Wetswijzing promotierecht pakt rommelig uit

Nieuws | door Eva Baaren
28 juli 2021 | Gebrekkige registratie van promotietrajecten belemmert de evaluatie van de wetswijziging die universitair docenten toestaat op te treden als promotor. Dat meldt het Leidse Centrum voor Wetenschaps- een Technologiestudies in een tussenrapportage in opdracht van OCW. Uit de gegevens die het onderzoeksteam wel kon verzamelen blijkt dat de uitbreiding van het ius promovendi voor veel verschillen en onduidelijkheid zorgt.

De Eerste Kamer had demissionair minister van Engelshoven gevraagd hoeverre universiteiten een richtlijn van de VSNU, opgesteld ter aanvulling op de wet, naleven. De wetswijziging uit 2017 maakt het mogelijk dat universiteiten het promotierecht, voorheen voorbehouden aan hoogleraren, kunnen toewijzen aan elke bekwaam bevonden gepromoveerde medewerker. De Handreiking College voor Promoties die de VSNU daarna opstelde, pleit ervoor dat het ius promovendi alléén richting universitair hoofddocenten (UHD’s) moeten worden uitgebreid.

Ook kwam de VSNU met een concrete toekenningsprocedure. Voor UHD’s die het promotierecht wensten zou de decaan van de desbetreffende faculteit voorafgaand aan het promotietraject een verzoek bij het college van promoties moeten indienen, voorzien van een uitgebreide motivatie. De UHD zou door het college beoordeeld moeten worden op basis van diens kwaliteiten als onderzoeker en begeleider.

Geen overzicht

Het CWTS is er echter niet in geslaagd een volledig en actueel overzicht te maken van het aantal niet-hoogleraren dat sinds de wetswijziging in 2017 promovendi heeft begeleid, zo zeggen de auteurs in hun rapport. Ook konden zij niet achterhalen hoe en wanneer die niet-hoogleraren hun promotierecht hebben verkregen. De gegevens die nodig zijn voor een dergelijk overzicht worden namelijk niet op alle universiteiten bijgehouden.

Zo ontbreekt bij een groot aantal van de zogenaamde ‘promovendivolgsystemen’ een veld voor de categorie ‘type promotor’, waarin kan worden aangegeven of de promotor hoogleraar is of een andere functie heeft. Ook worden promotietrajecten soms pas in de laatste fase van het traject aangemeld en wordt de datum waarop een medewerker het ius promovendi heeft verkregen niet altijd geregistreerd. Bij enkele universiteiten ontbreekt het zelfs helemaal aan een centraal promovendivolgsysteem.

“De cijfers over het aantal ius promovendi toekenningen aan niet-hoogleraren en het aantal promovendi dat door hen begeleid wordt, inclusief de kenmerken van beide populaties, zullen in toekomstige evaluaties van de effecten van het verruimde promotierecht belangrijk zijn en blijven”, zeggen de onderzoekers in hun conclusie. “Het is daarom van essentieel belang dat deze cijfermatige data zo betrouwbaar mogelijk is.”

Wisselend beleid

Ondanks het gebrek aan volledige en betrouwbare data hebben de onderzoekers een analyse gemaakt op basis van promotiereglementen, interviews met promovendi en promotoren, en de cijfers die beleidsmedewerkers van universiteiten handmatig konden aanleveren. Daaruit blijkt dat niet alle universiteiten de VSNU-handreiking even nauwgezet volgen.

Van de tenminste 1317 niet-hoogleraren die tussen 2017 en 2020 promotierechten hebben verkregen zijn er 133 personen géén UHD. De meesten zijn adjunct-hoogleraar, vijf zijn universitair docent. Ook wordt het promotierecht niet altijd voorafgaand aan de start van het traject verkregen.

Verder blijkt dat niet iedereen de voorgestelde procedure van de VSNU nauwgezet volgt. De Universiteit Maastricht en UvA kennen het ius promovendi standaard toe aan alle UHD’s. Op de UvA moet daarna alsnog toestemming worden gevraagd bij de decaan op het moment dat het promotietraject zich aandient. Aan de Universiteit Wageningen werkt het weer anders; daar wordt het ius promovendi toegekend aan alle UHD-1’s met een vast contract. Sommige universiteiten zetten het ius promovendi relatief weinig in. Anderen, zoals de Technische Universiteit Delft en de Universiteit van Amsterdam (UvA), doen dat juist relatief veel.

Inefficiëntie, verwarring en onduidelijkheid

Bij universiteiten die zich wel aan de VSNU-handreiking houden is het voor medewerkers vaak onduidelijk op basis waarvan toekenning van het promotierecht door het college van promoties plaatsvindt, zo blijkt uit de interviews met betrokkenen.

“Wij begrijpen van onze eigen achterban dat er heel veel onduidelijkheid is over de toekenning van het ius promovendi”, zegt beleidsofficier Lidwien Poorthuis van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren in het rapport. “Vandaar dat we ook vrij blij waren met de beslissing van de Universiteit Maastricht om elke UHD’er het ius toe te kennen. Dan ontstaat er geen verwarring over wie wel en wie niet. Bij universiteiten bestaan er heel veel verschillende richtlijnen, zoom je dan ook nog eens in op faculteitsniveau dan zie je daar nog eens verschillende aanvliegroutes. Dat werkt inefficiëntie, verwarring en onduidelijkheid in de hand.”

Ook is er kritiek het feit dat UHD’s überhaupt op geschiktheid getoetst moeten worden. “De bevorderingsprocedure tot UHD zou voldoende selectie moeten zijn”, aldus Poorthuis in het rapport. “Het is daarnaast ook gek wanneer een UHD de gehele begeleiding van een promovendus doet en de hoogleraar vervolgens alleen aan het einde ‘even komt kijken’, omdat het nu eenmaal in de voorschriften staat dat de hoogleraar de formele begeleider zou moeten zijn. Een situatie die in de praktijk geregeld voorkomt, zo begrijpen we uit onze achterban.”

Landelijk beleid

Volgens de auteurs van het rapport kunnen de onderlinge verschillen mogelijk in de hand werken dat medewerkers van werkgever wisselen vanwege het promotierecht, zo melden de auteurs van de tussenrapportage. “De vraag is of het wenselijk is dat de uitbreiding van het ius promovendi landelijk beleid wordt of dat universiteiten dit autonoom kunnen blijven bepalen.”

In haar brief aan de Eerste Kamer zegt minister van Engelshoven deze vraag mee te nemen in de eindevaluatie van de wetswijziging in 2022. Daaruit zal tevens moeten blijken welk effect de wijziging heeft gehad op het vestigingsklimaat van universitair hoofddocenten uit het buitenland, de loopbaanperspectieven van mannelijke en vrouwelijke onderzoekers, en op de kwaliteit van de begeleiding van promotietrajecten. Intussen heeft de demissionair minister het rectorencollege gevraagd ervoor te zorgen dat de promotievolgsystemen beter worden ingericht.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK