Hoe Jip en Janneke examen doen

Over de verschillen tussen meisjes en jongens bij het schoolexamen en het centraal eindexamen.

Analyse | door Marion van Brederode & Martijn Meeter
18 mei 2021 | "Komende weken rondt een nieuwe lichting examenleerlingen de schoolloopbaan weer af met een Centraal Examen (CE). Dat is een goed moment om eens te kijken hoe een CE uitpakt voor verschillende groepen leerlingen", schrijven Marion van Brederode en Martijn Meeter. Zij onderzochten de verschillen tussen de scores van meisjes en jongens bij het School Examen en het Centraal Examen.
Beeld: Wikimedia Commons.

Vanwege de coronacrisis werden vorig schooljaar alle centrale examens (CE) geschrapt. Die crisis is niet voorbij, maar komende weken rondt een nieuwe lichting examenleerlingen de schoolloopbaan toch weer af met een CE. Dat is een goed moment om eens te kijken hoe een CE uitpakt voor verschillende groepen leerlingen. 

Verschillen tussen meisjes en jongens bij CE en SE 

Jongens zijn beter op het CE en meisjes beter op het SE is. Wij waren daarom nieuwsgierig of het SE en CE in algemene zin typisch meer ‘jongens-’ of ‘meisjesachtige’ toetsvormen zijn, of dat het verschilt per vak, en of er nog andere factoren een rol spelen. We hebben naar aanleiding van deze vragen onderzoek gedaan waarbij we de resultaten van meisjes en jongens in detail met elkaar hebben vergeleken. Met de examengegevens van leerlingen tussen 2010 en 2018 kunnen we, dankzij het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs, de volgende bevindingen presenteren. 

SE- en CE-gemiddelden bij verschillende vakken voor meisjes en jongens 

In Figuur 1 staan de gemiddelde SE- en CE-cijfers bij verschillende vakken uitgesplitst naar meisjes en jongens voor vmbo-, havo- en vwo-niveau. Als men de gemiddelden tussen vakken vergelijkt, valt op dat bij sommige vakken het SE-gemiddelde hoger is voor zowel meisjes als jongens en dat dit bij andere vakken het CE-gemiddelde is. Een enkele keer verschilt dit voor meisjes en jongens, bijvoorbeeld bij Natuurkunde en Frans op de havo en Engels op het vwo. Verder valt hieruit ook al op te maken dat er tussen meisjes en jongens soms wel en soms geen verschillen bestaan wat betreft hoe goed ze het doen bij een examenonderdeel. 

Figuur 1. SE- en CE-gemiddelden op vmbo- (boven, gemiddeld over de jaren 2010-2017), havo- (midden; gemiddeld over de jaren 2011-2017) en vwo-niveau (onder; gemiddeld over de jaren 2012-2017) voor verschillende vakken. Uitgesplitst naar meisjes (paars) en jongens (oranje). De spreidingsbalk geeft de standaarddeviatie van het landelijk gemiddelde over de onderzochte jaren weer.

Directe vergelijkingen tussen meisjes en jongens 

Om de verschillen tussen meisjes en jongens bij verschillende examenonderdelen direct met elkaar te kunnen vergelijken, hebben we voor ieder vak uitgerekend hoeveel procent van de meisjes een hogere score heeft dan het gemiddelde van de jongens. Dit hebben we omgerekend naar een verschilprestatie voor meisjes in Figuur 2. Dit kunnen we ons als volgt voorstellen: wanneer meisjes en jongens hetzelfde gemiddelde hebben, heeft 50 procent van de meisjes een beoordeling die hoger is dan het gemiddelde van de jongens (en 50 procent lager). Dit noemen we een verschilprestatie van nul. Een verschilprestatie van 10 procent en –10 procent geeft nu aan dat respectievelijk 60 procent en 40 procent van de meisjes een hoger cijfer heeft dan het gemiddelde cijfer van de jongens. 

Figuur 2. Verschilprestatie meisjes gemiddeld over de jaren van 2010 (vmbo-t)-2011 (havo)-2012 (vwo) tot aan 2017. Zie tekst voor verdere uitleg verschilprestatie.

Figuur 2 laat zien dat jongens dus niet voor elk vak beter presteren op het CE dan meisjes, en dat meisjes niet voor elk vak beter presteren op het SE dan jongens. Er zijn vakken waar jongens op zowel het SE als CE hogere cijfers halen (zoals Natuurkunde) en er zijn vakken waarbij meisjes zowel op het SE als het CE hogere cijfers halen (zoals Nederlands en Latijn).  

Opmerkelijk is dat in Figuur 2 de verschillen tussen meisjes en jongens bij de diverse vakken op alle niveaus dezelfde kant op wijzen. Het lijkt dus niet een willekeurige uitkomst. Ook opvallend is het dat voor elk vak, op elk niveau, geldt dat het verschil op het SE altijd het gunstigst uitpakt voor meisjes, terwijl het verschil op het CE altijd het gunstigst uitpakt voor jongens.  

Meld u hier aan voor de ScienceGuide Nieuwsbrief

 

De relaties tussen SE- en CE-cijfers 

De verschillen tussen meisjes en jongens bij de verschillende examenonderdelen vertellen echter nog niet veel over de relatie tussen SE- en CE-cijfers bij specifieke vakken. We kiezen twee uitersten uit Figuur 1 en 2 om dit te laten zien.  

Havo Nederlands 

Bij Nederlands op de havo is de overprestatie van meisjes 28 procent, terwijl meisjes en jongens op het CE min of meer hetzelfde gemiddelde cijfer halen. Wat dit betekent voor de verdeling van cijfers van meisjes en jongens is weergegeven in Figuur 3.  

Figuur 3. SE- (links boven) en CE-cijfers (links onder) Nederlands op de havo in 2018, uitgesplitst naar jongens (blauw) en meisjes (rood). De rechtse grafiek geeft de CE-cijfers van meisjes en jongens weer als functie van de SE-cijfers. De doorgetrokken lijn staat voor CE=SE.

In de relatie tussen SE- en CE-cijfers zit bij het kernvak Nederlands wel iets geks. Voor alle leerlingen die met een cijfer lager dan een 6 op het SE voor Nederlands het examen ingaan, blijkt het CE-gemiddelde in de buurt van een 6- uit te komen. Het CE-cijfer lijkt bij lage cijfers dus niets met het SE-cijfer te maken te hebben. Voor leerlingen die met een voldoende op het SE het CE ingaan, neemt de kans op een hogere CE-beoordeling ook niet sterk toe. De cijferdistributie laat zien dat er wel lagere en hogere cijfers worden gegeven op het CE Nederlands, maar wie welk cijfer haalt houdt dus maar weinig verband met hoe goed of slecht leerlingen presteerden op het SE.  

Natuurkunde vwo  

Natuurkunde is het vak waar jongens vooral op het CE gemiddeld beter mee uit de voeten kunnen dan meisjes. Zowel op het CE als op het SE is de cijferdistributie echter vrij breed en er zijn zowel meisjes als jongens die bijzonder hoge of juist lage cijfers halen. Als men goed kijkt naar de SE cijferdistributie, valt op dat deze niet helemaal symmetrisch is en een afkapping laat zien bij lagere cijfers. Op het CE zijn de verschillen tussen meisjes en jongens duidelijk te zien. De relatie tussen SE- en CE-cijfers laat zien dat het CE verschillen tussen meisjes en jongens uitvergroot die er bij het SE al een beetje zijn. 

Figuur 4. SE- (links boven) en CE-cijfers (links onder) van Natuurkunde op het vwo in 2018, uitgesplitst naar jongens (blauw) en meisjes (rood). De rechtse grafiek geeft de CE-cijfers van meisjes en jongens weer als functie van de SE-cijfers. De doorgetrokken lijn staat voor CE=SE.

Geslacht en andere variabelen 

Examencijfers van leerlingen hangen ook samen met het opleidingsniveau van hun ouders. In Figuur 5 voor vwo-niveau te zien dat een ouder (vader of moeder) met een masteropleiding blijkt samen te gaan met 0,3 punt meer op het SE dan bij een ouder met enkel basisonderwijs. Op het CE betreft dit verschil 0,6 punt.  

Het cijferlijstgemiddelde van meisjes is voor alle opleidingsniveaus van de ouders hoger op het SE dan op het CE. Voor jongens is dat juist op het CE hoger dan op het SE. Opvallend is dat op het CE de verschillen tussen meisjes en jongens kleiner worden voor hoogopgeleide ouders, terwijl op het SE de verschillen tussen meisjes en jongens van hoogopgeleide ouders juist worden uitvergroot. 

Figuur 5. Vwo SE- en CE-cijfers (2018) voor meisjes en jongens als functie van opleidingsniveau van vader en moeder.

Bij al deze verschillen tussen groepsgemiddelden moeten we ons er wel van bewust blijven dat verschillen binnen een groep meisjes of jongens of binnen een opleidingsniveau altijd veel groter zijn dan de gemiddelde verschillen tussen groepen. Voor individuele leerlingen hoeven de gemiddelde verschillen tussen groepen dus geen betekenis te hebben. 

De kans om te slagen voor meisjes en jongens 

Voor de eindcijfers tellen SE- en CE-cijfers even zwaar mee. Figuur 6 geeft voor de havo aan dat de verschillen tussen SE- en CE-cijfers bij meisjes en jongens onder de streep meestal een vergelijkbare slaagkans geven voor meisjes en jongens. De slaagkans hangt wel sterk af van het opleidingsniveau van de ouders. De relatief kleine verschillen in SE- en CE-gemiddelden voor leerlingen met lager opgeleide ouders resulteren onder de streep in een veel grotere kans om te zakken.  

Figuur 6. Slagingspercentage havo voor meisjes en jongens als functie van opleidingsniveau vader en moeder (2018).

Trends in de verschillen tussen meisjes en jongens  

In Figuur 7 kan men zien dat de verschilprestaties tussen meisjes en jongens zich de afgelopen jaren (2010-2018) op de verschillende niveaus anders ontwikkeld hebben. De overeenkomst tussen alle niveaus is dat het cijferlijstgemiddelde alle jaren voor meisjes op het SE hoger was en op het CE voor jongens. Er zijn echter opmerkelijke verschillen. Op het vmbo blijken de beoordelingen van meisjes ten opzichte van jongens zich op zowel SE als CE te verbeteren. Hierbij valt op dat de verschilprestatie op SE en CE van meisjes samen evolueren. De beoordelingen van meisjes verbeteren zich dus in gelijke mate ten opzichte van jongens op zowel SE als CE. Op de havo bleven de verschillen min of meer gelijk. Op het vwo lijken jongens zich juist iets ten opzichte van meisjes te verbeteren op zowel het SE als het CE.  

Figuur 7. Verschilprestaties van meisjes ten opzichte van jongens op vmbo, havo en vwo tussen 2010 en 2018 voor SE- en CE-cijferlijstgemiddelden. Negatieve verschilprestaties geven aan dat jongens hogere cijfers halen, positieve verschilprestaties geven aan dat meisjes hogere cijfers halen. Een verschilprestatie van 10% en -10% geeft aan dat respectievelijk 60% en 40% van de meisjes een hoger cijfer heeft dan het gemiddelde cijfer van de jongens (zie tekst voor verdere uitleg verschilprestatie).

Trends bij vakken  

Om te onderzoeken in hoeverre de bovenstaande trend op het vmbo bij de verschillende vakken terugkomt, hebben we de analyses ook gedaan voor individuele vakken. In Figuur 8 zien we dat meisjes op het vmbo bij alle vakken ten opzichte van jongens uitlopen op zowel het SE als het CE. Voor sommige vakken, zoals wiskunde en NaSk, geldt dat waar jongens in 2010 nog beter waren dan meisjes, dit in 2018 omgedraaid was. Bij Nederlands lijkt het toch al grote verschil tussen meisjes en jongens nog steeds groter te worden. 

Figuur 8. Verschilprestaties van meisjes ten opzichte van jongens op het vmbo tussen 2010 en 2018 bij geselecteerde vakken op SE en CE.

Duiding van verschillen 

Tot nu toe werd het CE door velen als de maat gezien voor de ware reflectie van leerprestaties. Een landelijk gestandaardiseerd examen roept dat beeld blijkbaar makkelijk op. Het beeld wordt verder versterkt omdat CE-cijfers gebruikt kunnen worden om scholen onderling te vergelijken.  

Als het CE het uitgangspunt is voor de reflectie van leerprestaties, zou men willen verklaren waarom jongens lagere resultaten halen op het SE. Hun prestatie op het CE zou dan immers hun betere leervermogen weergeven, dat op het SE niet goed tot uiting komt. Een verklaring in termen van ‘lagere motivatie en/of pas presteren als het erop aankomt’ voor jongens ligt dan voor de hand. Onze analyses laten echter zien dat dit beeld zeker niet bij elk vak naar voren komt. Bij Nederlands lijken teleurstellende prestaties van jongens op de havo en het vwo in het SE ietwat willekeurig gecompenseerd te worden met voldoendes op het CE. Hier zien we dus niet het ineens beter presteren van jongens op het CE terug. Bij Natuurkunde op de havo en het vwo gaat die vlag ook niet helemaal op, want daar halen jongens op zowel het SE als het CE hogere cijfers dan meisjes. Ook hier zien we dus niet een veel lagere motivatie van jongens voor het SE terug. 

Zowel meisjes als jongens kunnen als onderpresteerders worden gezien 

Is het SE daarentegen de goede maat voor prestaties, dan moeten we uitleggen waarom meisjes onderpresteren op het CE. Een centraal examen is een stressor, en het helpt om daarvoor niet te zenuwachtig of onzeker te zijn. Jongens hebben misschien meer vertrouwen in het eigen kunnen (net als leerlingen uit bevoorrechte groepen) en krijgen dit vertrouwen mogelijk ook meer van hun ouders, docenten en vrienden mee. Analyses van antwoorden op vragenlijsten bij PISA- toetsen geven verder aan dat meisjes zich over het algemeen meer zorgen maken over falen dan jongens, ook wanneer meisjes hogere scores hebben dan jongens. 

Wellicht zijn beide opvattingen waar en onderpresteren jongens op het SE en meisjes op het CE. Jongens lopen al voor het examenjaar vaker vast dan meisjes: ze blijven meer zitten en zakken vaker naar een lager niveau. Dat suggereert dat jongens onderpresteren tijdens hun schoolloopbaan tot aan het SE en dat dit op het CE weer eens duidelijk wordt.  

Tegelijk blijken cijfers op het SE succes in vervolgonderwijs beter te voorspellen dan cijfers voor het CE. Dit suggereert dat meisjes onderpresteren op het CE en dat hun CE prestaties door bijvoorbeeld stressfactoren worden beïnvloed. Misschien dat het stuivertje wisselen bij Wiskunde op de havo en het vwo hiervan een reflectie is. Meisjes doen wiskunde (ABC) altijd iets beter dan jongens bij het SE en jongens doen het juist weer iets beter dan meisjes bij het CE. 

Groepsgemiddelden zeggen niets over individuele verschillen 

Al met al blijft er een eigenaardig verschil tussen de scores van meisjes en jongens op de twee examens. Kleine verschillen tussen meisjes en jongens, groepen leerlingen of SE- en CE-resultaten hoeven echter niet direct op een tekortkoming van het onderwijs te wijzen. Ze geven wel aan dat er extra factoren zijn die de resultaten van leerlingen beïnvloeden en dat die invloed soms iets anders uitpakt voor meisjes en jongens.  

Internationale onderwijsstudies geven aan dat verschillen tussen meisjes en jongens bij taal-, wiskunde- en natuurwetenschappen per land kunnen verschillen. Het blijkt daarbij ook voor onderzoekers niet eenvoudig te duiden welke verschillen in onderwijs of maatschappij hiermee te maken hebben. De hier gepresenteerde analyses maken verder zichtbaar dat toetsresultaten van meisjes en jongens ook afhangen van toetsomstandigheden en/of -momenten, dat die resultaten in de tijd snel kunnen veranderen, en dat trends binnen verschillende groepen anders kunnen verlopen. Verder laten analyses van examenuitkomsten zien dat het nuttig blijft om de manier waarop examens bij verschillende vakken onderscheid maken tussen leerlingen regelmatig te evalueren.  

Marion van Brederode :  Scheikundedocent en onderwijsonderzoeker

Marion is gepromoveerd in de Biofysica aan de VU, docent scheikunde aan het Calandlyceum in Amsterdam-West en onderwijsonderzoeker.

Martijn Meeter :  Hoogleraar Onderwijswetenschappen

Martijn Meeter is hoogleraar onderwijswetenschappen aan de Vrije Universiteit.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK