Uitkomst Nationaal Cohortonderzoek verandert niet door meten opleidingsniveau ouders

Opinie | door Carla Haelermans & Rolf van der Velden
22 januari 2021 | Een maand geleden liet Marion van Brederode uit eigen onderzoek zien dat het opleidingsniveau van ouders een grotere invloed heeft op de slagingskansen van middelbare scholieren dan bijvoorbeeld een eventuele migratieachtergrond. Tegelijkertijd beargumenteerde ze dat het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) een andere methode van analyse moet gaan gebruiken. In deze bijdrage reageren Carla Haelermans en Rolf van der Velden, Nationaal Coördinatoren NCO, op haar kritiek.
Beeld: freepik.com

Invloed van opleidingsniveau ouders is niet nieuw

Op 22 december j.l. verscheen op ScienceGuide een artikel waarin Marion van Brederode zeer uitvoerig betoogt dat het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) de kansenongelijkheid in het onderwijs anders zou moeten gaan meten. Heeft ze een punt? Ja en nee.  

In het eerste deel van haar artikel laat Van Brederode zien dat het opleidingsniveau van ouders een betere voorspeller is voor de onderwijsloopbaan van kinderen dan bijvoorbeeld een migratieachtergrond of inkomen van ouders. Dat is echter niets nieuws. Sinds de jaren ’80 is al bekend dat opleiding van de ouders een betere voorspeller is voor het schoolsucces van de leerlingen dan bijvoorbeeld inkomen (De Graaf, 1987; Van der Velden, 1991) of migratieachtergrond. Onlangs is dit ook weer bevestigd door het CPB. Tot zover heeft Van Brederode dus een punt, maar wel een punt dat we allang wisten 

Vervolgens beargumenteert Van Brederode echter dat dit betekent dat de opleiding van de ouders moet worden meegenomen in de berekening van de zogeheten voorspelde referentiewaarde in de NCO-rapporten. Voordat we hier inhoudelijk op ingaan, willen we hier eerst kort wat achtergrond schetsen en uitleggen wat het doel is van de NCO-rapporten.  

Wat zijn NCO-rapporten?

Het NCO brengt jaarlijks rapporten uit aan alle scholen in het po en vo (in totaal zo’n 10.000) waarin op basis van bestaande registerdata van CBS en DUO vertrouwelijke rapporten worden gemaakt om te laten zien hoe de leerlingen het doen, zowel tijdens de school als na afloop. De inhoud van de rapporten is ontwikkeld in nauw overleg met besturen en scholen, en de rapporten voorzien in een grote behoefte: 85% van de scholen in het vo en 80% van de scholen in het po downloaden de rapporten. De rapporten worden onder meer gebruikt voor de kwaliteitszorg of ter voorbereiding op de bezoeken door de Inspectie van het Onderwijs.  

De NCO-rapporten geven scholen, op schoolniveau, inzicht in de ontwikkeling van bepaalde prestatie-indicatoren over een langere periode. Bij het afgelopen rapport betrof dit de periode 2011-2019. Het unieke van de NCO-rapporten is dat de cijfers van de school niet alleen worden vergeleken met het landelijk gemiddelde, maar ook met de prestaties van scholen die vergelijkbaar zijn qua leerlingenpopulatie en schoolkenmerken; oftewel: de voorspelde referentiewaarde.  

We berekenen voor elke school en elke indicator apart wat de verwachte waarde is op basis van de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de school. Daarbij kijken we tegelijkertijd naar een groot aantal kenmerken, zoals inkomen ouders, migratieachtergrond, eenoudergezinnen, maar ook naar de denominatie van de school, schoolgrootte en urbanisatiegraad. Op die manier kan een school zien hoe zij scoort in vergelijking met een (fictieve) school die op deze punten dezelfde kenmerken zou hebben. Juist deze voorspelde referentiewaarde vinden scholen interessant, omdat het een ‘eerlijkere’ en meer betekenisvolle vergelijking is dan bijvoorbeeld een landelijk gemiddelde.  

Opleidingsniveau ouders kán nog niet worden meegenomen 

Het klopt dat het opleidingsniveau van ouders (nog) niet wordt meegenomen in de berekening van de voorspelde referentiewaarde. Dit is niet omdat dit niet belangrijk wordt gevonden, maar simpelweg omdat deze gegevens voor een groot deel van de leerlingen nog ontbreken in de registers. Dit is vooral het geval voor de eerdere jaren in de data die voor de NCO-rapporten worden gebruikt.  

Het CBS is namelijk pas in 2005 begonnen met het opzetten van een landelijk register over de volle breedte van het onderwijs (voor het ho was dat er wel al eerder). Dat betekent dat we geen gegevens hebben over het opleidingsniveau van ouders die vóór 2005 het onderwijs hebben verlaten. Om een voorbeeld te geven: voor leerlingen die in 2018 eindexamen deden (de dwarsdoorsnede die van Brederode gebruikt in haar analyses van opleiding ouders ten opzichte van andere indicatoren) weten we van slechts iets meer dan de helft het opleidingsniveau van hun ouders. Die groep is bovendien zwaar selectief, omdat de hoger opgeleiden oververtegenwoordigd zijn (aangezien het register voor ho ouder is). Bij oudere jaargangen is de dekkingsgraad zelfs nog lager, en sterker selectief 

In overleg met het CBS is besloten dat het onverantwoord is om deze gegevens te gebruiken voor de bepaling van de voorspelde referentiewaarde. De situatie verbetert echter snel, omdat de opleiding van de ouders bij nieuwe jaargangen leerlingen steeds vaker bekend is: voor 2019 zitten we bij het po al op een dekkingsgraad van zo’n 70%. De verwachting is daarom dat we binnen enkele jaren het opleidingsniveau van ouders ook kunnen meenemen in de berekening van de voorspelde referentiewaarde. Dat zal eerst het geval zijn bij het po, omdat de ouders daar gemiddeld zo’n 4-6 jaar jonger zijn.  

… Maar dat is niet erg 

Dan resteert de vraag: is het erg dat we deze gegevens nog niet kunnen meenemen? Het antwoord is: nee. Dat komt omdat de voorspelde referentiewaarde is gebaseerd op een groot aantal indicatoren die al sterk samenhangen met het opleidingsniveau van ouders 

Voor een deel van de variabelen in het porapport hebben we de voorspelde referentiewaarde opnieuw berekend, nu inclusief de opleiding van de ouders. De correlatie tussen deze nieuwe voorspelde referentiewaarde en de in de rapporten gebruikte voorspelde referentiewaarde varieert tussen de 0.88 en 0.99. Ter illustratie een paar voorbeelden: onvertraagde doorstroom (r=0.92), zittenblijven (r=0.88), versnellen (r=0.96), uitstroom naar speciaal onderwijs (r=0.99), citoscore van onvertraagde doorstromers (r= 0.96).

De correlatie is dus in de meeste gevallen (veel) hoger dan 0.90. Dat betekent dat het voor de scholen helemaal niet uitmaakt of de opleiding van de ouders wel of niet wordt meegenomen in de berekening van de referentiewaarde; die verandert namelijk niet of nauwelijks 

We kunnen dus concluderen dat het opleidingsniveau van ouders inderdaad belangrijk is (maar dat wisten we al), maar dat het NCO de voorspelde referentiewaarde vooralsnog niet kan aanpassen (want daarvoor ontbreken de betreffende data). Het belangrijkste is echter dat de referentiewaarde niet aangepast hóeft te worden, aangezien de uitkomsten zo goed als hetzelfde blijven 

Met veel dank voor Madelon Jacobs en Lynn van Vugt voor de waardevolle hulp bij de data-analyse.  

Carla Haelermans :  Nationaal Coördinator NCO

Universitair hoofddocent bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeiddsmarkt (ROA) van de Universiteit van Maastricht.

Rolf van der Velden :  Nationaal Coördinator NCO

Nationaal Coördinator NCO en hoogleraar bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht.

Literatuurverwijzingen

De invloed van financiële en culturele hulpbronnen in onderwijsloopbanen

P.M. de Graaf (1987), De invloed van financiële en culturele hulpbronnen in onderwijsloopbanen, dissertatie, Nijmegen: ITS 

Sociale herkomst en schoolsucces

  1. R. van der Velden (1991), Sociale herkomst en schoolsucces, dissertatie (UvA), Groningen: RION

«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK