Meten in het onderwijs: onmisbaar en onmogelijk

Nieuws | de redactie
14 september 2022 | Het hoger onderwijs steunt in belangrijke mate op meetresultaten; niet alleen bij de studievoortgang van studenten, ook bij de vergelijking tussen instellingen en opleidingen. Wat doet dat meten met de onderwijskwaliteit en het onderwijs zelf? Wetenschappers van de VU waarschuwen voor de gebreken van metingen en de zwaktes van de mensen die ze moeten gebruiken.
Betram-Troost, Meeter en Van der Kolk aan tafel in Pakhuis de Zwijger.

In Pakhuis de Zwijger, dat in samenwerking met de VU een bijeenkomst over meten in het onderwijs organiseerde, schoven drie wetenschappers van de VU aan: Berend van der Kolk, UHD en auteur van het boek ‘De Meetmaatschappij‘, Gerdien Bertram-Troost, Hoogleraar Onderwijs in levensbeschouwelijk en pedagogisch perspectief, en Martijn Meeter, hoogleraar Onderwijswetenschappen.  

Meten leidt tot versimpeling, indicatorisme en competitie 

Voorafgaand aan het gesprek tussen de wetenschappers benadrukte Van der Kolk dat meten tenminste drie belangrijke consequenties heeft. Ten eerste reduceert het de complexiteit van de werkelijkheid, bijvoorbeeld als men wil meten welke universiteit het beste is, zoals in de vaak bekritiseerde rankings gebeurt. Een gehele universiteit, die bestaat uit verschillende universiteiten, afdelingen, onderzoeks- en onderwijsgroepen, terugbrengen naar één positie of score – dat moet tenminste aanleiding geven tot een kritische blik. “Kwantificeren betekent vaak versimpelen”, aldus Van der Kolk. 

Het tweede gevolg van meten is het zogeheten ‘indicatorisme’, wat Van der Kolk uitlegt door te bestrijden dat ‘meten’ in het onderwijs vooral tot ‘weten’ leidt. Zodra iemand weet dat er gemeten wordt, zal diegene daarop reageren. Daarmee wordt ‘meten’ evenzeer ‘beïnvloeden’, wat een student ertoe kan aanzetten zich vooral bezig te houden met een indicator (zoals een goed cijfer) en het eigenlijke doel (goed en veel leren) uit het oog te verliezen. ‘Indicatorisme’, dus.  

Als treffend voorbeeld noemde hij de Rutgers Business School in de Verenigde Staten, die zo graag hoog in de employability rankings wilden staan dat ze nepbanen voor hun alumni creëerden. Hoe groter het belang dat men aan een ranking hecht, hoe groter de kans op indicatorisme, aldus Van der Kolk.  

Het derde probleem met meten is de competitie die het mogelijk maakt. Wie twee dingen meet kan ze tegenover elkaar zetten, bijvoorbeeld de cijfers van studenten, waardoor ze in een voortdurende competitie met elkaar staan. “Dat kan invloed hebben op het collectieve welzijn en afleiden van hetgeen er werkelijk toe doet”, zei Van der Kolk.

Hoe weet je wat je moet meten en hoe meet je dat?  

Volgens onderwijswetenschapper Meeter (nomen est omen) kan op basis van metingen geconstateerd worden dat het niet beter gaat met het Nederlandse onderwijs dan zo’n twintig jaar geleden. Hoe we dat weten? Door te meten. Maar hoe meten we dat? “Voor dingen die we al heel lang belangrijk vinden, zoals goed kunnen lezen en rekenen, hebben we heel goede meetinstrumenten”, vertelde Meeter. “Voor iets dat we in de loop van de tijd óók belangrijk zijn gaan vinden, bijvoorbeeld pesten, hebben we ook redelijk goede meetinstrumenten ontwikkeld.” Al met al geven die metingen een heel redelijk beeld van de onderwijskwaliteit, vond hij.  

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

Betram-Troost plaatste flinke kanttekeningen bij dat betoog. “De aanname zit al in de vraag; wat is ‘kwaliteit’? Het wordt nu gepresenteerd als iets dat massief en precies aanwijsbaar is, maar hetgeen we belangrijk vinden kan doorheen de tijd van samenstelling veranderen – bijvoorbeeld als de rol van onderwijs verandert. Er was een tijd waarin we heel duidelijk konden bepalen voor welke beroepen mensen werden opgeleid, maar dat kader is veranderd, waarmee ook het antwoord op de vraag naar ‘goed’ onderwijs verandert.” 

Wat is dan de rol van het onderwijs in Nederland? Daarover bestaat geen consensus, vertelde Bertram-Troost, hoewel er wel dominante opvattingen zijn. Het publiek in de zaal ondersteunde die uitspraak door de bekende ‘kwalificatie-socialisatie-subjectificatie’-trits van pedagoog Gert Biesta op te dreunen. Als iemand die drie doelen al onderschrijft, is de volgende vraag hoe dat in beeld kan worden gebracht, en precies daar zit de moeilijkheid, aldus Bertram-Troost. 

Een spagaat van menselijk gebrek 

Ook Van der Kolk was minder optimistisch over de mogelijkheid om het onderwijs middels metingen goed in kaart te brengen. “Bij het voorbeeld van pesten moet ik denken aan een cartoon waarin de snelheidsmeter van een auto op 67 km/h blijft hangen. ‘Waarom is dat zo?’, vraagt iemand aan de eigenaar van de auto. ‘De snelheid wordt maar eens per jaar gemeten’, is het antwoord. Zo kan het ook zijn met pesten; je kunt dat wel proberen te meten, maar die uitkomst zegt eigenlijk niets over de echte gang van zaken. Zo werkt het met meten; je probeert zo veel mogelijk informatie weer te geven, maar er zijn altijd elementen die je mist.” 

Daarop werd de wetenschap door twee menselijke gebreken in een spagaat getrokken. Ondanks de bezwaren is meten toch heel belangrijk, verdedigde Meeter. Mensen zijn namelijk nogal bijziend; we zien vooral wat we willen zien, betoogde hij. Meten is dus een corrigerend mechanisme op dat menselijk euvel.  

Ook Bertram-Troost zag die waarde in, al was het alleen al om mensen bewust te maken van die zwakte en hen gevoeliger te doen worden voor meetuitkomsten. Tegelijkertijd benadrukte zij dat meetuitkomsten er onvermijdelijk toe leiden dat men elkaar de maat neemt. “Wij mensen kunnen niet goed neutraal naar bijvoorbeeld een toetsuitkomst kijken. We slaan meteen aan het vergelijken en beoordelen.” 

Soms is een cijfer eerlijker 

In het verlengde van zijn eerdere argumenten bracht Meeter nog een belangrijk aspect van meten voor het voetlicht: soms zijn cijfers betrouwbaarder dan professionele oordelen. Daarvoor gebruikte hij het voorbeeld van de loting en selectie voor Geneeskunde. “Als er geloot wordt, moet je zo hoog mogelijke cijfers hebben en heeft iedereen met hoge cijfers kans om binnen te komen. Toen die loting werd afgeschaft en universiteiten selectieprocedures moesten optuigen, bleek ten eerste dat jongeren uit achterstandsgezinnen zich niet meer inschreven en ten tweede dat de selectiecommissies voornamelijk jongeren selecteerden die artsen in hun familie hadden.” 

De toelating vond zodoende niet plaats op basis van cijfers maar op basis van relaties. Dat is veel oneerlijker en daarmee veel erger, aldus Meeter. “Het is onvermijdelijk dat mensen vooroordelen hebben, maar leg tenminste de regels vast. Zodra die regels vastliggen, spelen vooroordelen een stuk minder mee.”  


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK