Blended learning is een middel, geen doel op zichzelf

Interview | door Michiel Bakker
3 maart 2021 | Als bestuurders duidelijk zijn over de ambities waaraan blended onderwijs kan bijdragen, zullen organisaties die transitie makkelijker kunnen maken, denken Marcel van der Klink en Kim Dirkx van Zuyd Hogeschool. Zij houden zich al jaren bezig met onderwijs en digitalisering, en zien een belangrijke rol voor zowel docenten als bestuurders en leidinggevenden in de ontwikkeling van blended onderwijs.
Marcel van der Klink en Kim Dirkx, onderzoekers van Zuyd Hogeschool.

Hoewel hij al jaren onderzoek doet naar digitale didactiek en onderwijsinnovaties, voelde het afgelopen jaar voor Marcel van der Klink niet als een speeltuin waarin eindelijk alles kon worden uitgeprobeerd. “Ik vond het eerder een verplichte gevangenis”, zegt de lector Professionalisering van het Onderwijs van Zuyd Hogeschool. “Je zou kunnen denken ‘nú is het moment’, maar de tragiek van het moment en de snelheid waarmee we moesten omschakelen heeft iedereen overrompeld en verrast.” 

Kim Dirkx, adviseur blended onderwijs bij Zuyd Hogeschool en tot voor kort onderzoeker bij de Open Universiteit, heeft gemerkt dat er daarnaast veel uitdagingen waren ten aanzien van het gebruik van digitale onderwijsmiddelen. Zo was er bij veel onderwijsinstellingen geen goede digitale leeromgeving beschikbaar. Als die er wel was, werd het potentieel daarvan niet volledig benut omdat veel functies nog onvoldoende bekend waren. 

Het huidige online onderwijs is vaak niet duurzaam 

Beiden zijn echter zeer positief verrast door het feit dat de omschakeling naar online onderwijs zo snel plaatsvond. “Hoewel iedereen eigenlijk maar wat begon te doen, ontstond daarin wel heel veel energie en zelforganisatie bij docenten. Die wachtten niet op hun managers en bestuurders, maar zijn gewoon zelf begonnen. Te midden van het drama en de verwarring pakten docenten hun verantwoordelijkheid om er iets van te maken, en dat stemde me blij”, zegt Van der Klink. 

Niet alle oplossingen waarvoor men in de haast van de omschakeling koos, zijn even duurzaam, beseft hij tegelijkertijd. Zo zijn er veel docenten die hun online lessen op dezelfde manier inrichten als hun fysieke lessen, terwijl het voor studenten veel moeilijker is om aandachtig te blijven vanachter een laptopscherm. “Op de korte termijn werkte dat om in ieder geval les te geven en het contact te onderhouden. Zoiets moet je echter niet op de lange termijn blijven doen. Want of je er nu vooral voordelen of vooral nadelen in ziet, online onderwijs is niet meer weg te denken; ook corona niet. 

Studenten waarderen flexibiliteit 

Binnen het lectoraat van Van der Klink heeft men geïnventariseerd welke elementen van het online onderwijs docenten en studenten ook na de coronacrisis willen behouden. Daaruit blijkt dat veel studenten het fijn vinden wanneer hoorcolleges worden opgenomen, zodat ze het ook op een later moment en op een ander tempo kunnen terugluisteren. Daarbij zien ze liever dat de contacttijd wordt gebruikt voor verdieping van de lesstof. Ook studenten die normaliter uren moesten reizen om één hoorcollege bij te wonen, voelen meer voor opgenomen hoorcolleges. 

“Dan heb je het nog niet eens over een onderwijskundig voordeel van online onderwijs, maar veel studenten waarderen die flexibiliteit gewoon”, licht Van der Klink toe. “In het reguliere onderwijs dachten docenten vaak dat het niet goed was wanneer ze hun studenten niet konden aankijken in het leslokaal. Nu merken we dat de werkelijkheid toch iets anders is, en dat de mogelijkheden rijker zijn dan vóór die tijd.” 

Meld u hier aan voor de ScienceGuide Nieuwsbrief 

 

Docenten moeten onderwijsontwerpers zijn 

Aangezien het online onderwijs de mogelijkheden binnen het onderwijs heeft verrijkt, hebben docenten meer keuzes gekregen wat betreft onderwijsdoelen, leeractiviteiten en werkvormen. “Docenten moeten de verschillende modellen waarmee blended onderwijs kan worden vormgegeven nu samenvoegen met hun reguliere ontwerpmodel”, legt Dirkx uit. “Bij elke leeractiviteit moet je nu bepalen of je het online of offline, gelijktijdig of op eigen gelegenheid wilt laten doen. Daarnaast moeten docenten de afweging maken welke tools het beste passen voor het gekozen doel, zegt Dirkx.” 

Ook in het toetsen van studenten kan man volgens Dirkx profiteren van het inzetten van ICT. Met de learning analytics uit learning management-systemen zoals Moodle, Blackboard en Canvas kunnen docenten het leerproces van een student goed volgen en weer terugkoppelen naar de student. 

Deze situatie maakt, meer dan vroeger, duidelijk dan een docent als een ontwerper moet bezigzijn met het onderwijs“, duidt Van der Klink. Door de mogelijkheid van online onderwijs worden docenten volgens hem uitgedaagd om beter te bedenken wat ze willen bereiken, welke mogelijkheden ze daartoe hebben, en hoe ze hun doelen en middelen met elkaar zullen verbinden 

Van der Klink schetst het verschil dat digitale mogelijkheden maken bij het ontwerp van een cursus die bijvoorbeeld 120 uur en zes bijeenkomsten telt. “Dan ontwierp je die zes bijeenkomsten en de toets, maar daarin kon je misschien twaalf uur onderbrengen. Voor die andere meer dan honderd uur zei je tegen studenten: ‘nou, lees het boek maar, en veel wijsheid en plezier gewenst'”, vertelt hij enigszins gekscherend. 

Met digitale mogelijkheden denkt een docent daarentegen meer en gevarieerder na over taken waarmee studenten op een leuke manier voor een onderwerp te interesseren zijn, legt Van der Klink uit. Dat kan bijvoorbeeld met bijpassende filmpjes of korte opdrachten die studenten zelf nakijken. Je bent dus meer bezig met studenten stapsgewijs door de cursus te leiden”, zegt hij. “Daarbij blijf ik als docent natuurlijk ook die zes bijeenkomsten doen, want ik wil mijn studenten heel graag ontmoeten. Maar ik ga daarbij wel bedenken hoe een bijeenkomst iets kan brengen dat ik niet kan bereiken door studenten op afstand iets te laten doen. 

Docenten moeten leren, maar doen dat ook graag 

Dirkx en Van der Klink beseffen beiden dat deze transitie richting blended onderwijs om een verdergaande professionalisering van docenten vraagt. “Docenten moeten een bepaald basisniveau op het gebied van ICT krijgen”, zegt Dirkx. “Maar niet iedereen moet alles kunnen. De ontwikkelingen gaan immers zo snel. Het is daarom belangrijk om als onderwijsinstelling experts in huis te hebben.” 

Als voorbeeld noemt Dirkx de Basis- en Seniorkwalificatie Examinering (BKE en SKE). “Binnen een curriculumcommissie zou dan over een aantal jaar bijvoorbeeld ten minste één van de leden een ‘senior kwalificatie blended’ moeten hebben.” Daarnaast ziet Dirkx dat de één wat zich wat meer richt op het blended vormgeven van een curriculum terwijl de ander juist meer gericht is op de ICT. “Het is belangrijk dat de verschillende rollen in profielen worden beschreven en dat mensen ondersteund worden om zich in die rol te ontwikkelen”, zegt ze daarover. “Daarom moet je enerzijds professionalisering aanbieden, maar dat moet je ook in je HR-beleid gaan meenemen.” 

Als die professionalisering niet wordt aangeboden, blijft het online onderwijs steken op het niveau van de afgelopen tijd, waarschuwt Van der Klink. “Je kunt niet verwachten dat je hoogwaardig blended onderwijs kunt aanbieden wanneer je de professionalisering van de docenten niet ter harte neemt.” Daarbij weet hij uit onderzoek dat docenten graag nieuwe kennis tot zich nemen, op voorwaarde dat die kennis toepasbaar is in hun eigen praktijk. Ook vinden docenten het prettig om te leren van collega’s van andere opleidingen en faculteiten, zodat ze hun blik kunnen verbreden. “Als de inhoud maar past bij datgene wat ze willen leren”, aldus Van der Klink. 

Bij Zuyd Hogeschool houdt men zich daarom op meerdere niveaus met docentprofessionalisering bezig, legt Dirkx uit. Zo zijn er cursussen in het praktische gebruik van de digitale leeromgeving, maar is men ook bezig met het ontwikkelen van ontwerpestafettes. Daarbij buigen teams van docenten en ondersteuners zich over een stukje van een curriculum, bijvoorbeeld een bestaande module, om daarvoor samen een blend op maat te maken. 

Gebruik digitale middelen waarvoor ze bedoeld zijn 

Hoewel de transitie naar weldoordacht blended onderwijs nog jaren kan duren, zien de beide onderzoekers ook dingen in het huidige online onderwijs die meteen verbeterd kunnen worden. “Ik zie dat de digitale leeromgeving nog vaak wordt gebruikt als een soort dropbox. Daar moeten we echt van af”, zegt Dirkx. “Een digitale leeromgeving zoals Moodle moet een rijke leeromgeving worden waarin je kunt léren, niet enkel een plaats waar je je onderwijsmateriaal neerzet. Als we daarin stappen maken, komt het ontwerp van beter online onderwijs vanzelf ook op gang.”  

Van der Klink vult aan dat het belangrijk is de applicaties te gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn. Een learning management system zoals Moodle moet dus alleen als online leeromgeving worden gebruikt, en een videoconferencing tool zoals Teams of Zoom alleen voor de online lessen. “Je moet de kwaliteiten van die twee respecteren en ze niet voor iets gebruiken waarvoor ze niet zijn bedoeld.” 

Verder moeten docenten de tijd en ruimte krijgen om te experimenteren met de mogelijkheden die digitale middelen bieden en het onderwijs stap voor stap te herontwerpen. Volgens Van der Klink is het belangrijk om daarbij ook studenten te betrekken, aangezien zijn vaak al meer ervaring met technologie hebben dan docenten. Daarnaast kunnen docenten zo eenvoudig achterhalen wat studenten prettig vinden, en vervolgens leren hoe ze een bepaalde digitale toepassing kunnen inzetten. “Studenten zijn vaak heel goed als informanten en als mede-ontwerpers van het onderwijs”, aldus Van der Klink. 

Houd rekening met de emotionele component van innovatie 

De transitie naar blended onderwijs moet echter niet alleen vanuit docenten en studenten komen. “Natuurlijk moet je als College van Bestuur de kaders zetten. Dat is voorwaardelijk“, zegt Van der Klink. Hij vindt het echter belangrijk dat niet alleen de opleidingsmanagers maar ook curriculumcommissies en eigenlijk alle docenten worden betrokken bij de transitie. “De beweging gaat dus niet alleen van boven naar beneden, maar je hebt die lijn van boven naar beneden wél nodig. Het kan niet alleen van onderop komen.” 

Vanuit zijn kennis en ervaring weet Van der Klink dat bestuurders en leidinggevenden drie zaken in het oog moeten houden wanneer er een onderwijsinnovatie wordt doorgevoerd. Zo moet er voldoende ‘diepte’ zijn, oftewel een duidelijk idee van wat er moet worden bereikt, waarom, en hoe dat moet gebeuren. Daarnaast moet er voldoende ‘breedte’ zijn; wat gebeurt er met de andere delen van het onderwijs wanneer één deel wordt veranderd? Als laatste moeten leidinggevenden ook oog hebben voor de emotionele kant van een verandering. 

“Die subjectieve kant wordt vaak vergeten”, vertelt Van der Klink, “terwijl je die echt niet moet veronachtzamen. Om docenten mee te krijgen in iets waarvoor ze in eerste instantie huiverig zijn, kan het helpen om herkenbare voorbeelden te gebruiken. Je hebt meer aan een docent die vertelt hoe groot ze de opgave vond om hiermee anders om te gaan maar die er uiteindelijk toch in is geslaagd, dan aan een gelikte presentatie waarbij iemand uitlegt dat de wereld honderdtachtig graden omdraait wanneer deze of gene knop wordt gebruikt.” 

“Het helpt ook dat docenten vaak gevoelig zijn voor wat studenten van iets vinden”, voegt Van der Klink er nog aan toe. “Als studenten enthousiast zijn, raken docenten makkelijker verleid om mee te veranderen. 

Bestuurders moeten er ook zijn als het tegenzit 

Naast het rekening houden met alle aspecten van een onderwijsinnovatie zoals de transitie naar blended onderwijs, moeten bestuurders en leidinggevenden daarin steeds blijk geven van hun aanwezigheid. “Daardoor laat je zien dat het van belang is”, zegt Van der Klink. “Als bestuurder moet je ook aanwezig zijn als het moeilijk gaat. Niet alleen het lintje doorknippen aan het begin van een project, maar ook aanschuiven wanneer een project even wat minder loopt. Niet je handen ervan aftrekken, maar jezelf kwetsbaar opstellen en samen uitzoeken hoe dingen weer kunnen worden vlotgetrokken.” 

Dirkx voegt daaraan toe dat leidinggevenden vooral ruimte moeten creëren voor de medewerkers en de teams die de transitie naar blended onderwijs gaan uitdenken en uitvoeren. Die ruimte kan hen tenminste worden geboden door hen voldoende tijd en vrijheid te geven en de benodigde technologie beschikbaar te stellen. Tegelijkertijd is het belangrijk om vorm te geven aan een bepaalde sturen. “Als niemand echt de leiding neemt, blijft men vaak in rondjes lopen”, aldus Dirkx. 

Spreek docenten aan op zaken van het hart 

Ook de communicatie vanuit leidinggevenden richting docenten en medewerkers is belangrijk. “Je verandert immers niet om het veranderen, maar om iets te bereikenzegt Van der Klink, “dus je moet eerst kunnen uitleggen wegens welk probleem of welke ambitie blended onderwijs moet worden ingevoerd.” 

Dirkx geeft alvast een aantal voorzetten. “Als docent kun je het onderwijs veel authentieker en meer activerend maken door digitale middelen te gebruiken. Dat zorgt in de regel voor een betere motivatie en betere leerresultaten van studenten. Veel leerprincipes zijn ook beter toepasbaar wanneer je daarvoor ICT gebruikt. Denk maar aan formatief toetsen. Met digitale middelen kun je het onderwijs rijker maken.” 

Met blended onderwijs zijn onderwijsinstellingen ook beter in staat om bijvoorbeeld de flexibilisering en personalisering van het onderwijs te vergroten, zegt Van der Klink, en in die hoedanigheid moet het worden gezien. “Blended onderwijs is iets dat gekoppeld is aan een onderwijsinhoudelijke ambitie. Blended onderwijs is dus een middel, geen doel op zichzelf. Als je kunt beargumenteren dat studenten geholpen worden door blended onderwijs toe te passen, spreek je ook docenten aan op iets dat dicht bij hun hart ligt.” 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK