Instellingsaccreditatie geeft ruimte om zélf verantwoordelijk te zijn voor onderwijskwaliteit

Opinie | door Sander van den Eijnden
21 december 2021 | "De poortwachtersfunctie die de accreditatieorganisatie vervult, draagt naar mijn overtuiging bij aan de noodzakelijke ruimte voor universiteiten en hogescholen om zélf verantwoordelijk te kunnen zijn voor de onderwijskwaliteit", schrijft Sander van den Eijnden. Bij zijn publieke entree als bestuursvoorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) werpt hij licht op de grote overeenkomst tussen opleidings- en instellingsaccreditatie. "In beide stelsels zijn de instellingen verantwoordelijk voor kwaliteit en kwaliteitszorg en organiseren ze hun eigen visitaties; in beide stelsels is een stevige en onafhankelijk externe legitimering daarvan nodig."
“Visitatie en accreditatie zijn twee verschillende dingen. Het eerste betreft oordeelsvorming (kan het onderwijs beter?), het tweede betreft erkenning van waargemaakte kwaliteit”, schrijft Sander van den Eijnden. Beeld: Fauxels

Vorige maand kreeg Annie Holthuis uit Goor (91) haar ULO-diploma, of meer precies, ze kreeg een brief van demissionair minister Slob die erkent dat ze in 1945 een diploma heeft behaald. Op de foto in de Tubantia zit ze er stralend bij. In 1945 kon ze de IJssel niet oversteken en het diploma niet ophalen, maar zegt ze “Als ik straks bovenkom ben ik nu toch maar mooi gediplomeerd.” Het illustreert hoe belangrijk diploma’s voor ons zijn en ook hoe sterk we daarbij op externe legitimatie vertrouwen. 

Ik moest aan Annie Holthuis denken toen ik het artikel las van leden van de ‘Stuurgroep Onderwijskwaliteit’ van de VU, waarin ze pleiten voor instellingsaccreditatie. Een interessant artikel, waarin ik toch bleef hangen op deze zin: “De kernvraag van elke accreditatie en visitatie zou moeten zijn: hoe kunnen we de kwaliteit van een opleiding verbeteren?” 

Accreditatie en visitatie verschillen van elkaar 

Visitatie en accreditatie zijn twee verschillende dingen. Het eerste betreft oordeelsvorming (kan het onderwijs beter?), het tweede betreft erkenning van waargemaakte kwaliteit. De kernvraag van een opleidingsaccreditatie moet zijn: ‘Is deze opleiding aan de maat?’ Vanwege Annie Holthuis uit Goor, die er, zoals alle leerlingen en studenten, maar op moest vertrouwen dat het onderwijs dat ze volgde aan de maat was en dat haar diploma dat dus ook is. Tevens vanwege alle werkgevers in Nederland die zelf de waarde van diploma’s niet kunnen onderzoeken, en vanwege de belastingbetaler die onderwijs bekostigt dat hijzelf niet volgt. Diploma’s vertegenwoordigen grote waarde, zowel individueel als maatschappelijk. Die waarde moet (h)erkend worden, en daarvoor hebben we externe legitimatie nodig.  

Natuurlijk willen we dat een slager zijn vlees keurt; aan een slager die zijn spullen onoordeelkundig op de toonbank gooit hebben we niks. 

Terzijde, de veel aangehaalde en veel bestreden vergelijking met de slager die zijn vlees keurt helpt ons hier echt niet verder. Natuurlijk willen we dat een slager zijn vlees keurt; aan een slager die zijn spullen onoordeelkundig op de toonbank gooit hebben we niks. Als hij zich maar op de eisen en normen van het slagersvak baseert. Maar is daarmee ook de voedselveiligheid, het dierenwelzijn en de gehele productieketen bij de slager in goede handen? Dat is een andere vraag. 

NVAO beoordeelt werk van visitatiecommissie 

Het is vooral interessant om te vragen naar de maat waaraan het onderwijs moet voldoen en naar de instantie die deze maat voert. Regels stellen en daarop toezicht houden is dan niet genoeg. Vanzelfsprekend is het belangrijk om te controleren of een bacheloropleiding in het hbo een studiebelasting van 240 ects kent, een bacheloropleiding in het WO een studiebelasting van 180 ects, en dat het jaarlijkse wettelijk collegegeld in beide gevallen nu precies 1.084 euro bedraagt – maar is zo’n opleiding daarmee aan de maat? Prestaties meten – studierendement bijvoorbeeld – kan heel zinvol zijn, maar is een opleiding met een slaagkans van bijvoorbeeld tachtig procent daarom aan de maat? Nee, het vormgeven aan onderwijskwaliteit is meer veelvuldig en de maatvoering ervan wordt in ons hoger onderwijsbestel bepaald door docenten, studenten en werkveld samen.  

Het instellingsbestuur is ervoor verantwoordelijk dat dit met de nodige waarborgen gebeurt en richt daarom een passend stelsel van kwaliteitszorg in. Panels van onafhankelijke deskundigen beoordelen vervolgens aan de hand van protocollen hoe het met de aldus vormgegeven en geborgde kwaliteit is gesteld, en geven daarover een oordeel: de opleiding voldoet, voldoet ten dele of voldoet niet. Daarmee is de visitatie afgerond.  

Accreditatie is een volgende en zelfstandige stap. De NVAO speelt hierin een noodzakelijke maar begrensde rol en kijkt of het oordeel van het panel navolgbaar is. De NVAO beoordeelt zodoende niet de kwaliteit van het onderwijs, maar het werk van het panel. Op die gezamenlijke basis komt de noodzakelijke erkenning van instellingen en opleidingen tot stand. Ik zie die werkwijze als een passende uitdrukking van het gedeelde eigenaarschap van instellingen en de samenleving voor ons hoger onderwijs, en als een vertrouwenwekkende handeling voor eenieder die waarde toekent aan diploma’s – zoals Annie Holthuis uit Goor. 

Instellingen zijn altijd verantwoordelijk voor kwaliteit en kwaliteitszorg 

De leden van de ’Stuurgroep Onderwijskwaliteit’ van de VU nemen als uitgangspunt het onderscheid tussen eigenaarschap voor het onderwijs bij instellingsaccreditatie enerzijds en verantwoording aan derden bij opleidingsaccreditatie anderzijds. De NVAO accrediteert zowel instellingen (in Vlaanderen) als opleidingen (in Nederland), maar ik herken zo’n principiële tegenstelling niet. In beide stelsels zijn de instellingen verantwoordelijk voor kwaliteit en kwaliteitszorg en organiseren ze hun eigen visitaties; in beide stelsels is een stevige en onafhankelijk externe legitimering daarvan nodig. De uitvoering is natuurlijk anders. 

Het belangrijke verschil dat ik wel zie is dat het begrip ‘onderwijskwaliteit’ op instellingsniveau breder en veelvuldiger kan worden ingevuld dan nu op opleidingsniveau gebeurt. Dat lijkt me terecht, want een universiteit of hogeschool is meer dan een verzameling opleidingen. Tegelijkertijd is het een risico als daarmee de bemoeienis van de samenleving, en met name van de politiek, een onberedeneerd brede invulling zou krijgen. Er zijn zoveel verwachtingen die we bij het onderwijs neer kunnen leggen, sommige terecht maar andere volstrekt onrealistisch – daar moeten we precies in zijn. Dan helpt het om de accreditatiemacht goed begrensd en navolgbaar te houden en deze, gebaseerd op internationale standaarden, onafhankelijk van instellingen en politiek te blijven positioneren.  

De poortwachtersfunctie die de accreditatieorganisatie zo vervult, draagt naar mijn overtuiging bij aan de noodzakelijke ruimte voor universiteiten en hogescholen om zélf verantwoordelijk te kunnen zijn voor de onderwijskwaliteit. 

Sander van den Eijnden : 

Werkte binnen het hoger onderwijs als directeur Internationaal Beleid bij het ministerie van OCW, algemeen directeur van Nuffic, voorzitter van Neth-er, bestuursvoorzitter van de Hogeschool Leiden, vice-voorzitter van de Vereniging Hogescholen en bestuursvoorzitter van de NVAO.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK