zijn deels behaald

Dit is overeenkomstig met de intenties van Loek Hermans in 2001, zo stelt het CPB. Het is echter niet gelukt om het hoger onderwijs ook aantrekkelijk te maken voor Leven Lang Ontwikkelen en bijscholing. Nog steeds wordt het hoger onderwijs vooral bezocht door jongeren en wordt het aanbod zeer beperkt gebruikt voor om- en bijscholing.

Sinds 2005 is er weinig veranderd in wat studenten na hun bachelor gaan doen. Studenten blijven doorstromen naar een master: De overgrote meerderheid van de studenten gaat na een universitaire bachelor een universitaire master volgen. Het percentage studenten dat enkele jaren na een universitaire bachelor in Nederland werkt zonder in Nederland een master te hebben gevolgd is de afgelopen vijftien jaar nauwelijks gestegen.

Masterstudenten trekken naar de randstad

Wel neemt het aantal studenten toe dat voor de master naar een andere universiteit gaat. Hier lijkt ook een geografisch effect op te treden: studenten die buiten de randstad studeren, stappen vaker over van universiteit na het behalen van de bachelor. De studenten uit de randstad zijn juist honkvaster.

De invoering van het bachelor-masterstelsel vergemakkelijkt het volgen van een deel van de opleiding in het buitenland vanwege de vergelijkbare opzet en diploma’s. Het aantal Nederlandse studenten dat een opleiding in het buitenland volgt, is tussen 2006 en 2016 dan ook bijna verdubbeld van ongeveer 9 duizend naar bijna 17 duizend. Ongeveer driekwart van deze studenten volgde een opleiding in een ander land binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Andersom is het aantal buitenlanders dat in Nederland een opleiding volgt, zelfs meer dan verdubbeld: in 2006 ging het om 31 duizend studenten en in 2017 om 76 duizend.

Nederland presteert onder OESO-gemiddelde

Waar Nederland in achterloopt op andere OESO-landen, is de deelname aan kortdurende opleidingen in het hoger onderwijs, zoals een associate degree in het hbo: Een verkorte opleiding in het hbo die veelal gevolgd wordt door mbo’ers. In Nederland heeft maar 2% van de 25-64-jarigen zo’n opleiding gevolgd, terwijl het OESO-gemiddelde 7% is. In landen als Canada, Frankrijk, Oostenrijk, Noorwegen en Zweden heeft zelfs meer dan 10% via een korte route een hoger onderwijsdiploma behaald. Een mogelijk verklaring is dat de kortdurende Associate Degree-opleidingen nog niet lang onderdeel zijn van het opleidingsaanbod

In het Nederlandse hoger onderwijs is weinig maatwerk mogelijk. Volgens het CPB zou dat een verklaring kunnen zijn waarom studenten op latere leeftijd niet terugkeren in de collegebanken.

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK