‘Juist in het toegepaste onderzoek kan ik het verschil maken’

Interview | door Michiel Bakker
31 augustus 2022 | Het praktijkgericht onderzoek van hogescholen buiten de randstad wordt bedreigd door de krimp in studentenaantallen. Lector Jan Mahy van Hogeschool Saxion probeert daarom zijn onderzoek te verzelfstandigen, bijvoorbeeld door internationale samenwerkingen aan te gaan. In zijn vakgebied, de circulaire textiel, is Nederland namelijk een koploper – hoewel het links en rechts ingehaald zal worden als de regie vanuit de overheid niet verbetert.
Lector Jan Mahy (Saxion) probeert zijn onderzoeksgroep te verzelfstandigen in anticipatie van de krimp in studentenaantallen die hogescholen buiten de regio wacht.

In Nederland wordt jaarlijks driehonderdveertig miljoen kilo kleding weggegooid. Dat zijn twintig kledingstukken per Nederlander per jaar. Meer dan de helft daarvan gaat de verbrandingsoven in. De rest wordt op één of andere manier hergebruikt, gerecycled of gebruikt voor producten zoals poetsdoeken. “Op zich mooi, maar als een t-shirt een poetsdoek wordt, voelt iedereen aan dat die poetsdoek niet opnieuw een t-shirt wordt. Daar moeten we iets aan doen”, zegt Jan Mahy, lector Sustainable & Functional Textiles bij Hogeschool Saxion, die onderzoek doet naar oplossingen. 

Mahy, die als natuurkundige is gepromoveerd, werkte dertig jaar in het bedrijfsleven bij grote bedrijven zoals het toenmalige Akzo. Als hoofd van research- en innovatieafdelingen werd hij zich steeds meer bewust van het feit dat een verduurzamende verandering nodig was, maar dat die verandering moeilijk vanuit het bedrijfsleven zelf zou komen. “Daarom ben ik verder gaan kijken, totdat ik op deze prachtige positie bij Saxion stuitte. Niet aan de universiteit, maar juist in het toegepaste onderzoek, want daar moet ik zijn om het verschil te maken.” 

Projecten door het hele land 

Zowel ondernemers als publieke instellingen weten het lectoraat van Mahy te vinden, vertelt hij – bijvoorbeeld een ondernemer die een lijn van duurzame sportkleding wil opzetten. “Welke materialen zijn daarvoor nodig? En kan er een proces worden bedacht om die kleding te maken? Bedrijven met die vragen helpen we graag met de kennis die wij hebben.” Daarnaast werken Mahy en zijn collega’s veel samen met bijvoorbeeld het TechMed-centrum van de Universiteit Twente, waar veel medische kennis zit die naar textiel moet worden vertaald. “Dat kan gaan van een steunkous met allerlei sensoren voor decubitus tot een hesje dat kinderen helpt met goed ademhalen; zelfs tot een kunstmatige hartklep die geweven wordt.” 

Ook het Amsterdam UMC klopte aan bij Mahy’s lectoraat. Daar worden normaliter tienduizenden witte jassen voor artsen en verplegend personeel en veel groene operatiekleding gebruikt en weggegooid. De ziekenhuiskleding is namelijk gemaakt van een mengsel van polyester en katoen, wat nog niet goed te scheiden en te hergebruiken is. Mahy en zijn team zetten hun kennis in om die kleding circulair te maken. “Zo concreet kunnen onze projecten zijn.” 

Wij zijn de nerds 

Het lectoraat van Mahy is de enige Nederlandse kennisdrager op het gebied van circulaire en functionele textiele processen, vertelt hij. Niet dat er verder niets met textiel gebeurt, maar het Amsterdam Fashion Institute (AMFI) is vooral bezig met branding en ArtEZ is meer bezig met duurzaam ontwerp. “Wij zijn echter procesgericht; wij zijn de nerds”, aldus Mahy. De verschillende instellingen werken wel samen in de Dutch Circular Textile Valley (DCTV), een landelijk initiatief rondom recyclingprocessen met hubs in Amsterdam, Arnhem/Wageningen, Twente en Breda/Tilburg. 

Daarnaast doet het lectoraat Sustainable & Functional Textiles internationaal mee, vertelt Mahy. “Ik draai mee in een Europees technologieplatform samen met Euratex, de brancheorganisatie van de Europese textielindustrie. Dan praat je over een organisatie die 1,7 miljoen werknemers in Europa vertegenwoordigt. Middels die internationale contacten proberen we te vermijden dat we het wiel opnieuw uitvinden en te ontdekken hoe we kennis het best kunnen delen.” 

Blij met extra geld voor praktijkgericht onderzoek 

Daarom is hij blij met de extra honderd miljoen euro per jaar die minister Dijkgraaf aan het onderzoek bij hogescholen geeft. “Ik krijg nu nog ongeveer tweehonderd duizend euro uit de eerste geldstroom; daarvan kan ik mezelf en de lopende uitgaven van het te lectoraat, zoals afschrijvingen van onze investeringen, betalen. Verder moet ik ongeveer een miljoen uit de tweede geldstroom halen, jaar op jaar, om mijn medewerkers te kunnen betalen. Dat kan niet het ene jaar anderhalf miljoen zijn en het jaar daarop een half miljoen, want dan kan ik mijn mensen niet houden.”  

Constante ondersteuning van onderzoek is dus cruciaal om onderzoeksgroepen in stand te kunnen houden, benadrukt Mahy. “We zijn universities of applied sciences – niet omdat dat Engelse zo belangrijk is, maar omdat die term aangeeft waarom het gaat: praktijkgericht, toegepast onderzoek. ‘Praktijkgericht’ betekent dat er een maatschappelijke vraag ten grondslag ligt aan ons onderzoek.”  

Als gepromoveerde een streepje voor 

Het vertalen van kennis is een belangrijk onderdeel van het praktijkgerichte onderzoek dat Mahy en zijn team doen. “Kijk, wij doen zelf geen onderzoek waarmee we Nobelprijzen zullen winnen. We moeten dus volgen wat er aan de universiteiten gebeurt, vooral in Duitsland, België en Noord-Frankrijk, en begrijpen hoe we die kennis kunnen vertalen”, legt hij uit. “Een tijdje geleden werd ik bijvoorbeeld door het NRC benaderd vanwege een artikel in Nature over smart textiles, waarmee allerlei lichamelijke gegevens zichtbaar kunnen worden gemaakt op textiel. Dat is een fantastische uitvinding, maar ik weet dat je zoiets nog niet kunt wassen, dat het verschrikkelijk duur is om te maken en dat er vrijwel geen bedrijven zijn die dat kunnen.” 

Soms is er ook afstemming met universitaire onderzoekers, maar dat hangt vooral af van het eigen netwerk, vertelt de lector. “In mijn geval helpt het mee dat ik gepromoveerd ben en dus ‘dr.’ voor mijn naam mag zetten; dat geeft een andere ingang bij een universiteit dan wanneer je vijftig jaar in de industrie gewerkt hebt, ongelooflijk veel ervaring hebt, maar niet letterlijk de taal van de universiteiten spreekt. Die taal spreek ik wel; als gepromoveerde heb je een streepje voor en word je sneller aux serieux genomen.” 

Amsterdam mag een toontje lager zingen 

De afstand tussen universiteiten en hogescholen is niet de enige afstand waarvan praktijkgerichte onderzoeksgroepen soms hinder ondervinden. In het geval van Mahy’s team werkt ook de geografische ligging soms tegen. “De afstand van Enschede naar Amsterdam is een stuk kleiner dan andersom, zal ik maar zeggen. Aankomende studenten gaan bijvoorbeeld sneller bij AMFI kijken en komen daarna pas bij ons uit. Daarmee krijgen wij niet de slechte studenten, hoor, want wij hebben juist meer materiaal- en techniekgerichte studenten nodig. Daar bouwen we een positie op.” 

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De voorwaarden vindt u hier.

Niet alleen de aandacht van studenten, ook de aandacht van beleidsmakers gaat sneller naar Amsterdam dan naar Twente, hoewel hetgeen bij Saxion gebeurt ook heel hoogwaardig is, benadrukt Mahy. “Ik merk in Twente soms wat zelfonderschatting of valse bescheidenheid op. We doen het echter goed, we zijn op sommige gebieden beter bezig dan Amsterdam, we zijn zelfs een voorbeeld voor Amsterdam. Maar Amsterdam heeft de middelen, de naam, het is de denim capital van de wereld. Prima hoor, wij profiteren daar ook van; maar af en toe mag het in Amsterdam een toontje lager, want in Twente gebeurt het al.” 

Gevolgen krimp ondervangen door verzelfstandigen onderzoek 

Waar hbo-opleidingen buiten de randstad soms al lijden onder de krimp in de studentenaantallen, die vanwege de bekostigingssystematiek ook de continuïteit of zelfs het bestaan van onderzoeksgroepen bedreigt, heeft Mahy daarvan nog geen last. “Nog niet, tenminste”, vertelt hij. Toch is hij al bezig met het verstevigen van de onderzoeksentiteit van zijn lectoraat. “Zo kunnen we kennis beter overdragen richting de bacheloropleiding en die opleiding daarmee internationaal aantrekkelijker maken”, legt hij uit. Zo weten Duitse studenten de opleidingen bij Saxion al goed te vinden, mede omdat ze de sfeer daar prettiger vinden dan bij de meer formele Duitse Fachhochschulen.  

Daarnaast verzelfstandigt Mahy het onderzoek binnen zijn lectoraat door nauw samen te werken binnen NETFAS, een netwerk van negentien Europese universities of applied sciences in textiel en mode. Zo wisselen de partners kennis uit, gebruiken ze elkaars onderzoeksfaciliteiten en pakken ze interessante Europese programma’s gezamenlijk op. “Zo proberen we ons voor te bereiden op een krimp in zowel studentenaantallen als financiën.” 

In zijn specifieke vakgebied is het richting de toekomst vooral belangrijk om munt te slaan uit de koploperspositie van Nederland. Mahy is kritisch op de onachtzaamheid waarmee men veel van de textielindustrie in de jaren ‘90 naar bijvoorbeeld Turkije, Indonesië en Bangladesh liet vertrekken – ook vanuit de regio Twente. “De kennis die daarmee is vertrokken haal je niet zomaar terug. We zijn binnen de Nederlandse textielwereld echter wel koploper op het gebied van circulariteit, en Nederland is dat in Europa, en Europa is dat in de wereld. Daar moeten we op bouwen.” 

Nederlands beleid is te gefragmenteerd 

Wie Mahy hoort, krijgt niet de indruk dat hij krimp vreest. “Dat komt omdat ik een optimist ben,” lacht hij, “ik zie mogelijkheden.” Tegelijkertijd ziet hij veel dingen die fout gaan, bijvoorbeeld in de rol die de Nederlandse overheid speelt. “Ik zie dat men in Europa top-down werkt en dat men in de Nederlandse regio bottom-up werkt. Tussen die twee bewegingen zit nog een laag, namelijk de Nederlandse overheid. Daar kunnen we nog veel verbeteren – niet omdat men zich niet genoeg inzet, maar omdat het beleid rondom circulair textiel erg gefragmenteerd is.” 

Toen Vivianne Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, onlangs bij Mahy op bezoek was en geënthousiasmeerd raakte, vroeg ze wie de regiogelden vanuit de provincie beheerde. “Dat doet het ministerie van LNV, moest ik toen antwoorden. ‘Moet dat niet bij mijn ministerie liggen?’, vroeg ze toen. ‘Nee,’ heb ik gezegd, ‘uw ministerie zorgt ervoor dat er via een hub bij Rijkswaterstaat in Amsterdam gepraat wordt over Twente.’ Daar moest ze even over nadenken.” 

Nederland kan nog veel stappen zetten als het om regie gaat, illustreert de lector. “Wij hebben bijvoorbeeld te maken met EZK, dat over klimaat gaat, Buitenlandse Zaken, dat over de positionering in Europa gaan, LNV, dat de gelden beheert, I&W, dat over circulaire economie gaat, en we hebben nog een minister voor Klimaat en Energie. Toen ik een tijdje geleden bij de gemeente werd uitgenodigd om een update te geven over hetgeen wij met circulaire textiel doen, zat ik met zes ministeries aan tafel. Waar blijft Mark Rutte eigenlijk, dacht ik toen.” 

Maak van Nederland één regio 

Aangezien de helft van de kleding in Europa in 2030 duurzaam of circulair moet zijn, is er werk aan de winkel voor de textielsector in Nederland. Die wordt daarbij echter gehinderd door deze inefficiënte regie – vooral omdat het elders beter gaat.  

“De Scandinavische landen maken hun achterstand rap goed, en Portugal, Spanje en Italië hebben de krachten gebundeld op het gebied van recycling; die investeren daar honderden miljoenen in”, vertelt Mahy. “In Italië wordt bijvoorbeeld ook gewerkt binnen regio’s Lombardije en Toscane, regio’s met bijna tien miljoen inwoners en enorme industrie. In Nederland bestaan er vier regio’s die apart werken en elkaar op sommige punten moeten beconcurreren. We worden dus links en rechts ingehaald als we niet snel een regie met een betere focus krijgen en gaan werken als één regio: Nederland.”  


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK