Ontwerpend vermogen als focus voor de hbo’er

Opinie | door Herman Blom & Nico van der Sijde & Martin Struik
17 maart 2022 | Het is 'ontwerpend vermogen' dat de hbo-klokken zouden moeten slaan, stellen Herman Blom, Nico van der Sijde en Martin Struik van NHL Stenden. Aandacht voor het onderzoekend vermogen van studenten vormt daartoe een belangrijke voorwaarde, maar onderzoekend vermogen alleen is niet genoeg. "Onderzoek en ontwerp moeten hand in hand gaan, want goed onderzoek voorafgaand aan een ontwerp betekent nog niet dat het beroepsproduct ook goed is ontworpen", schrijven de auteurs. Daarna schetsen ze wat een focus op ontwerpend vermogen behelst voor zowel studenten als docenten en het werkveld.
“De student wordt hiermee op meer aspecten van zijn kennis en kunde aangesproken en dat werkt intrinsiek motiverend.” Beeld: Marieke Balk.

In een vorig artikel stelden we voor om het begrip “onderzoekend vermogen”, zoals ontwikkeld en geoperationaliseerd door o.a. Andriessen en Losse, te vervangen of op zijn minst aan te vullen met het begrip “ontwerpend vermogen”.  Preciezer gezegd: we stelden voor de focus van onderzoeksactiviteiten van studenten in het hbo te verschuiven van onderzoekend naar ontwerpend vermogen. In een kritische reactie op LinkedIn gingen Andriessen en Munneke een eind mee met onze argumenten, maar niet helemaal. Ze meenden dat door het begrip ‘ontwerpend vermogen’ in te voeren naast of in plaats van ‘onderzoekend vermogen’ het kind met het badwater zou worden weggegooid. De aandacht voor onderzoekend vermogen zou dan uit het hbo verdwijnen, zodat het hbo zou “verworden tot een plek voor alleen doeners, in plaats van professionals met een kwalitatief goed denkproces op te leveren.”  

In dit vervolgartikel willen we laten zien dat focus op ontwerpend vermogen juist een waardevolle volgende stap kan zijn in de kwaliteitsontwikkeling van het hoger onderwijs, en geen gevaar betekent voor de stappen die door Andriessen en Losse zijn gezet. Sterker nog, de oriëntatie op ontwerpend vermogen kan ons juist uit enkele onderwijskundige spagaten bevrijden waarin het hbo bij de vormgeving van curricula en onderwijs soms is terechtgekomen. 

Tendens in het hbo naar gerichtheid op beroepsproducten 

Veel opleidingen in het hbo zijn zich voor de vormgeving van hun onderwijs en onderzoek gaan richten op beroepsproducten. Die oriëntatie kan als mooie tussenstap naar het ontwerpgerichte denken werken. Er ontstaat een diversiteit in beroepsproducten waarbij de opdrachtgever meer wordt betrokken in het proces dat vervolgens kan worden geconcretiseerd naar een ontwerp, als prototype. Met name het gedachtegoed uit de traditie van het Design Thinking werkt hierbij als ideologische ondersteuning en denkraam.  

De oriëntatie op ontwerpgericht onderwijzen en onderzoeken volgt op de oriëntatie op onderzoekend vermogen, die op haar beurt weer sterk werd bepaald door de emancipatie van het praktijkgerichte onderzoek dat sinds de ontwikkeling van de lectoraten in het hbo groeide in omvang.  

De beroepspraktijk, waarvoor hogescholen hun studenten opleiden en waarop ze zich richten in het praktijkgericht onderzoek, vraagt om afstudeerwerken die meer bieden dan alleen een analyse vanuit de theorie. De beroepspraktijk vraagt om afgestudeerde professionals die de werkelijkheid niet alleen verklaren en begrijpen, maar vooral ook veranderen. Bedrijven en organisaties vragen dus om beroepsproducten en professionals die daadwerkelijk bijdragen aan veranderingen en verbeteringen in hun bedrijven en organisaties. De ambitie om te veranderen en te verbeteren is intrinsiek onderdeel van de term ‘ontwerp’.  

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

Ontwerpen doe je aan de hand van de interventiecyclus, namelijk de combinatie van diagnosticeren, ontwerpen en veranderen. Met de acceptatie daarvan als focus voor curriculumontwikkeling keren ontwerpende hbo-opleidingen zich af van puur theoretisch academisch ingestoken vraagstellingen voor haar studenten. Dat is winst in de ontwikkeling van het hbo als vorm van praktijkgericht academisch onderwijs. We zien in de elementen van de interventiecyclus juist de oriëntatie op oplossingen van specifieke problemen in specifieke situaties – precies datgene wat het praktijkgerichte hbo-onderzoek zo waardevol maakt. Daarbij moet goed onderbouwd zijn dat oplossingen in de concrete situatie werken, hoe ze werken, en waarom en onder welke voorwaarden ze in andere contexten zouden werken.  

Wij pleiten er dus voor vanuit de benadering van de beroepsproducten een stap verder te gaan. Zo wordt het plausibel het nieuwe begrip ‘ontwerpend vermogen’ te gaan hanteren in het hbo. ‘Ontwerpend vermogen’ definiëren wij als het vermogen om innovatieve beroepsproducten en procesverbeteringen te creëren die daadwerkelijk bijdragen aan specifieke probleemoplossingen en wel op basis van deugdelijk onderzoek in het kader van de interventiecyclus. Dit ontwerpend vermogen sluit aan bij de behoeften van de beroepspraktijk, want bedrijven en organisaties vragen steeds vaker om niet alleen analyses en verklaringen, maar ook om adviezen waarmee zij aan de slag kunnen, en soms om ontwerpen en implementatie van innovaties. 

Onderzoekend vermogen is cruciaal 

‘Onderzoekend vermogen’ wordt door Andriessen en Losse terecht gepositioneerd als competentie die essentieel is voor de moderne hbo-professional, zowel in de bachelor als de master. Studenten in het hbo worden immers niet opgeleid tot academische onderzoekers, maar wel tot onderzoekende professionals die dankzij hun onderzoekend vermogen bijdragen aan de ontwikkeling en innovatie van hun beroep. Daarbij past ook dat hun praktijkgericht onderzoek tot betere beroepsproducten moet leiden, zoals Losse heeft laten zien (2018). Haar inzichten zijn samen met die van Andriessen al een mooie stap voorwaarts.  

Natuurlijk, we moeten het begrip onderzoekend vermogen niet links laten liggen of zelfs verwaarlozen. Volgens ons is het nu echter tijd voor een extra stap naar voren: in het hbo zouden we onderzoekend vermogen gekoppeld willen zien aan beroepsproducten in de vorm van ontwerpen. De focus op onderzoekend vermogen mag worden ingeruild voor focus op ontwerpend vermogen. We willen dus het nuttige begrip onderzoekend vermogen combineren met het begrip ontwerpend vermogen.  De tegenwerping van Munneke/Andriessen was dat ons begrip ‘ontwerpend vermogen’ te breed geformuleerd is. Maar we hebben een goede reden om het begrip ontwerpend vermogen toch te willen hanteren, juist in deze brede zin.  

De focus op onderzoekend vermogen mag worden ingeruild voor focus op ontwerpend vermogen.

‘Onderzoekend vermogen’, ook in de nieuwe definitie van Munneke/Andriessen is zeker essentieel voor een goede onderbouwing en motivatie van het beroepsproduct. Echter, daarmee is het nog niet genoeg voor een goed gemaakt beroepsproduct. Zo is het goed onderzoeken van de eisen waaraan bijvoorbeeld een marketingcommunicatieplan X in situatie Y moet voldoen noodzakelijk, maar nog niet voldoende voor een goed ontworpen marketingcommunicatieplan. Of, beter geformuleerd: onderzoek en ontwerp moeten hand in hand gaan, want goed onderzoek voorafgaand aan een ontwerp betekent nog niet dat het beroepsproduct ook goed is ontworpen c.q. goed in elkaar zit. Voor dat laatste zijn weer ontwerpvaardigheden nodig. Daarom zien we het begrip ‘onderzoekend vermogen’ als een essentiële randvoorwaarde voor het begrip ‘ontwerpend vermogen’.  

Ontwerpen doe je in alle beroepen 

We gaan er niet van uit dat ontwerpen zich beperkt tot enkele beroepen en dat de ontwerpstrategie (niet ontwerpmethodiek, sic!), vaak naar het gedachtengoed van Design Thinking, eenduidig is. Niks met one-size-fits-all! We kunnen ons een creatief ontwerpproces in heel veel beroepen voorstellen. Onderzoekend vermogen moet daarom steeds passen binnen die ontwerpstrategie. We houden de term ontwerpend vermogen toepasbaar op alle beroepsdomeinen vanwege onze bredere interpretatie van het begrip ontwerpen. NHL Stenden ging overigens ook uit van deze assumptie bij haar hogeschoolbrede bekentenis tot de doelen van Design Based Education (DBE) en Design Based Research (DBR). 

Toegegeven, niet in alle opleidingen is het even gemakkelijk om een ontwerp als beroepsproduct te identificeren. Toch kan dat zelfs in de handelingsgerichte beroepsvelden, al is het met mate, omdat ook verbeteringen van processen en handelingen vragen om ontwerpvaardigheden.  

 In ons pleidooi voor meer focus op ontwerpend vermogen staan de volgende uitgangspunten voorop: 

  • Dat onderzoekend vermogen een essentiële deelverzameling is van ontwerpend vermogen; 
  • Dat we daarmee onszelf bij de inrichting van de curricula dicht bij de relevante beroepsproducten van de resp. werkvelden houden; 
  • Dat we de student een dienst bewijzen (motiveren, voorbereiding op beroepsleven) door onderzoek zo duidelijk in dienst te stellen van innovaties op de werkplek; 
  • Dat de docent een nog breder palet van kennis en kunde moet ontwikkelen om de student in het ontwerpproces adequaat te kunnen begeleiden en beoordelen; 
  • Dat de manier waarop zowel onderzoekend als ontwerpend vermogen worden vorm gegeven sterk situationeel bepaald is. 

Deze uitgangspunten werken we hieronder uit. 

Onderzoekend vermogen als onderdeel van ontwerpend vermogen 

Onderzoekend vermogen is de conditio sine qua non voor de ontwerpprocessen: een noodzakelijke voorwaarde, maar niet een voldoende voorwaarde. Zowel onderzoekend als ontwerpend vermogen zijn middel om studenten op hun vakgebied de goede bagage mee te geven, en beide moeten ze worden beoordeeldin samenhang met andere competenties. Onderzoekend vermogen is een deelverzameling van ontwerpend vermogen.  

Onderzoekend vermogen is de conditio sine qua non voor de ontwerpprocessen: een noodzakelijke voorwaarde, maar niet een voldoende voorwaarde.

Interessant en leuk wordt het als men gaat kijken naar de invulling daarvan. Hoe inzetbaar zijn al die onderzoeksprocessen die we sinds decennia hebben geleerd? En hoe worden de ontwerpprocessen vormgegeven? Steeds blijken onderzoekend en ontwerpend vermogen een andere invulling te krijgen. Herman Blom en Bas van Lanen laten in het recente “Strategisch ontwerpen: onderzoeks- en ontwerpprocessen situationeel inrichten” (2021, Uitgeverij Coutinho) zien hoe ontwerpprocessen in verschillende werkvelden anders uitpakken met steeds een verschillende plaats voor onderzoekend vermogen.  

Afhankelijk van de ontwerpstrategie kiest men voor inzet van methoden en technieken uit een toolbox die steeds uitgebreider is geworden. Juist door de focus te leggen op het begrip ontwerpend vermogen krijgt men oog voor die variatie aan methoden en technieken – ook die betreffende (co-)creativiteit, die verder gaat dan wat we sinds de tijden van A.D. de Groot en P. van Strien al doen.  

Beroepsproducten per werkveld leidend voor curricula 

Neem nu de student Facility Management van de Hanzehogeschool die in zijn laatste jaar zit. Gedurende het afstudeerprogramma zal hij zijn beroepsbekwaamheid moeten aantonen. De competenties worden niet getoetst via een afstudeerscriptie, maar in verschillende stappen en op verschillende manieren. Het eindniveau wordt vastgesteld aan de hand van een authentieke beroepsopdracht die als beroepsproduct is te zien, aangevuld met reflectieverslagen en andere bewijsstukken die laten zien hoe de student zijn professionele vaardigheden heeft ontwikkeld.   

Voor de facility manager wordt het een analyse die op methodisch verantwoorde wijze tot stand is gekomen, gevolgd door een advies en in de regel een ontwerp voor een plan voor bijvoorbeeld een voorbereiding van een certificatieprocedure of een aanbesteding, een service, een evenement of een veiligheidsplan. Omdat de beroepsopdracht is ingebed in de realistische situatie van een organisatie, wordt veel aandacht besteed aan de vraagarticulatie: welke stakeholders zijn relevant, wat brengen die aan belangen en ideeën in?  

Het zijn opdrachten die al snel een complex karakter kennen, omdat het veld van stakeholders moeten worden verkend, niet alle relevante kennis direct voorhanden is,  tijd en middelen vaak krap zijn, de regelgeving wellicht lastig is, je als ontwerpende student slechts zelden lid bent van de gebruiksomgeving (tenzij je er als duale of part-time student werkt). Tot slot heb je als student te dealen met de opdrachtgever en met de in de organisatie heersende cultuur. Ga er maar aan staan!  

Dit hele rijtje van complexiteitsfactoren overziende, kun je weinig anders doen dan vast te stellen dat begeleiding en beoordeling rekening hebben te houden met een voor het betreffende werkplek karakteristiek ontwerpproces waarbij de kennis steeds voorlopig is en onderhevig aan een krachtenspel dat soms wel en soms niet een innovatief ontwerpproces in de weg staat. Het behoort tot het leerproces van de student om met dergelijke uitdagingen en kansen om te gaan.  

Voor het curriculum van een ontwerpgerichte opleiding betekent dit dat verschillende voor ontwerpprocessen belangrijke competenties en skills moeten worden aangeleerd: dat varieert van de aan de discipline gebonden vakcompetenties tot voor ontwerpprocessen benodigde competenties zoals het kunnen inspelen op de context van de organisatie. Steeds is het streven naar het beroepsproduct leidend voor het handelen van de student. Bij het beoordelen van beroepsproducten gaat het echter niet alleen om het product, maar ook om het proces van hoe de student tot dat product komt. 

Gevolgen voor de student 

Dat studenten moeten kiezen voor praktische problemen van organisaties vergroot het gevoel van relevantie van hun ontwerpopdracht. De noodzaak om met een vaste gesprekspartner in de organisatie uit te wisselen kan motiverend werken. Afhankelijk van de opdracht en van het gemak waarmee de student zich in de organisatie beweegt krijgt en verschaft hij zich de kans om te laveren tussen ‘willen’ en ‘kunnen’. Zo kunnen belangrijke sociale en communicatieve competenties getraind worden. Bovendien kan door het benoemen van ontwerpstrategieën het pad van praktijkgericht onderzoek verrijkt worden.  

We wijzen nog eens op het belang van vraagarticulatie bij veel ontwerpprocessen. Hier liggen veel mogelijkheden om de plek van de student in het werkveld nader te bepalen. In het beoordelingsformulier van de opleiding Integrale Veiligheidskunde (IVK) van NHL Stenden (vierde jaar) zien we bijvoorbeeld dat van de student gevraagd wordt zelfstandig complexe veiligheidsvraagstukken te volgen en te analyseren op basis van een analyse van trends en ontwikkelingen – zodanig dat het op de agenda wordt geplaatst bij beslissers in (overheids)organisaties. Ontwerpend vermogen van de student IVK bestaat dus uit onderzoekend vermogen en heel veel meer. De student wordt zo op meer aspecten van zijn kennis en kunde aangesproken en dat werkt intrinsiek motiverend. 

Gevolgen voor de docent 

We zoeken naar een verbinding tussen het op onderzoekende wijze ontwerpen van onze studenten en de onderwijskundige aanpak binnen het hbo. Ook hierbij helpt de focus op ontwerpend vermogen in plaats van onderzoekend vermogen. 

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat een goede start van een dergelijk project slechts mogelijk wordt door een goede verbinding tussen de opleiding, de begeleidend docent en de praktijkorganisatie. Docenten zullen met hun poten in de klei (van de organisatie) moeten gaan; zowel de student als de docent gaan zich immers meer bezighouden met de vraag of het product (het ontwerp, de interventie) zou kunnen werken of niet, en of het proces op weg naar de oplossing goed is ingestoken.  

De beoordeling zal veel meer een situationele beoordeling worden, aangezien ook het ontwerp situationeel is.

Het gaat om deze vraag: heeft de student in deze moeilijk in te schatten situatie de juiste (of op zijn minst gemotiveerde) keuzes gemaakt? Om de student een weg te laten vinden, is een nauwe samenwerking tussen de docent en de praktijkbegeleider nodig. De beoordeling zal daarmee veel meer een situationele beoordeling worden, aangezien ook het ontwerp situationeel is.   

Zeker bij het gebruik van verschillende ontwerpstrategieën kan de inrichting van een goed beroepsproduct nogal verschillen. Daarvoor moet ruimte zijn in de beoordeling. Begeleidings- en beoordelingstemplates hebben absoluut zin, maar moeten niet de mogelijkheid voor de student uitsluiten om doelstellingen en werkplannen bij te stellen.  

Vaste structuren in een waarderingsformat leiden er immers toe dat 1) de focus bij de beoordeling komt te liggen op de structuur van het product; en 2) met het inrichten van het format de studenten de creatieve uitdaging ontnomen wordt om andere structuren te verkennen en gebruiken. De facility management student uit ons voorbeeld wordt daarentegen beoordeeld op het afstudeerplan, op zijn beroepsproduct, op het eindgesprek en op zijn portfolio bestaande uit reflecties die weer teruggaan op herhaalde feedback uit het werkveld.  

Situationele oriëntatie 

Met Verschuren in “Het Ontwerpen van een onderzoek” (Verschuren & Doorewaard (2015) zijn we het eens dat een adequate probleemanalyse en een juiste diagnose van de op te lossen problematiek twee voorwaarden zijn voor het gebruiken van ontwerpgericht onderzoek. Zelf zien we dat methoden van onderzoek en data-analyse nodig zijn op verschillende momenten van ontwerpgericht onderzoek. Nog eens: dus niet one-size-fits-all. De benoemde vereisten worden uitgewerkt binnen de verschillende ontwerpstrategieën (Blom & van Lanen, 2021) die worden gebruikt voor het hanteren van het begrip ontwerpend vermogen. Afhankelijk van de onderliggende strategieën krijgt onderzoekend vermogen een eigen plaats binnen de  ontwerpprocessen die bij een professie horen.  

Als je dat ziet, merk je dat onderzoekend vermogen niet wordt ondergeschoffeld ten gunste van een nieuwe trend. Curriculumteams binnen het hbo kunnen pas met een heldere en goede definitie van het ontwerpproces en daarin passen onderzoekend vermogen komen bij een heldere bepaling van de in hun werkveld courante ontwerpstrategieen. Een ontwerpproces dat de waterval-methode volgt (op lineaire wijze volgen de afstudeerfases elkaar op) blijkt maar een van de vele mogelijkheden. In plaats daarvan werkt de student contextgebonden dan wel situationeel bepaald op een manier die je vaak als agile en lean kunt typeren.  

Ontwerpend vermogen steeds belangrijker voor afstuderen

‘Onderzoekend vermogen’ is de conditio sine qua non voor ‘ontwerpend vermogen’. Daar afstudeerprogramma’s steeds meer in het teken staan van het toewerken naar authentieke beroepsproducten, wordt het vormgeven van ontwerpprocessen steeds belangrijker. Door ontwerpend vermogen centraal te stellen, worden de aan studenten gestelde eisen in alle breedte duidelijk.  

Het denken in ontwerptermen maakt het ook gemakkelijker voor de student om agile en lean met zijn ontwerpproces om te gaan, terwijl het onderzoekend vermogen een integraal onderdeel uitmaakt van het proces. Wordt er geen lineaire benadering gevolgd (die overigens nooit verboden is, afhankelijk van de situatie en van de eisen die je aan studenten stelt), dan zal het denkbaar worden om in de verschillende rondes van ontwerpen wisselende niveaus van grondigheid van onderzoek toe te passen. Daarbij gaat het uiteraard steeds ook om de keuzes van de student met betrekking tot de mate van grondigheid. Een marktonderzoek dat de levensvatbaarheid van een nieuw product hard moet aantonen vraagt om meer grondigheid dan de eerste toetsing van ‘een leuk idee’.  

Vergelijkbare veranderingen van onderwijssituatie gelden ook voor de docent en het curriculumteam. Immers, die leiden met hun begeleiding en beoordeling de student door dergelijke ontwerpprocessen. Geen wonder dat ‘programmatisch toetsen’ van afstudeertrajecten de opmaat is voor bredere deskundigheid van docenten en een nauwere afstemming op de input van bedrijfsbegeleiders die als ‘datapunten van informatie’ zowel over de inhoud als over het proces kunnen informeren. 

Wij delen graag de lessen en ervaringen met de lezers.  We nodigen u uit voor een online platformbijeenkomst op woensdag 18 mei van 9.00 tot 11.00 uur. Aanmelden kan bij sonja.schuil@nhlstenden.com tot 29 april a.s. 


Referenties: 

  • Blom, H., Van Lanen, B. (2021). Strategisch ontwerpen. Onderzoeks- en ontwerpprocessen situationeel inrichten. Bussum: Uitgeverij Coutinho. 
  • Groot, A.D. de (1961). Methodologie. Den Haag: Mouton. 
  • Losse, M. (2018). Onderzoekend Vermogen ontwikkelen bij studenten, een methodiek voor Hbo-docenten. Amsterdam: Boom. 
  • Van Strien, P.J. (1986) Praktijk als wetenschap: Methodologie van het sociaal-wetenschappelijk handelen. Assen: Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum. 
  • Verschuren, P./Doorewaard, H. (2015) Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag: Lemma. 

Herman Blom : 

Lector Onderzoek bij NHL Stenden Hogeschool en docent bij de Hochschule Osnabrück.

Nico van der Sijde : 

Beleidsmedewerker praktijkgericht onderzoek Hanzehogeschool.

Martin Struik : 

Lid kenniskring van het Lectoraat Onderzoek van NHL Stenden Hogeschool.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK