“Haal studenten alleen naar school als er ook écht iets te halen is.”

Interview | door Irene Faas
14 oktober 2020 | Na jaren van het doordacht implementeren van digitale middelen in het onderwijs, werd vorig jaar ineens het volledige onderwijs digitaal dankzij de coronacrisis. Een bijzonder einde van de carrière van Jos Fransen, die na vijf jaar als lector Teaching, Learning & Technology bij Hogeschool Inholland met pensioen gaat. “Het was een ommekeer die ik niet meer tijdens mijn loopbaan had verwacht.”

Hoewel Fransen al jaren bezig is met het digitaliseren van het onderwijs, ging dit niet altijd even makkelijk: nieuwe technologie werd maar mondjesmaat geaccepteerd door docenten. De crisis zorgde ervoor dat alle docenten ineens over moesten stappen naar volledig digitaal onderwijs. “Er zijn veel drempels genomen, maar je ziet ook meteen dat het nog niet overal goed gaat”, zegt Fransen. “Relatief veel docenten kopiëren nog gewoon hun offline-onderwijs naar online: dat werkt niet. En zeker niet optimaal.”

De snelle overgang heeft daarmee ook andere gevolgen, vertelt Fransen. Docenten worden hierdoor indirect geconfronteerd met het feit dat deze manier van college geven ook in een klaslokaal niet ideaal is: alleen maar zenden is niet genoeg. “Online is het nog veel lastiger om de interactie mét studenten en tussen studenten een plaats te geven.”

“In die zin is het wel een eye-opener voor sommige docenten: ‘ik moet niet alleen zenden, maar ook de interactie met studenten vormgeven’, zeggen zij nu. Om dat te realiseren en daar zicht op te krijgen, moet je andere werkvormen inzetten. De huidige situatie vraagt om een breder didactisch repertoire van de docent, en dat is extra ingewikkeld als het onderwijs online moet worden vormgegeven.”

Nieuwe digitale leeromgevingen bieden online interactie

Volgens Fransen kunnen we echter ook een voordeel halen uit het afstandsonderwijs. Veel docenten hebben nu minder goede ervaringen opgedaan met de digitalisering, doordat het lastig was om zo snel de overstap te maken. Deze situatie kun je echter benutten door gelijk de volgende stap te zetten: Hoe moet het onderwijs er dan wél uitzien, nu we voorlopig online les moeten geven?

“Als we deze situatie niet benutten krijgen we de mogelijkheid dat – mochten we ooit kunnen terugkeren naar de oude situatie – die kans niet meer in beeld is. Ik denk dat sommige docenten dan zeggen ‘gelukkig, ik kan weer terug naar wat ik ooit deed, want dat beviel mij veel beter’. Dan hebben we een kans gemist.”

“Ik denk dat docenten juist nu moeten ervaren dat een aantal activiteiten juist online effectief kunnen worden uitgevoerd. Veel effectiever nog dan wanneer je alle studenten naar school had gehaald.” Veel opleidingen maken momenteel vooral gebruik van programma’s als Zoom en Teams, waarbij zenden centraal staat. Online bestaan echter verschillende opties om studenten actief te betrekken bij het leerproces, in digitale leeromgevingen waarbij de focus ligt op de interactie.

Ook over hoe dat goed vormgegeven kan worden, heeft Fransen wel ideeën. “We moeten het dan meer zoeken in asynchrone activiteiten, die studenten in hun eigen tijd doen. Vervolgens plan je weer een synchrone activiteit, waarbij je het met elkaar over de opdracht en de opbrengsten ervan hebt. En die combinatie, die wisseling tussen asynchroon en synchroon, daarvan moet je aanvoelen of die werkt: Wanneer laat ik studenten rustig voor zichzelf werken of elkaar feedback geven? Hoe kan ik bepalen waar en wanneer ze dat doen? En wanneer wil ik de resultaten ervan zien en bespreken met studenten, of nieuwe instructie geven?”

De keuzes die in deze vorm van lesgeven zijn afhankelijk van het leerproces, afhankelijk van het type student en afhankelijk van de fase van ontwikkeling. “Bij een beginnende student heb je misschien wat meer instructie of wat meer gepland contact nodig dan bij iemand die bijna afstudeert.”

Dat leerproces kan de docent afhankelijk van deze factoren opnieuw herinrichten en herontwerpen.

Een mix van digitaal én fysiek onderwijs

Hoewel Fransen altijd bezig is geweest met de toegevoegde waarde van technologie aan het onderwijs, was hij nooit van mening dat het onderwijs volledig digitaal moest worden. Toen hij bij het lectoraat begon, heette het nog eLearning, wat de toekomstige hoogtijdagen van de onderwijstechnologie veronderstelde. Sommige collega’s dachten dat in de nabije toekomst het onderwijs wél helemaal online zou worden en dat er geen schoolgebouw meer nodig was. Een onzinnige gedachte, noemt Fransen dat.

“De technologie is een aanvulling op de bestaande instrumenten, maar geen vervanging ervan. De uitdaging was het zoeken naar een ideale mix, waarbij je alle instrumenten, waaronder technologie, optimaal benut.” Een zoektocht naar die ene ideale mix is echter zinloos: de ideale mix bestaat niet.

“Er bestaat alleen de juiste mix in een gegeven situatie”, legt Fransen uit. “En die juiste mix moet passend zijn voor wie deze bedoeld is. Als er een ideale mix was, dan hadden we die allang gevonden en dan zou die ook allang toegepast zijn. Maar het blijkt dat die mix steeds opnieuw uitgevonden moet worden, in elke onderwijssituatie.”

“”De ideale mix tussen digitaal en fysiek onderwijs bestaat niet.””

De mix moet kloppen bij de persoon en bij de context. Het heeft te maken met ontwikkelingsfase, type student en type onderwijs. “Een mbo-student heeft misschien meer structuur nodig – en daarmee meer face-to-face begeleiding – dan een hbo-student. Maar je moet ook onderscheid maken tussen een eerstejaars student, vers van de havo, en een vierdejaars. Bij een eerstejaars moet je meer ‘voorleven’ hoe een aankomend professional zich gedraagt, terwijl je van een vierdejaars verwacht dat hij of zij dat al weet.”

Alleen naar school voor quality time

Studenten en docenten snappen steeds meer dat die combinatie van fysiek en digitaal onderwijs veel effectiever kan zijn dan alleen offline lesgeven. “Waarom zou een student vier of vijf dagen naar school moeten komen; het is toch geen dagbesteding?” zegt Fransen. Studenten klagen over roosters met gaten en over lessen die ze best hadden kunnen missen, omdat de docent weinig toevoegt aan wat ze zelf hadden kunnen lezen.

Fransen is van mening dat studenten alleen naar school zouden moeten komen als er ook écht iets te halen is. Sterker nog, hij noemt het “cruciaal voor het leerproces”. De student moet een effectieve dag hebben gehad, die hij niet had willen of mogen missen. “Face-to-face bijeenkomsten moeten quality time zijn.”

Daar horen ook anders ingerichte gebouwen bij: Hoorcollegezalen moeten steeds meer vervangen worden door flexibel in te richten ruimtes, waarin snel geschakeld kan worden tussen werkvormen. Waar, behalve instructie, ook kan worden samengewerkt in groepen en waar andere vormen van kennisuitwisseling en het oefenen met kennistoepassing mogelijk zijn. Er komen ook meer lounge-achtige plekken, waar studenten zelf kunnen werken. “Als we dat goed aanpakken, dan wil niemand straks meer terug naar het oude normaal.”

Maak gebruik van bruggenbouwers om onderwijs te vernieuwen

Zo’n grote vernieuwing in het onderwijs gebeurt niet van de ene op de andere dag. Het is een behoorlijke uitdaging, maar zeker niet onmogelijk. “Investeer maximaal in de pioniers en de voorlopers: de docenten die écht willen experimenteren, die echt willen uitzoeken hoe het beter, anders en effectiever kan. Geef hen de ruimte om te laten zien wat kan, zodat hun collega’s ook kunnen ervaren wat werkt.”

Vanuit het lectoraat Teaching, Learning & Technology werd altijd al met pioniers in opleidingsteams gewerkt, met goed resultaat. “Samen met hen gingen we op basis van een ontwerpgerichte aanpak aan de slag om hun onderwijs te herontwerpen en dat ontwerp te testen in de praktijk. Pioniers zijn bruggenbouwers, want collega’s die wel iets nieuws willen, maar nog twijfelen om zelf die stap te zetten, durven met ondersteuning van die pionier vaak wél die stap te zetten.”

Recent onderzoek in de hogeschool, uitgevoerd door het lectoraat, toonde dit ook aan. In dit onderzoek werd gevraagd aan wie docenten de meeste steun hadden bij het vormgeven van online onderwijs. Veel docenten noemden daarbij een collega die al veel ervaring heeft met online onderwijs. “Ze gaan niet meteen naar de centrale ondersteuningsdienst toe”, legt Fransen uit. “Ze gaan eerst naar een collega die binnen het team als expert wordt gezien op dit gebied: Die drempel is veel minder hoog.”

“En dat is volgens mij precies de weg die we moeten volgen: de pioniers positioneren, die ook echt podium geven en ondersteunen. Vervolgens kunnen we onderzoeksmatig werken aan de ontwikkeling van het onderwijs van de toekomst, waarbij hun collega’s participeren in dat proces en die inzichten leren toepassen in hun onderwijspraktijk.”

Trots op topopleiding Leren & Innoveren

Na ruim tien jaar bij het lectoraat, heeft Fransen een hoop bereikt. Beginnend als onderzoeker en docent, is hij later, na zijn promotie, als associate lector aan de slag gegaan. In 2015 nam hij het stokje over van zijn voorganger, Guus Wijngaards. Hij hoeft niet lang na te denken over de vraag waar hij na al die jaren het meest trots op is: de masteropleiding Leren & Innoveren.

“Ik was nauw betrokken bij de opleiding, zowel bij het ontwerp als de uitvoering in de afgelopen tien jaar. De opleiding is zeven jaar opeenvolgend uitgeroepen tot topopleiding en dat vind ik bijzonder, want dat zegt iets over hoe studenten de opleiding ervaren. In het curriculum passen we natuurlijk ook de kennis toe uit het lectoraat. Je zou kunnen zeggen dat datgene wat we onderzocht hebben, daar wordt toegepast en ook echt blijkt te werken.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK