Migranten komen na het hoger onderwijs moeilijker aan de juiste baan

Nieuws | de redactie
17 augustus 2021 | Niet-westerse migranten met een afgeronde studie aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling komen zowel op korte als lange termijn minder goed terecht op de arbeidsmarkt dan afgestudeerden met een Nederlandse achtergrond.
Het complex aan de Tongersestraat in Maastricht, waar de School of Business and Economics, waar het ROA onderdeel van is, van de Universiteit gevestigd is. Beeld: Kleon3 via Wikimedia Commons.

Niet-westerse migranten zijn een jaar na afstuderen vaker werkloos, hun vaardigheden worden vaker niet op de juiste manier ingezet en ze halen minder tevredenheid uit hun werk dan afgestudeerden met een Nederlandse achtergrond. Dit blijkt uit onderzoek van het ROA, het onderzoekscentrum voor educatie en de arbeidsmarkt van de Universiteit Maastricht.

Omdat de eerste baan na het afstuderen volgens de onderzoekers belangrijk is voor het vervolg van de carrière, is ook besloten om dezelfde factoren na vier tot acht jaar te bekijken. Hoewel de verschillen tussen de groepen na deze periode kleiner worden, kampen migranten gemiddeld toch nog steeds vaker met werkloosheid of lagere lonen.

Meld u hier aan voor de ScienceGuide Nieuwsbrief

 

Volgens de onderzoekers zijn indicatoren als de inzet van vaardigheden en werktevredenheid ook belangrijke aspecten om te onderzoeken, aangezien vaak alleen gekeken wordt naar baankansen en inkomen. Dit zijn echter niet de enige factoren van een carrière die het welzijn van migranten beïnvloeden, en door ook subjectieve factoren mee te nemen kan daar misschien al eerder in de (studie)loopbaan van migranten aandacht aan geschonken worden.

Etnische straf

Op deze manier hoopt dit onderzoek ook redenen te vinden van gaten in de arbeidsmarkt; tekorten aan personeel die prima opgevuld kunnen worden door niet-westerse migranten, terwijl die om een of andere reden niet in die functies terechtkomen. Educatie en werkervaring zijn namelijk niet de enige factoren voor succes op de arbeidsmarkt. Zo wordt de variatie tussen migranten en inheemse bevolking door de onderzoekers aangeduid met de term ‘ethnic penalty’: een arbeidsachterstand die migranten standaard hebben op werknemers met Nederlandse achtergrond met dezelfde educatie en ervaring.

De onderzoekers durven niet met zekerheid te zeggen waar deze achterstand vandaan komt. Verschillende theorieën wijzen erop dat de vaardigheden van migranten misschien niet altijd overdraagbaar zijn naar hun nieuwe thuisland. In andere theorieën wordt juist gedacht dat werkgevers en managers liever gaan voor werknemers met Nederlandse achtergrond omdat ze daar meer zekerheid mee denken te hebben.

Daarnaast zijn ook verschillen tussen eerste generatie en tweede generatie migranten te vinden. Zo hebben eerste generatie migranten vaker last van literaire beperkingen, en missen ze ook vaker de benodigde culturele kennis en vaardigheden. Dit leidt tot een minder succesvolle carrière vergeleken met tweede generatie migranten en inheemse bevolking met hetzelfde opleidingsniveau. Ook hebben eerste generatie niet-westerse migranten vaker te maken met een gedwongen migratie en eventuele bijkomende traumatische ervaringen, welke ook een negatief effect hebben op een succesvolle carrière.

Korte en lange termijn

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de database van de HBO-Monitor, een jaarlijkse enquête onder recent afgestudeerden in het hbo. Na een selectie op basis van de leeftijd waarop de afgestudeerde de arbeidsmarkt binnenkwam, bleven ruim honderdtienduizend respondenten over. Hierin zaten 3.264 eerste generatie niet-westerse migranten, en 5.782 tweede generatie.

Omdat de onderzoekers ook wilden kijken naar de lange termijnontwikkelingen van de respondenten, bleven voor dit gedeelte van het onderzoek uiteindelijk bijna zesduizend respondenten over. Hiertussen zaten 114 eerste generatie niet-westerse migranten, en 198 tweede generatie niet-westerse migranten.

Werkgeluk is ook belangrijk

Voor de definitie van eerste generatie migrant is gekozen voor iedereen die buiten Nederland geboren is. Voor tweede generatie migranten geldt dat minstens één van de ouders buiten Nederland geboren moet zijn. De onderzoekers hebben vier factoren geïdentificeerd waarop de verschillende groepen vergeleken konden worden. Twee daarvan waren objectief: of de respondent een baan heeft of niet, en hoeveel de respondent per uur verdient. Twee factoren waren subjectief, en daar moesten respondenten aangeven op een schaal van één tot vijf of ze het eens waren met de stelling. De eerste factor was baantevredenheid, wat inhoudt of de respondent gelukkig wordt van het werk dat diegene doet.

De tweede factor ging over in hoeverre het werk overeenkomt met de vaardigheden van de respondent. Dit werd gemeten in twee stellingen: of de respondent vaardigheden nodig heeft voor het werk die diegene niet bezit, en of de respondent vaardigheden juist wel bezit maar niet gebruikt bij het werk.

Naast deze factoren zijn er natuurlijk nog een heleboel andere factoren die carrièresucces kunnen beïnvloeden. Daarom hebben de onderzoekers ook de studierichting, de sociaaleconomische status van de ouders, gemiddelde cijfers tijdens de studie en extracurriculaire activiteiten tijdens de studie meegenomen in het onderzoek. Daarnaast zijn ter controle ook sekse, leeftijd, beginjaar van de studie, provincie, eerdere educatie en vervolgeducatie gebruikt, maar deze factoren hebben de resultaten volgens de onderzoekers niet of nauwelijks beïnvloed.

Migranten verdienen net zo veel, maar zijn ongelukkiger

Zonder al deze variabelen viel het de onderzoekers op dat beide groepen migranten een hogere kans hadden op werkloosheid dan de inheemse bevolking. Echter zijn de verschillen in inkomsten tussen migranten en inheemse bevolking bijna nihil als de migranten eenmaal een baan hebben. Ook is hieraan te zien dat de controlevariabelen zoals sekse en eerdere educatie nauwelijks verschillen tussen de verschillende groepen en dus weinig invloed hebben op de resultaten, zoals de onderzoekers al verwacht hadden.

Wel blijkt uit de resultaten dat beide groepen migranten vaker het gevoel hebben dat ze vaardigheden missen voor hun huidige werk. Ook hebben ze vaker het gevoel dat ze de vaardigheden die ze wel bezitten niet voldoende kunnen inzetten in hun werk. Deze verschillen met de inheemse werknemers blijven ook significant nadat de andere factoren die carrièresucces kunnen beïnvloeden worden meegenomen, wat erop wijst dat het verschil daadwerkelijk komt door de migratieachtergrond.

Hetzelfde kan gezien worden in de werktevredenheid van de migranten. Deze is ook significant lager dan de werktevredenheid onder de werknemers met Nederlandse achtergrond, zelfs als alle andere variabelen meegenomen worden. De enige variabele die een klein effect heeft op deze beide factoren is studierichting, wat kan betekenen dat migranten die een overwogen studiekeuze maken minder last hebben van deze negatieve ervaringen.

Genoegen nemen met minder of niet?

Deze problemen werden vastgesteld één jaar nadat de respondenten afgestudeerd waren. Om ook de lange termijnverschillen te vergelijken, is na vier tot acht jaar nog een keer gekeken naar mogelijke problemen onder de niet-westerse migranten. Uit de resultaten blijkt dat er wel wat veranderd is: er zijn bijna geen verschillen meer zichtbaar tussen migranten en inheemse werknemers. Twee uitzonderingen hierop zijn de baankansen van tweede generatie migranten en het salaris van eerste generatie migranten.

De tweede generatie migranten zijn namelijk vaker werkloos dan zowel eerste generatie migranten als werknemers met Nederlandse achtergrond, en de onderzoekers weten niet waardoor dit komt. Ze speculeren dat het misschien komt doordat ze geen genoegen nemen met een “mindere” baan, waar eerste generatie migranten dat vaker wel doen, maar zeggen ook dat hier meer onderzoek voor nodig is. Een reden dat ze hierover speculeren is dat eerste generatie migranten wel significant minder verdienen dan de andere twee groepen na vier tot acht jaar. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat zij wel genoegen nemen met een “mindere” baan.

Toch zijn de onderzoekers voorzichtig met deze resultaten. De groep respondenten voor de periode na vier tot acht jaar is vele malen kleiner, waardoor de resultaten minder snel significant zijn. Zo hebben de eerste generatie migranten na vier tot acht jaar ongeveer dezelfde resultaten bij de subjectieve factoren als na één jaar, maar zijn deze resultaten niet significant. Het kan dus zijn dat deze verschillen nog net zo groot zijn, maar dat de onderzochte groep simpelweg te klein was. Verder onderzoek naar carrièresucces van beide groepen migranten op de lange termijn is dus nodig, volgens de onderzoekers.

Betere begeleiding kan oplossingen bieden

Voor nu geven de onderzoekers in ieder geval aan dat betere studiebegeleiding van pas kan komen voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. Uit de subjectieve factoren die gemeten werden, bleek dat studierichting als enige variabele iets kon veranderen aan de ervaringen van migranten. Het kiezen van de juiste studieloopbaan kan voor deze groep dus zorgen voor betere inzet van hun vaardigheden en werktevredenheid tijdens hun latere loopbaan. Zo kunnen de subjectieve problemen al aangepakt worden voordat studenten werknemers worden.

Voor werknemers geldt daarentegen dat er een hele markt is vol met migranten die net zo hoog opgeleid zijn als werknemers met een Nederlandse achtergrond, maar die in een verkeerd beroep zijn terechtkomen. De werkgevers weten deze migranten dus niet voldoende te bereiken, en wellicht weten afgestudeerden met een migratieachtergrond ook niet voldoende om zichzelf zichtbaar te maken. Verder onderzoek naar de kanalen die werkgevers en werknemers met een migratieachtergrond gebruiken om elkaar te vinden is nodig om de knelpunten en mogelijke oplossingen daarvoor te vinden, denken de onderzoekers.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK