Focus op lerarentekort schaadt lerarenopleidingen

Opinie | door gastauteurs
4 augustus 2022 | Om het lerarentekort op te lossen wil OCW meer routes naar het leraarschap creëren. Echter, volgens Wouter Schrover laten bestaande educatieve programma's zien dat deze ambitie niet altijd ten goede komt aan de kwaliteit van de lerarenopleiding.
Beeld: Arthur Krijgsman

Begin juli maakten ministers Dennis Wiersma en Robbert Dijkgraaf hun lerarenstrategie bekend. Om het lerarentekort tegen te gaan, zetten de onderwijsministers onder meer in op de flexibilisering van opleidingen. De mogelijkheid voor studenten om een opleiding op maat te volgen past binnen de ambitie van de overheid om veel verschillende routes naar het leraarschap te creëren. Twee bestaande routes, de educatieve minor en module, maken echter duidelijk dat het introduceren van meer routes niet noodzakelijk meer maatwerk oplevert en zelfs ten koste kan gaan van de kwaliteit van lerarenopleidingen.

Evaluatie van de educatieve minor en module

De educatieve minor is een in 2009 ingevoerd programma van dertig studiepunten dat universitair studenten in het keuzedeel van hun bacheloropleiding volgen. De minor bestaat voor ongeveer de helft uit een praktijkstage en voor het resterende deel uit pedagogische en didactische cursussen. Na een succesvolle afronding van de minor en de bachelor ontvangen studenten een beperkte tweedegraadsbevoegdheid, voor vmbo-t en de onderbouw van havo en vwo. Daarnaast bestaat sinds 2016 de mogelijkheid om na de bacheloropleiding eenzelfde programma te volgen, dat de ‘educatieve module’ wordt genoemd. Momenteel ligt er een wetsvoorstel voor dat bepleit om de module, die tot op heden als experiment geldt, in de WHW te verankeren.

In 2021 verscheen een onderzoek van ResearchNed over de educatieve minor en module (Lommertzen et al., 2021), uitgevoerd in opdracht van het ministerie. Daarnaast publiceerde de NVAO onlangs de visitatierapporten van de universitaire lerarenopleidingen, waarin ook reflecties over minor en module zijn opgenomen. Het accreditatiepanel is te spreken over de door de universiteiten aangeboden minoren en modules. Wie de visitatierapporten beschouwt in het licht van de flexibiliseringsambitie van de overheid en de evaluatie van ResearchNed, stuit echter op enkele belangrijke problemen. Ik zie er drie.

Afstemming op de onderbouw

Ten eerste is het onderwijs binnen de minor en module doorgaans niet afgestemd op het lesgeven in de onderbouw. In lijn met een eerdere constatering van de Inspectie van het Onderwijs (2020) blijkt uit de visitatierapporten dat bij de meeste universiteiten de minoren en modules inhoudelijk (nagenoeg) gelijk zijn aan het eerste semester van de eenjarige masteropleiding, die opleidt tot de eerstegraadsbevoegdheid. Uitzonderingen zijn de RUG – met een geheel eigen programma voor minorstudenten – en, in mindere mate, de TU/e – die de eerste twee onderdelen van het programma van de minor en module in aparte groepen aanbiedt, specifiek gericht op de onderbouw.

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

Een aantal andere universiteiten plaatst minor- en modulestudenten bij sommige vakken in afzonderlijke onderwijsgroepen, maar dan lijken instellingen zich veelal niet in te spannen om het onderwijs aan te passen op het lesgeven in de onderbouw. Gelet op verschillen in leerlingen en vakinhoud ten opzichte van de bovenbouw zou dit wat betreft pedagogiek en vakdidactiek wel verwacht mogen worden van lerarenopleidingen.

Dit knelt des te meer omdat ResearchNed constateert dat slechts een derde van de schoolopleiders en werkplekbegeleiders op vo-scholen van mening is dat alumni van de educatieve minor of module startbekwaam zijn, terwijl veertig procent denkt dat zij dat níet zijn (Lommertzen et al., 2021). Zij wijten dit vooral aan de beperkte omvang en korte duur van het programma. Hoewel studenten en hun universiteitsopleiders minder negatief zijn, wordt het belang van doorstuderen (het behalen van een eerstegraadsbevoegdheid) breed onderkend. De Afdeling advisering van de Raad van State suggereert zelfs om de termijn van de beperkte tweedegraadsbevoegdheid te limiteren.   

Onderscheid bachelor- en masterniveau

Het tweede probleem is dat het onderscheid tussen bachelor- en masterniveau onvoldoende duidelijk is. Aangezien de educatieve minor en module en het eerste semester van de masteropleiding meestal inhoudelijk gelijk zijn, constateert het visitatiepanel van de NVAO dat bachelorstudenten onderwijs volgen op masterniveau. Diverse instellingen differentiëren wel in de ondersteuning die ze bieden aan studenten. Zo geeft de VU extra begeleiding aan minor- en modulestudenten in een peergroep en doet de Radboud Universiteit aanpassingen op het gebied van contacttijd en toetsing. Het is evenwel opvallend dat de scheiding tussen bachelor- en masteronderwijs, die in het huidige hoger onderwijs zo’n fundamentele plaats inneemt, binnen de verschillende routes naar het leraarschap zo weinig gearticuleerd is.

De bestaande flexibilisering van lerarenopleidingen op systeemniveau (Dengerink et al., 2021) garandeert dus niet dat de verschillende routes naar het leraarschap wat betreft inhoud en niveau afdoende onderscheidend zijn. Uiteraard verschilt het eindniveau van respectievelijk de minor/module en masteropleiding, maar het blijft de vraag of opleidingen in staat zijn recht te doen aan de verschillen in kennis en vaardigheden tussen studenten die nog in de bachelorfase zitten, studenten die aan een tweejarige educatieve masteropleiding zijn begonnen en studenten die al een vakwetenschappelijke masteropleiding of een promotietraject hebben afgerond.

De differentiatie tussen master- en minor/modulestudenten wordt beschouwd als ‘een hindernis’.

Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen ervaring als UvA-student. Aan deze universiteit volgen masterstudenten samen met minor/modulestudenten het vak Pedagogiek en Algemene Didactiek B (PAD B), dat zij afsluiten met een schriftelijk tentamen. Dit tentamen bestaat echter grotendeels uit reproductieve vragen. Bijvoorbeeld een vraag naar de benaming van een specifieke fase in de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget. Het valt mijns inziens te betwijfelen of een dergelijke vorm van toetsing beantwoordt aan het niveau van een academische masteropleiding.

Wat het NVAO-panel hierover denkt, wordt niet duidelijk; het is positief over zowel het vak PAD B als het werk van de toetscommissie, die onder meer individuele toetsen binnen de lerarenopleiding evalueert. Uit de bestudeerde documenten in het visitatierapport (pdf) blijkt echter niet dat het panel het tentamen van PAD B heeft bestudeerd. Overigens zaten master- en minor-/modulestudenten het afgelopen academiejaar in gedeelde werkgroepen, hoewel de opleiding ernaar streeft ‘de minorstudenten in aparte werkgroepen bijeen te brengen. Omdat minorstudenten doorgaans jonger zijn, en met een bevoegdheid enkel in de onderbouw les zullen geven, leven er bij deze groep studenten andere leerbehoeften’, aldus het rapport.  

Focus op de aantrekkelijkheid van het programma

Het derde probleem is dat de aantrekkelijkheid van het programma voorop staat, in plaats van het programma zelf. In de visitatierapporten ontbreekt een fundamentele reflectie op de wenselijkheid van de nauwe verwantschap van de verschillende programma’s. Toch wordt uit meerdere rapporten het een en ander duidelijk over de standpuntbepaling van het panel.

Het panel waardeert dat de Rijksuniversiteit Groningen een eigen programma voor minor- en modulestudenten heeft, maar kan zich niet vinden in de vrijstelling van tien studiepunten. Het panel raadt de opleiding aan (pdf) ‘om de vrijstelling op basis van de minor te verruimen en het zo nog aantrekkelijker te maken om enerzijds de minor (of module) te gaan volgen en anderzijds door te stromen naar een van de masteropleidingen.’ In het rapport over Tilburg University (pdf) staat eenzelfde redenering: de differentiatie tussen master- en minor/modulestudenten wordt beschouwd als ‘een hindernis voor de nu aanwezige mogelijkheid tot een vrijstelling van het eerste semester, zodra de student besluit de masteropleiding te gaan doen.’

Kortom: de educatieve minor en module worden op de eerste plaats beoordeeld als een zo efficiënt mogelijke route naar het eerstegraads leraarschap. De eigen aard van de programma’s en het beroepsperspectief staat niet centraal; veeleer lijkt het programma door het panel gezien te worden als een al dan niet in de bachelorfase ingedaalde start van de masteropleiding. Niet het programma zelf staat voorop, maar de aantrekkelijkheid voor studenten om het te volgen. Het lerarentekort – of beter: de maatschappelijke opdracht van lerarenopleidingen om dit tekort te verminderen – dient als ultieme legitimatie van deze opstelling.  

Tot besluit

In de politieke discussie rond de invoering van de educatieve minor, in 2009 en 2010, ging veel aandacht uit naar de gehoopte doorstroom van deelnemers naar de reguliere masteropleiding. Ten aanzien van twijfels over de kwaliteit van het programma – geuit door de Tweede Kamer en het werkveld – wees de staatssecretaris op het solide systeem van kwaliteitsborging (en in het bijzonder de rol van de NVAO) dat kenmerkend is voor het Nederlandse hoger onderwijs.

Voorwaarde voor een goed functioneren van dit systeem is echter wel dat de kwaliteit de onverdeelde aandacht heeft. Uit de recente visitatierapporten blijkt dat het accreditatiepanel op sommige punten geneigd is om de politieke en maatschappelijke focus op het lerarentekort over te nemen, waardoor de beoordeling van de kwaliteit van lerarenopleidingen mogelijk in het gedrang raakt. Aangezien het succes van deze opleidingen uiteindelijk afhangt van hun kwaliteit, is dat een onwenselijke situatie.

Wouter Schrover

Student Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs in de Taal- en Cultuurwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam


Bronnen

Dengerink, J., Aarts, R., Maandag, D., Rijswijk, M. van, & Rohof, J. (2021). Werken met leeruitkomsten in universitaire lerarenopleidingen. Een verkenning. VSNU-ICL.

Inspectie van het Onderwijs (2020). Routes naar het leraarschap. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Lommertzen, J., Casteren, W. van, Vroegh, T., & Muja, A. (2021). Evaluatie educatieve minor en module in het wo. ResearchNed.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK