Praktijkgericht onderzoek: tussen advies en theorie

Opinie | door Simon Polinder & Jurrian van Waaij
15 augustus 2022 | Als praktijkgericht onderzoek de pendelbeweging tussen advisering en theorievorming op een bewuste en reflecterende wijze kan maken, krijgt het een unieke kleur, schrijven Simon Polinder en Jurrian van Waaij. Zo onderscheidt het praktijkgericht onderzoek zich van het onderzoek bij universiteiten en het advieswerk door adviesbureaus.
“Praktijkgericht onderzoek respecteert complexiteit, terwijl theoriegericht onderzoek diezelfde complexiteit reduceert of opknipt”, schrijven Simon Polinder en Jurrian van Waaij. Beeld: RF._.studio

Het hoger beroepsonderwijs (hbo) wordt meer en meer een interessante partner voor organisaties die onderzoek willen laten doen. Wanneer een advies van een adviesbureau te weinig wetenschappelijk is en de universiteit als te afstandelijk wordt ervaren, dan is het praktijkgericht onderzoek aan het hbo een goed alternatief. Dit onderzoek wordt gevoed door de praktijk en komt ten nutte van de praktijk. Hiermee onderscheidt praktijkgericht onderzoek aan het hbo zich van academisch onderzoek, waar de focus meer op theorievorming ligt.

Daarnaast biedt praktijkgericht onderzoek aan het hbo de mogelijkheid om de persoonlijke en normatieve betrokkenheid van de onderzoeker ten aanzien van het onderzoeksonderwerp in te zetten als onderzoeksinstrument. Met normatieve betrokkenheid bedoel ik dat de onderzoeker opvattingen heeft over de wenselijke richting of uitkomst van het onderzoek. In academisch onderzoek wordt de onderzoeker geacht deze normatieve betrokkenheid zoveel mogelijk te scheiden van het onderzoek. In hbo-onderzoek wordt deze normatieve betrokkenheid onderkend en productief gemaakt.

Om mijn eigen persoonlijke en normatieve betrokkenheid in dezen bloot te geven: ik schrijf vanuit mijn ervaringen als associate lector en de ontmoetingen die ik met organisaties heb gehad rondom het vormgeven van hun christelijke identiteit. Op basis van die ervaringen zie ik welke samenwerkingsmogelijkheden er zijn voor het hbo en maatschappelijke organisaties. Ik wil enerzijds schetsen wat praktijkgericht onderzoek aan het hbo precies behelst. Op deze manier kan ik anderzijds voor maatschappelijke organisaties of bedrijven inzichtelijk maken in welke gevallen het voor hen interessant kan zijn om met hbo-instellingen in zee te gaan. 

2. Praktijkgericht onderzoek: het goede op een goede manier nastreven  

Praktijkgericht onderzoek is onderzoek waarvan de vraagstelling wordt ingegeven door de praktijk en waarvan de opgedane kennis of de ontwikkelde producten primair bedoeld zijn om de praktijk te verbeteren (Van Aken, 2011a, p. 10; Vereniging van Lectoren, z.d.).  

Kennisverzameling is geen doel op zich. De kennis en kunde van de betrokken onderzoeker krijgen functie en betekenis door de mate waarin het onderzoek bijdraagt aan de kennisontwikkeling rond het praktijkvraagstuk.  

Praktijkgericht onderzoek is daarmee de tegenhanger van theoriegericht onderzoek. Praktijkgericht onderzoek respecteert complexiteit, terwijl theoriegericht onderzoek diezelfde complexiteit reduceert of opknipt. Ook heeft de onderzoeker in praktijkgericht onderzoek een grotere betrokkenheid. Praktijkgericht onderzoek volgt de wetenschappelijke eisen van betrouwbaarheid en integriteit, want het onderzoek moet op een goede en gedegen manier gebeuren. Echter, met betrekking tot de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan het soms schuren omdat praktijkgericht onderzoek zo nauw samenwerkt met en vaak ook afhankelijk is van de mogelijkheden van werkveldpartners. 

3. Het beste van twee werelden: de spanning tussen theorie en praktijk productief maken  

Theorievorming en praktijkontwikkeling worden vaak als tegenstelling gezien, terwijl ze elkaar juist zouden moeten aanvullen. De praktijk is veranderlijk en subjectief, terwijl theorie vaak meer algemeen en objectief is. Door dat laatste kunnen theorieën in meerdere situaties ingezet worden; de theoretische kennis wordt toegepast op een praktijk, zodat die praktijk verbetert. Het risico is echter dat de theorie helemaal niet aansluit bij de praktijk of die zelfs geweld aandoet. Het is daarom niet verstandig om alleen op theorievorming gericht te zijn. Hetzelfde geldt voor het in zee gaan met adviesbureaus. Laatstgenoemden werken weliswaar in de modder van veranderlijke en complexe praktijken met werkbare concepten, maar daarbij wordt niet op een wetenschappelijke wijze gereflecteerd op de consequenties van die concepten.  

Schön beschrijft de tegenstelling tussen de complexe praktijk en theorie als volgt. 

[T]here is the high, hard ground where practitioners can make effective use of research based theory and technique, and there is the swampy lowland where situations are confusing ‘messes’ incapable of technical solution. […] Shall the practitioner stay on the high, hard ground where he can practice rigorously, as he understands rigor, but where he is constrained to deal with problems of relatively little social importance? Or shall he descent to the swamp where he can engage the most important and challenging problems if he’s willing to forsake technical rigor? (Schön, 1983, p. 42)  

Ín en mét de praktijk 

Praktijkgericht onderzoek kent deze tegenstelling ook en buit die uit. Daarmee heeft praktijkgericht onderzoek een geheel eigen karakter. Zijn handelsmerk is theorie ontwikkelen ín en mét de praktijk in plaats van over de praktijk. Maar hoe doe je dat dan? Hoe zorg je ervoor dat je praktijken verbetert en tegelijk nieuwe kennis en theorie vormt die robuust genoeg is om in andere contexten toegepast te worden? Deze vraag wil ik verder uitdiepen met het zogenaamde drie-processen model van Schuiling (2019, p. 42). Het model is weergegeven in Figuur 1 hieronder. 

Domein 1 is waar advisering en consultancy huist, domein 3 waar vaak universiteiten huizen. Domein 2 is het domein van praktijkgericht onderzoek en pendelt tussen de andere twee domeinen door een extra proces in haar onderzoeksontwerp en -verslag op te nemen. Gelijktijdig wordt er in domein 2 actief gereflecteerd op de pendelbeweging tussen domein 1 en 3 (Schuiling, 2019, p. 41). De reflectie-uitkomsten worden gebruikt om het onderzoeksproces bij te sturen. Dit is nodig, want de context van de probleemstelling verandert. Zodoende zal het onderzoeksproces tussentijds moeten worden bijgesteld.  

Onderzoeker als instrument van onderzoek 

Deze tussentijdse bijstellingen leunen op kennis die wordt verworven door reflectie op de (gevoels)ervaringen die de onderzoeker opdoet tijdens het onderzoek. Deze kennis helpt enerzijds bij het bijsturen van het onderzoek en anderzijds om na het onderzoek in te schatten of de ontwikkelde kennis overdraagbaar is naar andere contexten. De grenzen en mogelijkheden van de gevormde kennis worden namelijk door reflectie helder.  

De wetenschapper wordt als het ware een onderzoeksinstrument dat door betrokkenheid op de betreffende praktijk in staat is om deze grenzen en mogelijkheden te ‘meten’. Dit kan het onderzoek kleuren, waarom het van belang is dat de onderzoeker zelfinzicht en een professionele identiteit heeft om bewust te zijn van die inkleuring. Dit sluit overigens niet uit dat de onderzoeker in wetenschappelijk, dat wil zeggen, objectief en controleerbaar te werk gaat in het interpreteren van de data en hantering van methodes. 

Interventie werkgroep identiteit 

Een voorbeeld hiervan uit mijn eigen onderzoek is mijn betrokkenheid bij een vormings- en toerustingstraject binnen een christelijke zorgorganisatie. De organisatie wilde graag dat medewerkers meer handvatten en hulpmiddelen zouden krijgen om de christelijke identiteit van de organisatie handen en voeten te geven. Gaandeweg het onderzoek werd helder op welke thema’s de medewerkers toerusting wilden ontvangen. Daarnaast hadden we als onderzoekers en als leden van de werkgroep identiteit de overtuiging dat toerusting iets goeds zou zijn: wie wil nu niet geholpen worden om zorg te verlenen vanuit de christelijke inspiratie waar de organisatie voor staat?  

We merkten tegelijkertijd dat er organisatiebreed nog niet heel veel enthousiasme en oog was voor het traject. Eerder had ik al opgemerkt dat ik het gevoel had dat de commissie die dit traject vormgeeft zelf sterk in het idee gelooft, maar daardoor wellicht te weinig oog heeft voor het mogelijk dwingende of opgelegde karakter van dit traject. Ik had dit aangekaart, maar ik kreeg niet het gevoel dat dit toen landde. Totdat ik een artikel las waarin duidelijk werd gemaakt dat aan de slag gaan met spiritualiteit op de werkvloer niet alleen positieve maar ook allerlei negatieve effecten kan hebben (Lips-Wiersma et al, 2009).  

Ik besloot dit artikel te gebruiken om mijn zorg nog eens onder woorden te brengen bij de commissie. Dat werkte! De leden van de commissie kregen opeens taal en concepten aangereikt die ze herkenden.  In dezelfde vergadering werd besloten meer te communiceren dat we ons bewust zijn van de eventuele negatieve associaties die het vormings- en toerustingstraject zou kunnen oproepen.  

Bereflecteerd handelen  

Door stil te staan bij mijn ervaringen tijdens het pendelen tussen theorie en praktijk en te zoeken naar de do’s en don’ts werd dit besluit tot meer communiceren genomen. Daardoor leerden we van de gevoelde ervaringen. Ik handelde namelijk heel bewust toen ik dat artikel besloot te presenteren in de commissie en het gebruikte om mijn onrust over het traject onder woorden te brengen. Ik leerde erdoor dat toerusting op de werkvloer betekent dat je niet alleen de positieve effecten en het ‘geloof’ in het traject moet onderkennen en communiceren, maar ook dat je je ervan bewust moet zijn dat het op allerlei – ook negatieve – manieren kan worden ervaren.  
Deze leerervaringen zijn niet alleen voor mij en de organisatie van belang, maar ook voor hbo-studenten die betrokken zijn bij het onderzoek. Door studenten te betrekken bij praktijkgericht onderzoek kan de reflectieve houding aan hun overgedragen worden. Deze reflectieve houding, zo schrijven Oevermans, Kiewit en Schuiling, is onontbeerlijk.  

Ervaren hoe seniorprofessionals werken, en vooral ook hoe de interactie met cliënten en met collega’s werkt, is belangrijk in het leerproces van studenten. […] Het klassieke wetenschappelijk onderzoek sluit die ervaringscomponent [uit, SP]. Als hoger onderwijs dienen we een balans te vinden tussen theoretiseren en ervaren.’ (Oevermans et al, 2017, p. 85)  

4. Conclusie 

Praktijkgericht speelt zich af tussen ‘imagining the flowers’ enerzijds en ‘working the rich and heavy clay’ anderzijds (Jacobs, 2006). Ik heb laten zien dat deze tegenstelling kan worden benut door de pendelbeweging tussen advies- en theorievorming op een bewuste en reflecterende wijze te doen. Wanneer dat wordt gedaan, krijgt praktijkgericht onderzoek een unieke kleur die het onderscheidt van hetgeen vaak aan de universiteit enerzijds en in advieswerk anderzijds wordt gedaan.  

Praktijkgericht onderzoek pint zich niet vast op de zogenaamde objectiviteit van de onderzoeker maar zet de normatieve betrokkenheid in als instrument van onderzoek door middel van reflectie. Soms leidt dit ook tot aanpassing van het onderzoeksproces. Dat betekent niet dat er methodisch maar aangerommeld wordt. Integendeel, ook voor praktijkgericht onderzoek gelden de regels voor goede wetenschapsbeoefening zoals zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en controleerbaarheid. Door deze werkwijze krijgt een opdrachtgever die met het hbo samenwerkt niet alleen onderzoek dat zich kan meten met het universitair wetenschappelijk onderzoek, de opdrachtgever is zelf participant in het onderzoek en kan samenwerken met onderzoekers die hun betrokkenheid en ervaringen als persoon benutten in het onderzoek.


Dit artikel is een ingekorte versie van ‘Het eigene en unieke van praktijkgericht onderzoek aan het hbo’, Radix 48, 1 (2022)

Simon Polinder : 

dr. S. (Simon) Polinder is tot september associate lector christelijke professie aan de Christelijke Hogeschool Ede. Hij is vanaf september 2022 postdoctoraal onderzoeker bij de afdeling Geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht. Hij is verbonden aan het project Reimagining Religion, Security and Social Transformation, onderdeel van de kennisagenda van het programma Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA).

Jurrian van Waaij : 

J.J. (Jurrian) van Waaij is masterstudent bij de research master Earth and Environment aan de Wageningen University and Research en is als junior onderzoeker betrokken bij het associate lectoraat Christelijk professie aan de Christelijke Hogeschool Ede.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK