Alumni-beleid belangrijke sleutel tot permanent ontwikkelen

Interview | de redactie
28 juni 2021 | Leven lang ontwikkelen vraagt om een beter en strategischer alumni-beleid van hoger onderwijsinstellingen, zegt Andries de Grip, vertrekkend hoogleraar bij de Universiteit Maastricht. “Het past in onze samenleving, met snelle technologische ontwikkelingen, niet om te denken dat afgestudeerde studenten van 23 of 24 jaar oud klaar zijn met studeren.”
Scheidend hoogleraar Andries de Grip spreekt zijn afscheidsrede uit. Beeld: Youtube.

Onlangs sprak Andries de Grip, hoogleraar Bedrijfs- en Beroepsscholing en Arbeidsmarkt bij de Universiteit Maastricht, zijn afscheidsrede over de veranderende betekenis van post-initieel leren uit. Daarbij stond hij stil bij de wijze waarop professionals hun competenties op peil houden, de effectiviteit van leven lang ontwikkelen op de productiviteit en de duurzame inzetbaarheid van werkenden, de groepen die het moeilijker vinden om zich te blijven ontwikkelen, en de maatschappelijke infrastructuur rondom een leven lang ontwikkelen die Nederland nodig heeft om een sterke economie te blijven.  

Zo wees hij op de terechte verandering van een leven lang ‘leren’ naar een leven lang ‘ontwikkelen’. De aandacht daarvoor richt zich namelijk niet meer voornamelijk op de scholingsparticipatie van werkenden, maar op het bredere belang van een goede leercultuur waarin zowel werkgevers als werknemers zich bewust zijn van de noodzaak van een leven lang ontwikkelen. “Gemiddeld 91 procent van de leeractiviteiten die werkenden ondernemen heeft betrekking op de taken die zij uitvoeren”, schetste De Grip. “Daarnaast wordt er veel op informele wijze geleerd; deels van naaste collega’s, maar ook tijdens workshops, bij congressen en in informele netwerken.” 

Laagopgeleiden hebben moeite met leven lang ontwikkelen 

Niet elke groep werkenden blijkt echter even goed in staat hun menselijk kapitaal actueel te houden. Met name laagopgeleiden, oudere werkenden, flexwerkers en mensen die moeten worden omgeschoold hebben daarmee moeite. Zo liet De Grip zien dat laagopgeleiden veel minder vaak scholing blijken te volgen dan hoger opgeleiden, een kloof die sinds 2010 sterk gegroeid is. Die verschillen blijken sterk samen te hangen met de werkinhoud. Wanneer interpersoonlijke vaardigheden en taalvaardigheden daarvoor belangrijk zijn, volgen werkenden vaak een scholing. Ook feedback van collega’s of het bestaan van een ontwikkelplan heeft die uitwerking.  

Ook flexwerkers zonder uitzicht op een vast dienstverband volgen minder scholing dan andere groepen. Van deze flexwerkers volgde slechts 37 procent in de afgelopen twee jaar scholing, tegenover 53 procent van de werkenden met een vaste aanstelling, liet De Grip zien. Bovendien moeten werkenden zonder vast contract vaak zelf het initiatief nemen tot het volgen van scholing en betalen zij de scholingskosten veel vaker zelf.  

Nederland mist goede infrastructuur 

“Nederland mist nog steeds een goede infrastructuur die een kennis samenleving nodig heeft om het menselijk kapitaal van de beroepsbevolking na het initieel onderwijs up to date te houden”, zei De Grip. Wat betreft de post-initiële scholing die bij een dergelijke infrastructuur hoort ziet hij een duidelijke taak voor hoger onderwijsinstellingen. Zij zouden namelijk een veel grotere rol kunnen spelen in het actueel houden van de competenties van hun alumni dan ze nu doen. Dat vereist echter een strategisch alumni-beleid waarin een leven lang ontwikkelen centraal staat – iets wat er nu nog onvoldoende is, vertelt De Grip in gesprek met ScienceGuide. 

Meld u hier aan de ScienceGuide Nieuwsbrief

 

“Zo’n beleid staat vaak nog in de kinderschoenen, en ik zie dat er ook flinke verschillen bestaan tussen instellingen”, aldus de scheidend hoogleraar. “Zelf ken ik de situatie van de Universiteit Maastricht het beste; die doen het heel aardig. Zij organiseren onder andere bijeenkomsten, Star Lectures geheten, op verschillende locaties in de wereld waar alumni zitten. Dan geeft Rianne Letschert of een andere hoogleraar bijvoorbeeld een lezing in Parijs voor alle alumni die in Parijs en omgeving wonen.”  

Niet alleen de alumni hebben daar baat bij. “Een instelling die zoiets strategisch doet, positioneert zich ook breder – niet alleen als instelling die professionals levert aan de arbeidsmarkt, maar als instelling die blijft zoeken wat ze kan betekenen voor alumni”, legt De Grip uit. “Het voordeel is ook dat je daarmee een gemeenschapsgevoel creëert, iets waarin Amerikaanse universiteiten erg sterk zijn. Van daaruit kun je alumni ook makkelijker vragen eens iets te doen in het onderwijs, bijvoorbeeld als gast tijdens een college, en kunnen alumni wellicht iets betekenen voor studenten die nu bezig zijn met afstuderen.” 

Alumni-beleid leidt tot reflectie op curriculum 

Tegelijkertijd behelst de vormgeving van een strategisch alumni-beleid behelst ook altijd een reflectie op het curriculum van opleidingen, legt De Grip uit. “Op het moment dat je alumni post-initieel onderwijs gaat aanbieden, rijst vanzelf de vraag wat je studenten initieel gaat aanbieden en wat je hen later als alumni gaat aanbieden. Alleen al het stellen van die vraag is erg belangrijk. Studenten moeten niet te veel kort-cyclische kennis en vaardigheden krijgen aangeleerd, maar juist de basisvaardigheden leren voor hun verder professionele ontwikkeling. Maar wat zijn dat? Ook de inrichting van het initiële onderwijs wordt dus duidelijker wanneer men strategisch nadenkt over post-initieel onderwijs.” 

Een goed beleid voor alumni begint echter niet pas nadat zij zijn afgestudeerd. “Een goed alumnibeleid begint al aan het begin van de studietijd”, benadrukt De Grip. Vanaf de start van de studie moet er worden gewerkt aan het gemeenschapsgevoel. “Sommige opleidingen doen dat al goed, en bij de ene opleiding is het natuurlijk makkelijker dan bij de andere. Accountancy is bijvoorbeeld echt een professie; daarin is ook heel veel post-initieel onderwijs. Bij veel andere opleidingen is dat echter nog veel te weinig. Het past in onze samenleving, met snelle technologische ontwikkelingen, niet om te denken dat afgestudeerde studenten van 23 of 24 jaar oud klaar zijn met studeren.” 

Gezien de verschillen in omvang en intensiteit van opleidingen kan het alumnibeleid op meerdere manieren worden ingericht. Volgens De Grip zouden instellingen hun alumnibeleid vooral kunnen richten op het niveau waarop de alumnus zich het sterkst met een instelling identificeert – op het niveau van de specifieke master-opleiding, de faculteit, of de universiteit. “Maar eigenlijk moet dat strategische beleid er op alle drie de niveaus liggen.” 

Heb oog voor alumni die afstuderen in crisistijd 

In zijn afscheidsrede riep De Grip hoger onderwijsinstellingen op om vooral oog te hebben voor werkeloze alumni en alumni die afstuderen in crisistijd. “Wanneer je net binnenkomt bij een bedrijf, leer je ongelooflijk veel. Als je dat als alumnus niet doet, bijvoorbeeld omdat de arbeidsmarkt op het moment van afstuderen ongunstig is, loop je gemakkelijk een jaar achterstand op in je professionele ontwikkeling. Ook daarover moet je als instelling strategisch nadenken; wat moet je aanbieden om ervoor te zorgen dat alumni die geen werk hebben, wat in crisistijd vaker voorkomt, voelen dat hun onderwijsinstelling hen blijft ondersteunen?”  

Hoewel die institutionele empathie in de eerste plaats vanuit principe moet worden aangemeten, is het daarnaast iets dat zich op veel manieren kan terugbetalen, stelt De Grip. “Als het je lukt om een goed alumni-beleid op te bouwen, maakt dat jou als universiteit in onze dynamische kennissamenleving heel aantrekkelijk voor studenten.” 

 

De afscheidsrede van Andries de Grip is hier te bekijken. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK