Hogescholen moeten zich meer richten op transdisciplinair onderwijs

Interview | door Michiel Bakker
29 juni 2021 | Universiteiten zijn het onderzoek aan hogescholen steeds vaker als voorbeeld gaan nemen, ziet Guido Walraven. Verder benadrukt de afscheidnemende lector van Inholland het belang van multi- en transdisciplinair onderzoek en onderwijs bij hogescholen.
“Iedereen binnen een hogeschool of een universiteit kan kijken hoe initiatieven zodanig kunnen worden vormgegeven dat ze bijdragen aan een rechtvaardige stad”, zegt Guido Walraven over het thema van zijn afscheidsrede. Beeld: Inholland.

Guido Walraven, lector van het eerste uur, neemt op 1 juli afscheid van Hogeschool Inholland. Na zijn aanstelling in 2005 als onderdeel van de eerste groep lectoren in Nederland was hij zestien jaar lector Dynamiek van de Stad. Hij vertelt over de ontwikkeling van het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen, zijn ervaringen als lector in het sociale domein, en een belangrijke opdracht van het beroepsonderwijs.  

“In het begin van het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen wilden instellingen hogescholen alleen deeltijd lectoren”, herinnert Walraven zich. “Nu is die rol veel formeler ingevuld en vraagt men vaak om een minimale beschikbaarheid van drie dagen per week. De eisen zijn zwaarder geworden.” In hoeverre een deeltijd dienstverband nog voldoende is voor een lector om aan de eisen te kunnen voldoen, hangt voor een groot deel af van de ambities die iemand heeft. 

“Een lector in het sociale domein kan zich bijvoorbeeld vooral op de stad richten waarin de hogeschool gevestigd is en daarvoor aan twee dagen genoeg hebben, maar wanneer diegene een landelijk netwerk wil opzetten, is er veel meer tijd nodig.” De lectoren van nu staan soms verder at van de beroepspraktijk dan vroeger, maar dat hoeft geen probleem te zijn, meent Walraven. “Dat hangt af van de mensen met wie die lector zich omringt. Je kunt ook mensen met veel praktijkervaring of ervaringsdeskundigen vragen zich aan te sluiten bij je onderzoeksgroep. Dat heb ik zelf ook geregeld gedaan.” 

Universiteiten kijken vaker naar hogescholen 

Ook op het gebied van financiering en status heeft het praktijkgericht onderzoek een ontwikkeling doorgemaakt. Zo schetst Walraven dat inmiddels ook van lectoren verwacht wordt dat ze zelf voor additionele onderzoeksfinanciering zorgen. Daarnaast is verhouding tussen hogescholen, universiteiten en sommige subsidieverstrekkers veranderd. “Er is meer oog gekomen voor het eigen karakter en de toegevoegde waarde van het praktijkgericht onderzoek. Vanuit ZonMw zijn er de afgelopen jaren steeds vaker calls geweest waarin expliciet om samenwerking met hogescholen of werkplaatsen werd gevraagd. Die hebben vaak een netwerk in een stad richting zowel organisaties als bewoners.” 

De manier waarop men vanuit de universiteiten naar het onderzoek bij hogescholen kijkt is daardoor ook veranderd. “Inmiddels hoor ik soms van bevriende hoogleraren dat ze best met me zouden willen ruilen. Je hebt dan niet de druk om voortdurend te moeten publiceren in wetenschappelijke tijdschriften.” Ook op instellingsniveau blijken hogescholen soms voorbeelden voor universiteiten te zijn.  “In Rotterdam zie ik bijvoorbeeld dat de Erasmus Universiteit zich de afgelopen vijf jaar enorm heeft ingespannen om ook van betekenis te zijn in de stad. Dat juich ik van harte toe, maar het is een andere houding dan zestien jaar geleden.” 

Hogeschool is soms aantrekkelijker voor jonge onderzoeker 

Het volwassen worden van het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen leidt er ook toe dat jonge wetenschappers soms bewust kiezen voor een aanstelling bij een hogeschool. “Ik heb mensen in mijn kenniskring gehad die heel expliciet zeiden dat een universitaire aanstelling hun uiteindelijke doel is, maar dat ze eerst een aantal jaar in het hbo willen rondlopen om ervaring met de praktijkgerichte kant van onderzoek op te doen”, vertelt Walraven.  

“”Inmiddels hoor ik van bevriende hoogleraren dat ze best met me zouden willen ruilen.””

Ook de publicatiedruk die vaak gepaard gaat met een aanstelling bij een universiteit kan voor jonge onderzoekers een reden zijn om voor het praktijkgerichte onderzoek van hogescholen te kiezen. “Die publicatiedruk leidt vaak tot publicatiestrategieën die er alleen op gericht zijn zoveel mogelijk publicatiepunten te halen in plaats van de resultaten zo effectief en goed mogelijk aan de belangrijkste doelgroepen te presenteren. Het hart van die jonge onderzoekers ligt vaak juist meer bij de maatschappelijke impact van hun onderzoek”, schetst Walraven. “Dat heeft te maken met ‘goed werk’, zoals we dat de afgelopen vijf jaar zijn gaan noemen, onderzoek dat excellent wordt uitgevoerd en bijdraagt aan een groter maatschappelijk goed. Veel jonge onderzoekers zijn daardoor gemotiveerd.” 

De afscheidnemende lector voegt daaraan toe dat er ook bij veel universiteiten goed wordt nagedacht over de impact van het onderzoek, maar heeft het idee dat die houding bij hogescholen natuurlijker is. “Hogescholen hebben immers de opdracht om met hun onderzoek aan te sluiten op vragen vanuit bewoners en de praktijk.” 

Politieke ontvangst van praktijkgericht onderzoek verschilt 

Bij die aansluiting komt vaak ook contact met de gemeente kijken; praktijkgerichte onderzoeken, zeker in het sociale domein, leveren immers vaak resultaten op die als aansporing tot bepaald beleid kunnen dienen. Hoe inzichten uit onderzoek worden ontvangen binnen de gemeente hangt vaak af van de persoon op een bepaalde positie, heeft Walraven geleerd. “Ook de sector waarop iets betrekking heeft kan verschil maken. Zo bleek uit de reacties op een rapport van de Rotterdamse Rekenkamer bijvoorbeeld dat ambtenaren in de fysieke sector veel minder openstonden voor burgerparticipatie dan ambtenaren in de sociale sector. Minstens zo belangrijk is ook dat een ambtenaar of beleidsmaker die de ruimte wil scheppen daarin wordt gesteund door leidinggevenden.”  

Meld u hier aan de ScienceGuide Nieuwsbrief

 

In de zestien jaar dat hij lector was heeft Walraven zowel positieve als negatieve ontvangsten van onderzoeksresultaten meegemaakt. “Een jaar of twee geleden deden we een onderzoek naar huisuitzettingen. Na ons onderzoek hebben we een Kenniscafé georganiseerd waarbij alle mensen die ertoe doen in het veld aanwezig waren; gerechtsdeurwaarders, mensen van de woningbouwcoöperaties, wij met ons onderzoek, ambtenaren en de wethouder”, vertelt hij. “Na de presentaties ontstond daar meteen een heel mooie dialoog tussen de partijen, die allemaal moeite hadden met huisuitzettingen, maar elk te weinig ruimte hadden om grondige maatregelen te nemen. Al in de pauze van dat Kenniscafé spraken die groepen met elkaar af om bij elkaar langs te komen en hierover te praten.” 

“”Van mensen uit het beroepsonderwijs wordt vaak gevraagd dat ze kunnen samenwerken in een multidisciplinair team.””

De afscheidnemende lector heeft echter ook ervaring met wethouders die weinig trek hadden in de boodschap waarmee de onderzoekers kwamen. “Dat speelde bijvoorbeeld rond de tegenprestatie die van uitkeringsontvangers wordt verwacht. Toen wij daarover onderzoeksresultaten hadden waaruit bleek dat die tegenprestatie maar in een deel van de gevallen het beoogde effect had, konden we daarover in gesprek met de wethouder. ‘Ik snap dat jullie deze bevindingen hebben gedaan,’ zei die, ‘maar ik ben een politieke wethouder, en ik vind dat de tegenprestatie een harstikke goed middel is om het signaal te geven dat uitkeringsontvangers niet op de bank moeten gaan hangen. Veel plezier met je onderzoek.’ Dan heb je dus geen basis voor een dialoog.” 

Hogescholen moeten toekomstige professionals transdisciplinair opleiden 

Bij zijn afscheid op 1 juli zal Walraven een rede uitspreken met als onderwerp ‘samen werken aan een rechtvaardige stad’. Daarin is ook een rol weggelegd voor hoger onderwijsinstellingen. “Als lectoraat of onderzoeksgroep moet je voortdurend kiezen wat je wel doet en wat je niet doet; voor ons lectoraat was het perspectief van een rechtvaardige, inclusieve, duurzame stad daarin heel behulpzaam. Dat perspectief heeft voor ons betekenis, het leidt tot ‘goed werk’. Iedereen binnen een hogeschool of een universiteit kan kijken hoe initiatieven zodanig kunnen worden vormgegeven dat ze bijdragen aan een rechtvaardige stad.” 

Daarnaast ziet Walraven een verantwoordelijkheid bij hoger onderwijsinstellingen om zich meer te richten op multi- en transdisciplinair werken, ondanks de moeilijkheden die dat zal opleveren. “Veel onderzoeksgroepen zijn immers sterk op één discipline gericht”, legt hij uit. “Daarnaast is het binnen multidisciplinaire teams lastiger om een goed inhoudelijk gesprek te voeren; ‘duurzaamheid’ kan voor iemand uit het sociale domein iets heel anders betekenen dan voor iemand uit het landschapsdomein. Je moet elkaar dus eerst leren kennen en een gemeenschappelijke taal ontwikkelen.” 

De realiteit van het werkveld vormt echter genoeg reden om toch met multi- en transdisciplinair onderwijs en onderzoek aan de slag te gaan. “Het is nogal paradoxaal dat wij zeggen dat de grote maatschappelijke opgaven een transdisciplinaire aanpak vereisen terwijl we onze studenten alleen opleiden tot bijvoorbeeld commercieel econoom of sociaal werker”, meent Walraven. “Juist in het hbo zou je daarin stappen kunnen zetten. Mensen die aan een universiteit worden opgeleid kunnen waarschijnlijk nog vrij lang na hun afstuderen binnen hun eigen discipline werken, maar van mensen uit het beroepsonderwijs wordt vaak gevraagd dat ze kunnen samenwerken in een multidisciplinair team. Maar waar leert iemand dat? Ook aan de hogeschool, hoop ik.” 

 

Aanmelden voor de afscheidsrede van Guido Walraven kan hier.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK