‘Verbetering onderzoekskwaliteit begint bij onderzoekende houding op hogescholen’

Interview | door Michiel Bakker
5 oktober 2022 | De kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek is toegenomen, stellen Mariska van der Giessen (NHL Stenden) en Inez Meurs (Regieorgaan SIA). Niettemin moet er nog veel gebeuren, van cursussen ‘onderzoek’ voor docenten tot de verdere professionalisering van onderzoekers en een groei van de geldstromen. Flexibiliteit heeft het praktijkgericht onderzoek al; er is vooral nood aan continuïteit.

Het is nog niet zo lang geleden dat het kabinet bekendmaakte jaarlijks honderd miljoen euro in het praktijkgericht onderzoek te investeren. Vijfentachtig miljoen daarvan wordt aan de eerste geldstroom van hogescholen toegevoegd; de andere vijftien miljoen wordt verdeeld via Regieorgaan SIA, waarbij tien miljoen is bedoeld voor thematische programmering en vijf miljoen is geoormerkt voor de ontwikkeling van het Professional Doctorate. Ook dat laat zien wat velen al weten: het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen is hard gegroeid en krijgt een steeds steviger plaats in het bestel.

Toch blijven er vragen. Hoe staat het met de systeemontwikkeling en de onderlinge afstemming tussen hogescholen, onderzoeksgroepen en lectoraten? En hoe gaat het met de kwaliteit van het onderzoek? Middels drie gesprekken verkent ScienceGuide deze vragen. In dit eerste gesprek geven Mariska van der Giessen (NHL Stenden) en Inez Meurs (Regieorgaan SIA) antwoord op de vraag naar de onderzoekskwaliteit.

Praktijkgericht onderzoek profiteert van flexibiliteit

“Het gaat goed met de ontwikkeling van de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek”, vindt Mariska van der Giessen, lector Internationaal Ondernemen bij NHL Stenden, voorzitter van de Vereniging van Lectoren en bijzonder hoogleraar bij het Zentrum für Niederlande-Studien bij de Westfälische Wilhelms-Universität Münster. “We hebben een enorme schaalvergroting gezien. Sinds 2002 is het aantal lectoraten enorm gegroeid, en het praktijkgericht onderzoek en lectoraten gaan hand in hand; zo’n lectoraat is geen mogelijkheidsvoorwaarde, maar zorgt wel voor diepte, verdieping en een grotere slagkracht. Zo is de vindbaarheid van hogescholen als onderzoeksinstellingen de afgelopen jaren enorm toegenomen.” 

Het praktijkgericht onderzoek profiteert daarbij van de inherente flexibiliteit. Door haar ervaring in Duitsland weet Van der Giessen dat de departementen daar veel strikter zijn. “Het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen kan juist snel reageren op ontwikkelingen, trends of ontstane niches. Lectoraten spelen daarbij een belangrijke rol.” 

Gelukkig met ontwikkeling onderzoekskwaliteit 

Niet alleen in het onderzoeksveld ziet men dat de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek stijgt, ook bij Regieorgaan SIA is men gelukkig met die ontwikkeling, vertelt Inez Meurs, hoofd Programma’s aldaar. “In het begin waren wij een organisatie die vooral bezig was om het praktijkgericht onderzoek een plaats te laten vinden, ook bij hogescholen. Dat is inmiddels een tijd geleden; nu zijn we onder andere bezig met het verhogen van de onderzoekskwaliteit. We zien namelijk dat hogescholen en praktijkgerichte onderzoekers een steeds duidelijkere plaats vinden binnen maatschappelijke vraagstukken die spelen en beter worden gevonden door andere partijen.”  

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De voorwaarden vindt u hier.

De samenwerking met die partijen, van mkb-bedrijven tot multinationals en overheden, is daarenboven vaak langdurig, vertelt Van der Giessen. “Als zo’n partij eenmaal de weg naar de hogeschool heeft gevonden voor opdracht A, volgt vaak een opdracht B en meer. Zo hou je vaak over jaren contact met dezelfde partner, wat steeds mogelijkheden voor verdieping en vernieuwing geeft. Daarnaast weten je samenwerkingspartners dan dat de tijdspaden bij hogescholen vaak wat langer of minder flexibel zijn dan bijvoorbeeld mkb-bedrijven soms willen.” 

Toename van goede financieringsaanvragen 

Onderzoekers van hogescholen worden ook steeds vaker door andere kennisinstellingen benaderd om projecten te verrijken met het perspectief van praktijkgerichte onderzoekers, vertelt Meurs. Daarnaast wordt Regieorgaan SIA steeds vaker gevonden door vakdepartementen van andere ministeries dan het ministerie van OCW. “Jaren geleden gebeurde dat niet. Ook dat is indicatief voor de toename van de onderzoekskwaliteit.” 

Daarnaast zien de beoordelingscommissies van Regieorgaan SIA een stijging in de kwaliteit van de voorstellen die ze ontvangen. “We zien een toename van het aantal voorstellen dat meer dan voldoet aan de vereisten om financiering te krijgen”, zegt Meurs. Dat stemt tot blijdschap, maar lijdt ook tot twijfel. “Het betekent dat er ook goede voorstellen worden ingediend die we niet honoreren omdat het geld daarvoor ontbreekt.” 

Praktijkgericht onderzoek heeft veel bijvangst 

De groei van het praktijkgericht onderzoek heeft ook de eisen voor lectoren verhoogd; hun werk draait immers niet alleen om het werkveld, maar minstens zoveel om studenten. “We moeten voortdurend die koppeling maken”, vertelt Van der Giessen. “Daarvoor moet je soms best lenig zijn. Kijk maar naar vacatures voor lectoren of associate-lectoren; je moet zo’n beetje alles zijn. Dat is best complex.”  

Het gaat erom wat je met dat onderzoek voor elkaar krijgt voor de praktijk, het onderwijs en de maatschappij. Dat is de kwaliteit van praktijkgericht onderzoek. 

Toch is het maken van zulke combinaties tussen lectoren, onderzoekers, docenten, studenten en mensen uit het werkveld het mooiste aspect van het praktijkgericht onderzoek, vindt Van der Giessen. “Je ziet zo veel bijvangst, bijvoorbeeld doordat studenten bij die bedrijven terechtkomen en daardoor in de regio blijven. Dat klinkt plat, maar het is heel belangrijk. Tijdens zo’n onderzoek kan er een connectie ontstaan waarvan alle partijen jarenlang de vruchten plukken, want studenten bouwen een netwerk op, nemen hun kennis mee naar het werkveld en staan ook nog dicht bij de hogeschool.” 

Daarmee is dan ook precies de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek benoemd, valt Meurs haar bij. “Het gaat erom wat je met dat onderzoek voor elkaar krijgt voor de praktijk, het onderwijs en de maatschappij. Dat is de kwaliteit van praktijkgericht onderzoek.” 

Waken voor overprotocollering 

Lukt het voldoende om die kwaliteit in beeld te brengen? Meurs denkt dat men al vaak goed zichtbaar weet te maken wat de opbrengst van een praktijkgericht onderzoek is, maar dat er tegelijkertijd nog aan die zichtbaarheid wordt gewerkt. “We zijn bijvoorbeeld in de breedte aan het kijken naar de kaders van de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek. Zo is er een recent geactualiseerd brancheprotocol Kwaliteitszorg Onderzoek en zijn we steeds met elkaar in gesprek als onderzoekers, hogescholen en Regieorgaan SIA over manieren om de impact van het praktijkgerichte onderzoek beter zichtbaar te maken.” 

Van der Giessen wil daarbij waken voor ‘overprotocollering’. Er is al een brancheprotocol en er worden ook visitaties en tussenevaluaties gehouden – allemaal heel veel werk, benadrukt ze. “We worden als lectoren vaak gevraagd voor visitaties bij andere hogescholen; de voorbereiding daarvan kost veel tijd. Natuurlijk brengt het je ook op ideeën en breidt het je netwerk uit, maar het is vooral heel veel werk. We moeten een balans vinden tussen enerzijds het meten van de onderzoekskwaliteit en anderzijds het werken aan die onderzoekskwaliteit – gewoon door ons ding te doen.” 

Onderzoekskwaliteit gebaat bij algemene onderzoekende houding  

Hoewel ze vinden dat het goed gaat met de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek, doen Meurs en Van der Giessen alleen aan geclausuleerde tevredenheid. “We moeten vooral niet op onze lauweren rusten. Ja, we zijn blij met waar we staan, maar er is nog genoeg werk aan de winkel.” Van der Giessen wijst er bijvoorbeeld op dat de zwaartepunten van het praktijkgericht onderzoek nu nog bij de lectoraten liggen. De kenniskringleden (vaak deeltijd onderzoekers) van die lectoraten hebben in de regel ervaring op het gebied van onderzoek, maar Van der Giessen zou ook een stimulans willen geven aan de onderzoeksvaardigheden van docenten die altijd voor de klas staan. 

Bij het onderwijs op een hogeschool hoort kritisch denken, en kritisch denken is de eerste stap naar een onderzoekende houding. 

“Om een volgende kwaliteitsslag te maken moeten we iedereen rond het onderwijs op een hogeschool in een onderzoekende houding krijgen. Bij het onderwijs op een hogeschool hoort kritisch denken, en kritisch denken is de eerste stap naar een onderzoekende houding. Om een student dat te laten leren, moet een docent dat voordoen.” Daarom initieerde Van der Giessen bijvoorbeeld een crash course ‘onderzoek’ voor docenten van NHL Stenden, waarbij in drie keer drie uur de basiskennis van het wetenschappelijk onderzoek werd opgefrist. “Docenten die in hun dagelijkse werk weinig met onderzoek te maken hebben, krijgen dan toch die frisse wind mee. Dat moeten we veel meer hebben.” 

Ook het uitbreiden van het aantal kenniskringleden zal helpen om de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek te verbeteren, denkt Van der Giessen. De toegenomen onderzoekskwaliteit is immers deels terug te leiden naar de toename van “het aantal handen”, zoals ze zegt. Daarnaast ziet Van der Giessen mogelijkheden voor verbetering van het niveau van deze onderzoekers. “In mijn lectoraat heb ik bijvoorbeeld senior- en junior-onderzoekers. Ik zou met name die laatste groep graag een trede willen laten stijgen. Met de Vereniging van Lectoren ontwikkelen we nu een basis- en senior-kwalificatie onderzoek (BKZ en SKZ) om het niveau van de onderzoekers in lectoraten te verhogen.” 

Onderzoekskwaliteit ligt tussen continuïteit en flexibiliteit 

Boven alles heeft het praktijkgericht onderzoek gewoon continuïteit nodig, zegt Van der Giessen. “De flexibiliteit en het ingaan op actuele onderwerpen is een leuk onderdeel van ons werk. In Duitsland gaat dat veel langzamer, merk ik, dus die flexibiliteit is een kracht van het praktijkgericht onderzoek in Nederland. Dat heeft echter als keerzijde dat lectoraten vaak heel kortstondig zijn. Ze kunnen heel snel worden opgetuigd, maar als ze maar voor vier jaar bestaan, is dat veel te kort. Het duurt gewoon even voordat je de groep bij elkaar hebt, voordat je intern zichtbaar bent, voordat je het vertrouwen hebt van de regio. Als je dat niettemin opbouwt maar het na vier jaar weer afstoot, is dat gewoon kapitaalvernietiging.” 

Een verbetering van die continuïteit vraagt meer dan geld, maar geld is niettemin belangrijk. “We zijn heel blij met de extra investeringen in het praktijkgericht onderzoek; natuurlijk met de toename van de tweede geldstroom maar zeker ook met het geld dat naar de eerste geldstroom gaat,” vertelt Meurs, “maar als je vraagt naar een ontwikkelwens voor de toekomst, dan is dat toch een verdere toename van de middelen.” 

Van der Giessen deelt die wens. Volgens haar moet er een balans tussen de flexibiliteit en de continuïteit worden gevonden. “De houdbaarheid van onderzoeksgroepen is gewoon veel langer dan vier jaar. Dat betekent niet dat je dan maar dertig jaar hetzelfde departement moet leiden, zoals bij universiteiten het geval kan zijn. Dat is weer een ander verhaal.” 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK