Het bsa zou nooit dwingend moeten zijn

Opinie | door Karen M. Stegers-Jager & Andrea M. Woltman
27 januari 2021 | Het is maar de vraag of het bsa leidt tot betere studieresultaten, stellen onderzoekers van het Erasmus MC. Daarnaast betogen ze dat studierendement niet het eigenlijke doel van het bsa is; dat zou vooral een instrument moeten zijn om studenten op de juiste plaats te krijgen. Daarom pleiten ze voor een doorstroomnorm in plaats van een dwingend bsa.
De campus van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Beeld: Chris Gorzeman

Het oorspronkelijke doel van de invoering van het Bindend Studieadvies (bsa) in 1993 was om studenten zo snel mogelijk op de juiste plek te krijgen. Men wilde langstudeerders voorkomen door het opsporen van slecht presterende studenten en het vervroegen van uitval. Tegelijkertijd werd verwacht dat het stellen van minimale eisen van invloed zou zijn op het studeergedrag en zo een positief effect zou kunnen hebben op het rendement. Dat laatste was echter niet het primaire doel!  

Toch staat het al dan niet aanwezig zijn van een effect op het studiesucces centraal in veel opiniestukken rondom het bsa. Hierbij wordt zowel onderzoek aangehaald waarin het bsa wél het gewenste effect heeft op het studiesucces, als onderzoek waarin dat niet het geval is. Het al dan niet vinden van een effect van het bsa op de studievoortgang lijkt vooral samen te hangen met de hoogte van de minimale eisen (60 studiepunten of lager dan 60 studiepunten) en de hoogte van het rendement en uitval vóór invoering van het bsa. Hierbij is er een tendens om een steeds hogere lat neer te leggen, waardoor studievoortgang (ogenschijnlijk) verder wordt gestimuleerd [Stegers-Jager, Med Education 2020; Kickert, Ass Eval Higher Educ 2020] 

Hogere lat zorgt voor hogere sprongen 

Ja, studievoortgang neemt toe wanneer je onderzoekt wat je vraagt; zo gaat het aantal studenten dat 60 studiepunten in het eerste jaar haalt niet omhoog als je de lat legt op 40 studiepunten, maar wel als je de lat legt op 60 studiepunten [Stegers-Jager, Med Education 2011 en 2020]. Tevens gaan cijfers inderdaad omhoog als je in de bsa-regeling ook opneemt dat studenten moeten voldoen aan een hoger cijfergemiddelde [Kickert, Ass Eval Higher Educ 2020].  

Echter, betere studievoortgang op basis van metingen onder gehele cohorten betekent niet dat het bsa voor iedereen positief uitwerkt. En gaat deze betere studievoortgang, gemeten op basis van gehaalde tentamens, niet ten koste van andere dingen? Welke academische of persoonlijke ontwikkeling beogen we bijvoorbeeld wel, maar kunnen we niet goed meten? Hoe meten we de voortgang daarvan als we de studenten vooral afrekenen op die tentamens? En die verhoogde vroege uitval die we zien, betreft dat werkelijk studenten die het allemaal echt niet kunnen? En wat doet het met de stressperceptie als de lat zo hoog ligt bij een opleiding waar je niet zomaar opnieuw binnenkomt? 

Verhoogde bsa-norm heeft wisselende uitwerking 

Een eerste onderzoek naar het bsa bij de opleiding Geneeskunde van het Erasmus MC liet zien dat het invoeren van een bsa-norm van 40 studiepunten in 2005 niet leidde tot vroegere uitval, een hoger propedeuserendement of een hogere studeersnelheid tijdens de eerste twee studiejaren [Stegers-Jager, Med Education 2011]. Het verhogen van de bsa-norm van 40 studiepunten naar het maximaal te behalen aantal van 60 studiepunten in 2014 leidde wel tot betere studieprestaties in het eerste jaar, vooral voor de mannelijke studenten [Stegers-Jager, Med Education 2020; Science Guide]. Vrouwelijke studenten, die onder de lagere bsa-eis beter presteerden dan mannen, gaan onder de hogere bsa-norm weliswaar ook beter presteren en laten daar een vergelijkbaar prestatieniveau zien als de mannelijke studenten, maar geven wel aan significant meer stress te ervaren [Stegers-Jager, Med Education 2020; Science Guide] 

Het lijkt er dus op dat het verhogen van de bsanorm een wisselende uitwerking heeft op verschillende groepen. In ons vervolgonderzoek, dat onlangs op het jaarlijks congres voor Nederlands Medisch Onderwijs is gepresenteerd door promovendus Vera Broks en de prijs voor beste onderzoekspaper heeft ontvangen, is gekeken naar de effecten van een hogere bsanorm op de korte en langere termijn voor verschillende groepen op basis van geslacht, vooropleiding en migratieachtergrond. Zo ronden vooral mannen met een migratie-achtergrond onder invloed van een hogere eis veel vaker hun eerste studiejaar van de bachelor af. Daarnaast zien we dat, overeenkomstig met ander onderzoek (Cornelisz, Studies in Higher Educ 2019), de studieresultaten van de eerstejaars (gemiddeld!) wel omhooggaan, maar de diplomarendementen gemiddeld geen tot nauwelijks verschil laten zien.  

Bij ons onderzoek bij de opleiding Geneeskunde zien we zelfs dat een bepaalde kleine subgroep, namelijk die van vrouwelijke studenten zonder migratieachtergrond met een niet-standaard vooropleiding (dus niet direct van VWO), onder de verhoogde bsa-norm zelfs minder presteert dan hun studiegenoten.   

Kortom, het lijkt er dus op dat de positieve effecten op studiesucces vooral zichtbaar zijn in het eerste jaar van de bachelor, maar verdwijnen richting het behalen van het bachelordiploma. Bovendien blijken de effecten van een hogere bsa-norm verschillend uit te kunnen pakken voor verschillende groepen studenten, kunnen ze gepaard gaan met negatieve effecten op het studentenwelzijn. Ook blijkt uit onderzoek dat de studieresultaten van studenten die de norm net niet halen, ondanks een overstap naar een vergelijkbare studie, op de lange termijn niet of nauwelijks verschillen van degene die de norm wel halen (Cornelisz, Studies in Higher Educ 2019).  

Moeilijke keuze tussen sturende communicatie en tijd voor accommodatie  

Het grote dilemma bij het bepalen van de juiste bsanorm betreft de afweging tussen enerzijds het communiceren van de juiste verwachtingen naar de (aankomende) studenten en anderzijds het accommoderen voor het feit dat studenten (soms) meer tijd nodig hebben om te landen in het hoger onderwijs. Idealiter communiceer je als opleiding naar je studenten dat het niet meer dan normaal is dat je al je eerstejaarsvakken binnen het eerste jaar haalt.  

Iedere norm die lager ligt dan 60 studiepunten brengt het risico met zich mee een nieuw richtpunt te worden, waardoor ook studenten die de volle 60 studiepunten wél zouden kunnen halen, zich in plaats daarvan gaan richten op het minimale vereiste aantal studiepunten.  Om de studievoortgang van deze groep te verbeteren, lijkt het beter om de voordelen van ‘nominaal’ studeren te benadrukken in plaats van als instelling het signaal af te geven dat men met minder behaalde studiepunten ook aan de norm voldoet. 

Doorstroomnorm charmant alternatief 

In dat kader lijkt de doorstroomnorm zoals voorgesteld door Van der Molen [Science Guide 2020] een aardige oplossing. Ook daarin is het aantrekkelijk in je eerste jaar alle 60 studiepunten te behalen; dan mag je immers door naar het volgende jaar. Charmant aan het voorstel is dat studenten die het niet halen, niet worden weggestuurd, maar de gelegenheid krijgen om in het tweede jaar, onder begeleiding, alsnog de eerstejaarsvakken te halen. 

Het nadeel aan deze oplossing van de doorstroomnorm is echter dat het risico op langstudeerders daarmee weer toeneemt. Ook is het de vraag of hiermee voldoende ingegaan wordt op de verwijs- en begeleidingsfunctie van het bsa. Binnen de regeling van de doorstroomnorm kunnen studenten meerdere studiejaren investeren voordat blijkt dat ze niet geschikt zijn voor de betreffende opleiding.  

Wat ons betreft zouden de student én opleiding gedurende de eerste maanden van een studie de gedeelde verantwoordelijkheid moeten nemen om te bepalen of de student wel dan te niet op de juiste plek zit. Hierbij is het cruciaal dat opleidingen zich gaan richten op het maken van onderscheid tussen enerzijds studenten die bereid en in staat zijn om, eventueel met gerichte begeleiding, alsnog de studie succesvol af te ronden, en anderzijds studenten die beter af zijn op een andere plek. Om zo’n keuze te maken, kunnen studievoortgangsgegevens aangevuld worden met gegevens over onderwijsparticipatie en acceptatie van aangeboden begeleiding. 

Verbeter studiebegeleiding voor student met inzet en potentie 

In de praktijk bestaat de aangeboden begeleiding vaak uit een al dan niet vrijwillig gesprek met een studieadviseur. Idealiter bieden opleidingen echter ook andere vormen van studiebegeleiding aan om in te spelen op de verschillende behoeften van studenten. In onderzoek onder geneeskundestudenten hebben we bijvoorbeeld laten zien dat studenten die de eerste maanden minder presteren, baat kunnen hebben bij een korte, geïntegreerde studievaardigheidstraining [Stegers-Jager, Med Teach 2013]. Dit gold echter vooral voor studenten die bij tenminste 80% van de trainingssessies aanwezig waren en die voorafgaand aan de training tenminste één tentamen hadden gehaald.  

De conclusie van dit onderzoek was dan ook dat inspanningen zich vooral moeten richten op studenten die zowel inzet als academisch potentieel hebben getoond. Aan de andere kant dienen ook studenten voor wie tijdig stoppen de meest logische keuze lijkt, te worden ondersteund bij het nemen van dit besluit en bij het verkennen van reële alternatieven. Hoewel exitgesprekken een belangrijke rol kunnen spelen bij het behoud van de studenten voor het hoger onderwijs, is er meestal nog te weinig aandacht voor.  

Stel doorstroomnorm in plaats van dwingend bsa 

Het is dus maar de vraag of het bsa leidt tot betere studieresultaten, en zo ja, voor wie dan en tegen welke prijs. De vraag is ook of dit überhaupt het doel van het bsa zou moeten zijn. Het zou immers veel meer moeten dienen om te bepalen of er sprake is van eenmatch’ tussen een opleiding en een student.  

Voor een student die goed past bij zijn of haar opleiding, zou het vanzelfsprekend moeten zijn om alle studiepunten van een studiejaar te halen. Wat ons betreft zou de norm van 60 studiepunten echter niet dwingend maar dringend moeten zijn; een doorstroomnorm dus. Studenten kunnen met de juiste inzet en potentie, eventueel aangevuld met gerichte en aantoonbaar effectieve vormen van begeleiding en bijvoorbeeld de mogelijkheid 1 of 2 vakken te compenseren, zonder ballast aan het tweede jaar beginnen.  

Studenten die dit onverhoopt niet halen, blijven hangen tot ze wel kunnen doorstromen. Studenten die niet passen bij de opleiding door onvoldoende interesse of niet te voldoen aan de, (eventueel) door opleidingen vooraf vastgestelde, minimale inzet of potentie, zouden vroegtijdig moeten worden begeleid naar een alternatieve opleiding. Die begeleiding vindt dan idealiter eerder plaats dan aan het eind van het eerste studiejaar. Het zou zomaar kunnen dat het rendement dan ook beter wordt. 

Karen M. Stegers-Jager :  Universitair Docent iMERR

iMERR is het Institute of Medical Education Research Rotterdam; Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam

Andrea M. Woltman :  Universitair Hoofddocent iMERR en Programmadirecteur Bachelor Geneeskunde Erasmus MC

iMERR is het Institute of Medical Education Research Rotterdam; Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK