Confrontatie met dubieuze onderzoekspraktijken doet promovendi sneller afhaken

Nieuws | de redactie
16 februari 2022 | Promovendi die vaker te maken krijgen met dubieuze onderzoekspraktijken en tekortschietende begeleiding zijn sneller geneigd de academie te verlaten, blijkt uit onderzoek van de TU Eindhoven onder bijna vierhonderd promovendi. Begeleiders blijken veel invloed te hebben op het onderzoeksklimaat dat promovendi ervaren. "Promovendi die vaker onethische begeleiding ervaren, overwegen vaker om de academie te verlaten", aldus de onderzoekers.

Recent onderzoek heeft aangetoond dat het waarnemen van dubieuze onderzoeksprakijkten een negatief effect heeft op de carrière van jonge onderzoekers, schrijven de onderzoekers. Deze questionable research practices (QPR’s) duiden een grijs gebied tussen goed en slecht onderzoek aan en betreffen vaak misrepresentaties, onzuiverheden, vooroordelen, het niet publiceren van negatieve onderzoeksresultaten, auteurschap toekennen aan onderzoekers die niet bij het onderzoek betrokken waren, en onvoldoende begeleiding. In het onderzoek bekijken de onderzoekers daarom hoe promovendi hun onmiddellijke werkomgeving ervaren en hoe dat is gerelateerd aan eventuele overwegingen om de academie te verlaten.

Dubieuze onderzoekspraktijken

Omdat al vaker onderzoek is gedaan naar uitval onder promovendi, is het de onderzoekers vooral te doen om de correlatie tussen de onderzoeksomgeving, de ervaren dubieuze onderzoekspraktijken en de ervaren begeleiding tijdens een promotietraject. Zo’n zestig procent van de promovendi in Europa doet langer dan vier jaar over een promotieonderzoek of heeft de academische harp dan al aan de wilgen gehangen, schrijven de onderzoekers. Bijna vijfendertig procent van de promovendi doet zelfs langer dan zes jaar over het promotieonderzoek. Idealiter zouden gepassioneerde jonge onderzoekers voor de wetenschap behouden blijven, maar de uitval onder promovendi is dus hoog.  

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

Het onderzoek is uitgevoerd onder 391 promovendi bij de TU Eindhoven (TU/e), voornamelijk actief in de STEM-sectoren. Van hen was 32 procent vrouw en 67,5 procent man; de gemiddelde leeftijd was 28,8 jaar oud en bijna de helft van de respondenten was Nederlands. Volgens de onderzoekers is deze groep representatief voor de totale groep promovendi bij de TU/e. Gezien de technische gerichtheid van de TU/e beperkt dat de mate waarin de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden. Die beperking wordt versterkt door het feit dat de het aantal eerste- en tweedejaars promovendi oververtegenwoordigd is in de groep respondenten.  

Overwerken is normaal 

Om te onderzoeken in hoeverre de betrokken promovendi hun onderzoeksomgeving als een verantwoordelijke omgeving zien, werden hen vragen voorgelegd over zes karakteristieken van een verantwoordelijke onderzoeksomgeving en vier barrières voor zo’n omgeving. Zowel de zes karakteristieken (eerlijke evaluatie, openheid, voldoende tijd, integriteit, vertrouwen en vrijheid) als de vier barrières (gebrek aan steun, oneerlijke beoordelingen, normalisatie van overwerk en onvoldoende begeleiding) zijn gebaseerd op eerder onderzoek.  

De meeste promovendi in het onderzoek beoordelen hun onderzoeksomgeving positief, blijkt uit de onderzoeksresultaten. Vrijwel allen gaven zij aan eerlijke evaluaties te krijgen en integriteit, vrijheid, vertrouwen en openheid te ervaren. Daarnaast waren de meesten tevreden over de steun, de begeleiding en de eerlijkheid van de beoordeling.  

Echter, een kwart van de respondenten gaf aan te weinig tijd te hebben voor hun onderzoek. Daarnaast gaf bijna de helft van de respondenten aan dat overwerken als iets normaals werd gezien in hun onderzoeksomgeving. Ook zei twintig procent een gebrek aan steun of begeleiding te ervaren.  

Tien procent ziet plagiaat of falsificatie van data in omgeving 

De mate waarin de promovendi te maken krijgen met dubieuze onderzoekspraktijken werd gemeten door hen te laten aangeven hoe vaak ze te maken krijgen met zeventien geselecteerde QRP’s, zoals ‘het niet publiceren van negatieve onderzoeksresultaten’ of ‘het niet rapporteren van relevante details uit het onderzoek’.  

Promovendi denken dat in hun directe onderzoeksomgeving minder vaak sprake is van dubieuze onderzoekspraktijken dan in hun brede wetenschappelijke discipline, blijkt uit de onderzoeksresultaten. Van de respondenten denkt bijna driekwart dat tenminste één dubieuze onderzoekspraktijk tenminste soms voorkomt in zijn of haar wetenschappelijke discipline. Drieënzestig procent van de respondenten denkt dat dit ook het geval is in zijn of haar eigen werkomgeving. In die context werden ‘ontoereikende toelichtingen’, ‘onvoldoende begeleiding’ en ‘onvoldoende rapportage van beperkingen’ door bijna veertig procent van de respondenten genoemd.   

Een op de vijf ondervraagde promovendi denkt dat wetenschappelijk wangedrag zelden voorkomt binnen hun discipline; twee procent van de respondenten denkt dat dit juist heel vaak of bijna altijd gebeurt. Daarnaast geeft tien procent aan dat in de directe onderzoeksomgeving plagiaat en het verzinnen of falsificeren van data voorkomt.  

Promovendi positief over werkveld 

De begeleiding van de promovendi wordt door de meesten van hen als goed ervaren, blijkt uit de onderzoeksresultaten. Meer dan negentig procent geeft aan op een vriendelijke manier kritiek te krijgen. Daarnaast geeft bijna negentig procent geeft aan persoonlijke omstandigheden met hun begeleiders te kunnen delen en invloed te hebben op cruciale onderdelen van het promotietraject. 

Tien tot achttien procent van de promovendi overweegt vaak om de academie te verlaten.

Toch heeft meer dan twintig procent van de respondenten het tenminste eenmaal zonder begeleiding of advies moeten stellen, aldus de onderzoekers. Daarnaast gaven 32 respondenten aan dat hun begeleiders zich schuldig hebben gemaakt aan racisme, seksisme, intieme relaties met promovendi of misbruik. 

In het onderzoek liet de meerderheid van de promovendi zich niet sterk negatief uit over de academie als werkveld, schrijven de onderzoekers. Wel gaf de helft van hen aan te veel van onderzoek te houden om de academie te verlaten. Tien tot achttien procent van de promovendi gaf aan tenminste vaak te overwegen om hun promotietraject af te breken en de academie te verlaten.  

Samenhang tussen uitval en dubieuze praktijken

Overwegingen om een promotietraject af te breken of de academie als geheel te verlaten hangen samen met de mate waarin de onderzoeksomgeving verantwoordelijk is, schrijven de onderzoekers. Vertrouwen en vrijheid, karakteristieken van een verantwoordelijke onderzoeksomgeving, toonden een negatieve correlatie met de wens om de academie te verlaten. Barrières voor een verantwoordelijke onderzoeksomgeving, zoals een gebrek aan steun of begeleiding, vertoonden juist een positieve correlatie met de wens om de academie te verlaten. Dit bekrachtigt de overtuiging dat het voorkomen van dubieuze onderzoekspraktijken wordt ervaren als een gebrek aan onderzoeksintegriteit, schrijven de onderzoekers.  

De houding van begeleiders vertoonde een soortgelijke invloed op de wens van promovendi om te stoppen met hun werk; te weinig of kwalitatief slechte begeleiding verhoogt die wens, terwijl een eerlijke behandeling van alle promovendi en zelf invloed hebben op het promotietraject die wens juist verlaagt. Daarnaast blijkt dat begeleiders significante invloed hebben op de mate waarin promovendi hun onderzoeksomgeving als verantwoordelijk ervaren.  

Wel merken de onderzoekers op dat deze correlaties, hoewel ze significant zijn, zwak zijn. Ook andere factoren kunnen bijdragen aan de overwegingen van promovendi om de academie te verlaten, benadrukken zij. 

Begeleiding van grote invloed op onderzoeksklimaat 

Onvoldoende begeleiding en een gebrek aan tijd worden vaak genoemd als barrières voor een verantwoordelijk onderzoeksklimaat en hangen samen met overwegingen van promovendi om de academie te verlaten, concluderen de onderzoekers. Die overwegingen hangen tevens samen met het tegenkomen van dubieuze onderzoekspraktijken.  

“Verder blijkt dat promovendi die meer onethische begeleiding hebben ervaren vaker overwegen om de academie te verlaten”, schrijven de onderzoekers. “Daarnaast tonen ervaringen die de begeleiding betreffen de sterkste verbanden met het ervaren onderzoeksklimaat – iets dat overeenstemt met de bewering dat tekortschietende begeleiding een belangrijke barrière voor een verantwoordelijk onderzoeksklimaat vormt.” 

Biedt begeleiders integriteitscursussen aan 

Om beter inzicht te krijgen in deze problematiek moeten universiteiten over langere termijn data verzamelen middels periodieke enquêtes, vinden de onderzoekers. Daarnaast moet de onmiddellijke onderzoeksomgeving van promovendi periodiek worden onderzocht. Als de daaruit voortkomende data door medewerkers van universiteiten ter hand wordt genomen, kan dat mogelijkheden bieden om waardevolle interventies te plegen en inzicht te krijgen in het verloop en de uitval onder promovendi.  

Daarnaast wijzen de onderzoekers erop dat het voor promovendi verplicht is om een training in onderzoeksintegriteit te doorlopen, maar voor hun begeleiders niet. Daarbij wijzen ze erop dat promovendi het in de praktijk vaak moeten doen met de methodes en werkwijzen die door hun begeleiders verantwoord worden geacht. “Recente onderzoeken tonen aan dat een alarmerend groot deel van de promovendi aangeeft door het volgen van de normen van hun begeleiders te worden aangezet tot het plegen van fraude”, schrijven de onderzoekers. Het aanbieden van integriteitscursussen voor begeleiders van promovendi zou kunnen helpen in het adresseren van die problematiek, denken zij.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK