Gelijke kansen betekent niet dat je iedereen hetzelfde biedt

Nieuws | door Ramon van Doorn
17 maart 2021 | Ongelijkheid in het onderwijs is een belangrijk maatschappelijk onderwerp, waarnaar tot voor kort niet veel onderzoek gedaan is. Een groot startonderzoek uit de NWA brengt hier verandering in, en werkt ook aan concrete tools als een sociale ‘thermometer’ voor in de klas.
Beeld: Gerd Altmann via Pixabay

Gelijke kansen voor een diverse jeugd’ is een startimpulsprogramma uit de route ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’ van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Op een online congres werden de resultaten van dit project en de gevolgen hiervan besproken.

De programmaleiders van het project zijn Judi Mesman, decaan van de Leiden University College The Hague en hoogleraar in de interdisciplinaire studie van maatschappelijke uitdagingen, en Monique Volman, hoogleraar onderwijskunde aan de UvA. “We zijn in dit project op zoek gegaan naar de mechanismen die ervoor zorgen dat nog steeds niet iedereen dezelfde kansen heeft in het onderwijs”, vertelt Volman. “Daarnaast wilden we natuurlijk ook graag weten wat we kunnen doen om dat te doorbreken.”

Meld u hier aan voor de ScienceGuide Nieuwsbrief 

 

Ongewoon project

Het project is volgens Volman uitzonderlijk. “Het bijzondere aan dit project is dat mensen uit verschillende disciplines zoals wetenschap, praktijk en beleid allemaal hebben meegewerkt.” Er deden namelijk 66 mensen van 35 organisaties aan mee. “Dat gebeurt niet zo vaak”, benadrukt ze.

Mesman was in eerste instantie wel nerveus over hoe zo’n uitgebreide samenwerking zou verlopen, maar was na afloop blij verrast. “Ik vind het eigenlijk opvallend hoe soepel het uiteindelijk allemaal gegaan is. De projecten liepen allemaal gewoon door en hebben allemaal wat opgeleverd. Ik kijk er echt op terug als een succes.”

Aanvullend onderwijs is echt een aanvulling

Eén van de vijf thema’s van het onderzoek was aanvullend onderwijs. Louise Elffers, lector Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad aan de Hogeschool van Amsterdam en universitair docent Onderwijswetenschappen aan de UvA en Ruben Fukkink, bijzonder hoogleraar kinderopvang en educatieve voorzieningen voor het jonge kind aan de UvA, zijn de projectleiders van dit thema. Fukkink zag dat zowel de vraag als het aanbod van aanvullend onderwijs in de afgelopen jaren al is toegenomen, en dat het leerproces dus in toenemende mate ook naast het reguliere onderwijs plaatsvindt.

De verschillende onderzoekers die aan dit thema hebben meegewerkt hebben drie vormen van aanvullend onderwijs geconstateerd: ondersteunend, vervangend en verrijkend. Daarnaast is er ook nog onderscheid te maken tussen betaald of gratis aanvullend onderwijs.

Ondersteunend aanvullend onderwijs is bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding, waarmee kinderen geholpen kunnen worden om de bestaande leerdoelen te halen. Leerlingen zijn hier vaak positief over, blijkt uit het onderzoek. Leerlingen die vastlopen in het reguliere onderwijs en dus uitvallen hebben meer aan vervangend aanvullend onderwijs. In dit traject volgen de uitgevallen leerlingen alternatief onderwijs wat meer bij hun interesses ligt, waardoor ze volgens de onderzoekers weer nieuw perspectief krijgen voor hun eigen toekomst. Sommigen komen hierna ook in het reguliere onderwijs terug.

Daarnaast is er ook verrijkend aanvullend onderwijs, zoals weekendscholen. Hier is een breed aanbod in, waardoor leerlingen hun interesses kunnen volgen. De resultaten hiervan zijn volgens de onderzoekers spectaculair: leerlingen met een achterstand weten die weg te werken en vaak zelfs om te buigen naar een voorsprong. De leerlingen zijn andere mensen geworden, met veel meer zelfvertrouwen, wordt gesteld. Echter is er veel verschil tussen particuliere aanbieders, dus deze resultaten zullen waarschijnlijk niet hetzelfde zijn voor elke aanbieder.

Wel is volgens Elffers duidelijk dat aanvullend onderwijs nu vaak gebruikt wordt als redmiddel, terwijl het in het meest gunstige geval juist wordt ingezet om ongelijke kansen te voorkomen. In de driehoek van thuis, school en aanvullend onderwijs die ontstaat, moet dan wel goed in de gaten gehouden worden wie wat doet. Een goede communicatie en het maken van duidelijke afspraken is hierin cruciaal. Daarmee kan het aanvullend onderwijs in de toekomst volgens de onderzoekers toch een preventief middel worden.

Sociale thermometer als concrete uitkomst

Het ontwikkelen van kennis over deze thema’s was belangrijk, maar niet het enige doel. “We wilden ook heel graag samenwerken met mensen uit de praktijk, en ze handvatten geven om die kennis ook daadwerkelijk toe te passen. Dat gebeurt eigenlijk veel te weinig”, denkt Volman.

Voor het thema Sociale cohesie zijn de onderzoekers hier wel mee bezig. Gert-Jan Veerman, docent Orthopedagogiek: Leren en Ontwikkeling aan de Radboud Universiteit, was één van de projectleiders van dit thema. Hij vertelt dat sociale cohesie gaat over de verschillende onderlinge relaties binnen een klas. Door alle verschillende achtergronden, bijvoorbeeld in religie, ongelijkheid en omgeving, is een klas een soort kleine gemeenschap. Sociale relaties worden hierin beoordeeld door veel factoren, maar in dit onderzoek werden de drie belangrijkste onderzocht: het gevoel van erbij horen, bereidheid elkaar te helpen, en bereidheid je aan de regels te houden.

Maar wanneer weet je nu of de sociale cohesie binnen een klas goed is? Dit is deels aan te voelen door een docent, maar sociale relaties worden ook buiten de klas beïnvloed. De onderzoekers in dit thema zijn daarom samen met educatief onderzoeks- en adviesbureau Sardes bezig met het ontwikkelen van een ‘thermometer’ die de sociale cohesie specifiek kan meten. Dit zou voor docenten concreet kunnen aantonen wanneer de cohesie verbeterd moet worden. En toevallig zijn de onderzoekers en Sardes ook bezig met een serious game om de sociale cohesie in zo’n geval ook daadwerkelijk te verbeteren.

Maar dit is volgens Volman niet het enige wat uit het onderzoek gaat komen: “We willen een boek maken, en lesmateriaal. Zo komen er echt een aantal concrete dingen uit.” Wat Mesman betreft zouden de uitkomsten van dit onderzoek daarnaast ook moeten leiden tot vervolgonderzoeken. “Het zou best kunnen dat mensen iets interessants zien dat ze willen gebruiken, of dat ze graag verder willen onderzoeken. En dat is ook de bedoeling, want dit is een startimpuls. Het mooiste is als deze thematiek in de breedte een vervolg vindt om dit soort samenwerkingen uit te bouwen.”

Gelijkheid is maatwerk

Student Shanayla Abdoel zet zich naast haar studie Sociaal Werk aan het Albeda College in Rotterdam in voor gelijke kansen in het onderwijs, en is blij dat dit onderzoek daar aandacht aan besteedt. “Gelijke kansen betekent voor mij dat je maatwerk kan leveren. Elk kind is anders, en iedereen ontwikkelt zich anders. Je kan niet iedereen hetzelfde bieden en dan verwachten dat iedereen dezelfde uitkomst krijgt. Het is belangrijk om jezelf telkens de vraag te blijven stellen of je iedereen de juiste kansen biedt, in plaats van iedereen dezelfde kansen bieden.”

Ook heeft ze nog een boodschap voor iedereen die te maken krijgt met ongelijkheid in het onderwijs of simpelweg geïnspireerd is door dit onderzoek. “Deel kennis met elkaar, praat over je ervaringen. Binnen een school zijn conciërges bijvoorbeeld heel belangrijk, omdat ze heel belangrijk zijn voor hoe de cultuur op een school is. Houd die ook op de hoogte, en vraag ze naar hun ervaringen. Zij kunnen dan ook veel betekenen.”

Abdoel denkt dat dit onderzoek veel kan betekenen voor het onderwijs. “Als mensen ook maar hele kleine dingen meenemen hieruit betekent dat al veel. Al die kleine dingen bij elkaar opgeteld kunnen toch veel verandering brengen. Ik hoop dat we over bijvoorbeeld vijf of tien jaar terug kunnen kijken naar deze onderzoeken, en dat we de uitkomsten daarvan echt in het onderwijs terugzien. Dan is het wat mij betreft geslaagd.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK