Integriteitsonderzoek relateert bedenkelijke onderzoekspraktijken aan universitair werkklimaat

Nieuws | door Eva Baaren
14 januari 2021 | Ongeveer een derde van niet-integer wetenschappelijk onderzoek is te verklaren door een optelsom van een negatief onderzoeksklimaat in combinatie met publicatiedruk. Dat concludeert Tamarinde Haven in haar proefschrift ‘Towards a responsible research climate’. Zij promoveerde cum laude aan de VU.
Beeld: Martin Vorel

Uitgangspunt van Haven’s proefschrift is de organisational justice theory, die veronderstelt dat mensen zich eerlijker  binnen de organisatie zullen gedragen naarmate ze zich eerlijker behandeld voelen door die organisatie. De vraag die Haven derhalve stelt, is of een onderzoeksklimaat dat als oneerlijk wordt ervaren, ook daadwerkelijk niet-integer onderzoek in de hand werkt. 

Daarbij maakt Haven onderscheid tussen bedenkelijke onderzoekspraktijken’ en onderzoeksfraude. Het eerste betreft een reeks aan fenomenen zoals het een oneigenlijk gebruik van meetmethoden, onvoldoende begeleiding van junioren, selectief citeren en niet publiceren van negatieve resultaten. Bij het tweede gaat het om het vervalsen of verzinnen van bronnen en resultaten en het plegen van plagiaat. Bedenkelijke onderzoekspraktijken komen vaker voor en zijn, zo zegt Haven, schadelijker voor de wetenschap dan incidentele frauduleuze gevallen.  

In haar proefschrift richt Haven zich specifiek op de relatie tussen enerzijds de hoeveelheid bedenkelijke onderzoekspraktijken die wetenschappers in hun organisatie zien gebeuren, en anderzijds hun beleving van het onderzoeksklimaat in diezelfde organisatie. Ze onderzocht deze relatie middels een vragenlijst en via focusgroepen met academici die werkzaam zijn bij de UvA, VU en de twee Amsterdamse Universitair Medisch Centra; allen instellingen die afgelopen jaar ook besloten de omstreden nationale enquête over onderzoeksintegriteit te steunen.

De resultaten uit Amsterdam kunnen echter ook gelden voor de rest van de Nederland, zegt de bijna-doctor tijdens haar verdediging. “Veel medewerkers uit Amsterdam wonen op andere plekken in het land, dus het niet zo dat de cultuur daar typisch Amsterdams is. Ook hebben veel medewerkers in Amsterdam eerst op andere universiteiten gewerkt.” 

Resultaten en onderlinge verschillen 

Uit Havens onderzoek blijkt dat er in 23 procent van de gevallen een relatie is tussen de perceptie van het onderzoeksklimaat en de hoeveelheid (op een vijfpuntschaal gemeten) geobserveerde gevallen van bedenkelijke onderzoekspraktijken. Onderzoekers die een negatief beeld hebben van hun afdeling wat betref publiceren en het binnenhalen van subsidies, observeren vaker bedenkelijke onderzoekspraktijken.

Daarbovenop is er, in negen procent van de gevallen en vooral bij postdocs en universitair docenten, ook een relatie tussen bedenkelijke onderzoekspraktijken en publicatiestress. Samen is dat dus 32 procent. Daarvan worden niet alle dubieuze gedragingen echter ook als schadelijk gezien: wanneer we die eraf trekken, komt het erop neer dat er in 18 procent van de gevallen een relatie is tussen het ervaren onderzoeksklimaat en gevallen van bedenkelijke onderzoekspraktijken.

Opvallend is het verschil tussen UHD’s en professoren enerzijds en junior onderzoekers anderzijds: hoe lager iemand op de academische carrièreladder staat, hoe negatiever diegene het onderzoeksklimaat beoordeelt. De meest genoemde negatieve factoren zijn volgens Haven een oneerlijk evaluatie-beleid, een gebrek aan steun, normalisatie van overwerk en suboptimale begeleiding van junior onderzoekers.

Hoewel er tussen disciplines ook verschillen zijn – geesteswetenschappers zijn het meest pessimistisch en exacte wetenschappers het meest optimistisch – is de beleving van het onderzoeksklimaat onder promovendi over de hele linie het meest negatief. Zij ervaren met name een gebrek aan hulpbronnen, bijvoorbeeld hulp in de communicatie met veeleisende wetenschappelijke tijdschriften, legt Haven uit.

Een mand met appels 

Wie de onderzoeksintegriteit in de academie wil verbeteren, moet dan ook beginnen met het beter trainen van promovendi in verantwoorde onderzoekspraktijken, adviseert de onderzoeker. Wederzijdse verwachtingen moeten open worden besproken, en dilemma’s moeten worden geïdentificeerd. Ook moet er voor iedereen onderzoekstijd worden geoormerkt, en moeten deze zaken goed worden geëvalueerd.

In het belonen van onderzoekers die aantoonbaar wetenschappelijk integer zijn, heeft Haven tijdens haar verdediging minder fiducie: “Als je iemand op basis van goede persoonlijke gedragingen een contract biedt in een organisatie waarvan het onderzoeksklimaat niet prettig is, dan los je niks op.” Daarmee bekrachtigt de onderzoeker opnieuw de centrale boodschap van haar proefschrift: richt je op de hele mand, en niet die ene appel. Of deze nou rot is, of blakend gezond.

De vraag hoe het nu eigenlijk verder moet met de bedenkelijke onderzoekspraktijken die níet te verklaren zijn door onderzoeksklimaat of publicatiedruk, werd tijdens Havens verdediging niet gesteld.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK