EdTech-startups kunnen oplossing zijn voor problemen met Big Tech

Interview | door Michiel Bakker
30 november 2022 | Het is begrijpelijk dat slechte ervaringen met grote tech-bedrijven hoger onderwijsinstellingen wat huiverig hebben gemaakt. Het kan echter ook anders, leggen Jelle Kok (Versnellingsplan) en Jan Haarhuis (Universiteit Utrecht) uit. Zij hebben jarenlange ervaring met samenwerkingen tussen EdTech-startups en publieke instellingen. 

De digitalisering van het hoger onderwijs lijkt een feit te zijn. Dat brengt instellingen in een lastige positie. Enerzijds hebben ze allerlei specifieke applicaties en systemen nodig, anderzijds willen ze niet verder in de commerciële klauwen vallen van een klein aantal grote bedrijven die zulke producten en diensten aanbieden.  

Moeten instellingen dan zelf aan het ontwikkelen slaan? Nee, zeggen Jelle Kok (Versnellingsplan) en Jan Haarhuis (Universiteit Utrecht), want ‘zelfbouwproducten’ zijn vaak niet geschikt voor doorontwikkeling en opschaling. Wat dan? Samenwerken met EdTech-startups, aldus Kok en Haarhuis. 

Samenwerking hoger onderwijs en EdTech-startups 

“Als je nadenkt over de inrichting van een vergaderruimte, bijvoorbeeld welke stoelen en tafels je wilt, ga je niet vervolgens een fabriek bouwen om die stoelen en tafels te maken”, schetst Kok. “Op IT-gebied gebeurt dat soms wel, bijvoorbeeld vanuit verzet tegen afhankelijkheid van een groot tech-bedrijf.”  

Vanuit het Versnellingsplan proberen hij en zijn team een betere manier te vinden middels het ‘Startup in Residence EdTech’-programma. Daarin werken EdTech-startups samen met publieke hoger onderwijsinstellingen om uitdagingen op het gebied van onderwijsinnovatie aan te gaan en samen producten te maken die passend zijn voor het onderwijs. Het jonge bedrijf kan met input vanuit de instelling het product ontwikkelen en verbeteren, de hoger onderwijsinstelling behoudt de publieke regie.  

Kok leerde de ‘Startup in Residence’-aanpak (SiR) kennen via de gemeente Amsterdam. De gemeente wilde vaker samenwerken met startende en sociale ondernemingen, maar het bleken altijd de grote bedrijven te zijn die aan het langste eind trokken bij aanbestedingen – ook als het om kleinere, experimentele projecten ging. Daarnaast stonden de startups zelden op de radar van ambtenaren. 

Opdelen van aanbesteding 

Een andere opzet van de aanbesteding kan dergelijk euvel verhelpen, legt Kok uit. “Het is bij zulke aanbestedingen lastig dat er nog geen (eind)product ligt dat aan de vraag voldoet, dus het is moeilijk om vooraf een prijs te noemen. Daarom is de aanbesteding in het SiR-programma in wezen opgeknipt. De eerste zes maanden zijn gevuld met een serie aan workshops en trainingen en een co-creatietraject tussen de instelling en de EdTech-startups. Daarin onderzoeken ze in een pilot samen wat de vraag precies is en hoe de aanpak van de startup zorgt voor een geschikte oplossing. Als die pilot succesvol is, hebben de partijen de resterende termijn van de aanbesteding – die vaak in totaal vier jaar beslaat – om tot lange termijn afspraken te komen. Daarvoor hoeven ze dus niet opnieuw een aanbesteding te doen.” 

Ondersteunende programma’s voor startups zijn vaak te vrijblijvend en missen een concreet doel, weet Kok uit vele eerdere ervaringen.  In het SiR-programma wordt echter expliciet toegewerkt naar een product of dienst voor een zogeheten launching customer, in dit geval de hoger onderwijsinstelling die het product zal gaan gebruiken. “Dat is vaak waaraan het startups ontbreekt,” legt Kok uit, “een eerste klant die wil meedenken en meewerken.” 

De Universiteit Utrecht is één van de deelnemers aan het SiR EdTech-programma. Het programma ‘U-Collaborate in Education’ (UCE) is een soort makelaarsplatform waarop externe partijen en onderwijsprogramma’s of individuele docenten elkaar kunnen vinden voor transdisciplinaire samenwerkingen. Er zijn al webpagina’s waarop zowel externe als interne geïnteresseerden kunnen zien welke vormen van samenwerking bestaan. Om de connecties tussen docenten en externe partijen nog beter te kunnen bewerkstelligen, is er behoefte aan een soort database waarin de vragen en behoeften worden verzameld. Via het SiR-programma werd UCE gekoppeld aan EdTech-startup MasterChallenge, opgezet door een oud-docent van de UvA. In de lopende fase van het traject stemt Haarhuis met zowel de start-up als met externe partijen die het UCE-programma wil bereiken af aan welke eisen de toepassing moet voldoen. 

Startups kunnen hoger onderwijs innovatiever maken 

Het helpen van startups is niet het primaire doel van het SiR-programma; dat draait vooral om het innovatiever maken van publieke instellingen, benadrukt Kok. Hij hoopt dat het programma ook bijdraagt aan een andere manier van denken over het inkoopbeleid van publieke hoger onderwijsinstellingen. Nu houden die zich vaak zo strikt mogelijk aan de Europese wet- en regelgeving. Zo wordt voor grote aanbestedingstrajecten, die vaak zelf al een jaar doorlooptijd hebben, vaak met een minimale duur van vier jaar gewerkt.  

“Voor grote trajecten, bijvoorbeeld de inkoop van een learning management-systeem, is dat niet gek, maar voor kleinere applicaties en toepassingen wordt er nu vaak ook zo’n lang aanbestedingstraject doorlopen”, vertelt Kok. “Dat is niet nodig; zoiets moet slimmer en doelgerichter kunnen. Dat het nu niet kan heeft niet te maken met onwil, want inkoopafdelingen zijn vaak ingericht rond die grote trajecten en gewoon veel minder geëquipeerd voor snelle trajecten. Daarnaast zijn de afdelingen niet gericht op het zo snel mogelijk helpen van docenten; ze zijn erop gericht om zich aan de regels te houden.” 

IT-afdelingen zijn enigszins vergelijkbaar, weten Kok en Haarhuis. Deze afdelingen zijn ingericht als beheersorganisatie en hebben vaak al een roadmap voor de komende acht jaar vastliggen. “Als je die vertelt dat je de komende jaren ruimte wilt houden voor innovatieve projecten, is dat binnen hun werkwijze moeilijk te realiseren. Je hebt dus mensen nodig die enerzijds het lef hebben om dat te doorbreken en anderzijds in staat zijn om IT’ers, inkopers en juristen onderdeel te maken van het innovatieproces.” 

EdTech-startups vinden zelfde valkuil als hoger onderwijs 

Jan Haarhuis, onderwijskundige en onderwijsvernieuwer bij de Universiteit Utrecht (UU), was jarenlang zo’n eerste klant waaraan startups zich kunnen optrekken. In 2014 was hij één van de oprichters van Educate-it, aanvankelijk een programma maar nu een vaste dienst die het onderwijs binnen de UU versterkt met technologie. Als uitgangspunt gold dat techniek slechts een middel was om het onderwijs te verbeteren en dat vanuit Educate-it niets werd gedaan als er geen behoefte was bij docenten. “Zíj moeten het gebruiken; wij probeerden niet zomaar technologie te slijten”, aldus Haarhuis. “Docenten komen vaak zelf met oplossingen of ideeën. Dan hebben ze vooral support nodig met het implementeren, het verkrijgen van een licentie, enzovoorts. Dat regelden wij.” 

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De voorwaarden vindt u hier.

Educate-it werkte samen met zeker twintig tot vijfentwintig jonge bedrijven. Niet alleen de inkoopafdelingen binnen instellingen, ook de EdTech-startups waren vaak te veel op onnodig breedvoerige trajecten van dienstenlevering gericht, ondervond Haarhuis. 

“Ik denk dat die startups door ondersteuners vanuit de IT-wereld vaak in diezelfde richting van licenties worden gestuurd. Startups kwamen naar ons toe met softwarediensten die ze dan door de hele universiteit wilden laten afnemen, terwijl dat onze vraag niet was. Specifieke software wordt niet door dertigduizend studenten en zesduizend docenten gebruikt, dus het afnemen van vijfendertigduizend licenties is niet nodig. Dat geld kan anders ingezet worden. Het betreft juist producten voor specifieke doelgroepen. Ik had vaak drie of vier gesprekken nodig om dat helder te maken en uit te leggen dat we niet met ze in zee konden gaan als de opzet niet anders werd.”

Minder streng bij EdTech-startups 

Als een EdTech-toepassing maar voor honderd studenten en een paar docenten van één opleiding wordt afgenomen, vergemakkelijkt dat niet alleen de inkoop. Ook de controle op privacy en dataveiligheid hoeft minder rigoureus te zijn. Natuurlijk is het nog steeds nodig om dat goed te doen, zegt Kok. “Tijdens de coronacrisis begonnen docenten vaak uit zichzelf met bepaalde toepassingen te werken. Het is maar goed dat we toen geen grote data screening check hebben gedaan, want dat was een ramp geweest. Maar goed, dat was een crisissituatie.” 

Voor jonge, kleine bedrijven die een relatief klein product leveren hoeft men echter minder streng te zijn dan voor bedrijven die licenties voor dertigduizend studenten verkopen. “Wij hadden een security officer die heel streng was”, illustreert Haarhuis. “Als ik echter uitlegde dat het maar om honderd studenten en twee docenten ging, konden de eisen ook minder scherp worden gesteld. Het gebeurde ook wel dat een startup bij aanvang van de pilot niet voldeed aan het volledige pakket van onze privacy en veiligheidseisen, maar dan spraken we af dat ze gedurende de pilot verbeteringen zouden doorvoeren, zodat ze er bij het afsluiten van de uiteindelijke licentie wel aan voldeden.”

Verzet tegen Big Tech is begrijpelijk, maar oplossing is voorhanden 

EdTech-startups zijn beter dan onderwijsinstellingen in staat om toepassingen en technologieën voor het onderwijs door te ontwikkelen en op te schalen. Als dat nog niet genoeg reden is om de genoemde moeiten voor lief te nemen, benoemen Kok en Haarhuis dat EdTech-startups ook veel beter zijn in innoveren. “Onlangs vertelde een bestuurder me dat een onderwijsinstelling een paar jaar geleden een programma had waarin interdisciplinair werd samengewerkt aan innovatievraagstukken. Dat liep zo goed dat het onderdeel van de staande organisatie werd gemaakt. Binnen een jaar was het succes weg”, geeft Kok als voorbeeld. “Iedereen werd tevreden en viel terug in oude patronen.” 

Daarnaast is in de afgelopen jaren gebleken dat grote tech-bedrijven hun positie kunnen misbruiken door veel te veel te rekenen voor bepaalde licenties en vendor lock-ins te creëren, waardoor het praktisch onmogelijk wordt om van aanbieder te wisselen. Wie bijvoorbeeld eigen data uit Blackboard wil halen, moet daarvoor betalen, geven Haarhuis en Kok als voorbeeld. Ook het verhaal van Osiris, dat ooit deels binnen de UU werd ontwikkeld en industriestandaard werd, is exemplarisch. Sinds het werd verkocht aan een Amerikaanse investeerder, regent het klachten over zo’n lock-in, gebrekkige ondersteuning en problemen met data.  

“Het is logisch dat instellingen dan hun muren hoger optrekken om de publieke waarden te borgen, maar als je publieke waarden wilt nastreven, kun je ook de hand uitsteken naar bedrijven die zich daarmee wél verwant voelen”, aldus Kok. “Je hoeft niet iedereen buiten te houden. Technologie kan iets heel moois zijn, maar we moeten er publieke regie op voeren. Het hoger onderwijs moet niet naïef zijn en op een aantal punten keihard reguleren, maar tegelijkertijd moet worden bedacht hoe de technologische ontwikkelingen ten goede kunnen worden gebruikt.” 


In de eerste ronde van het SiR EdTech-programma was slechts plaats voor zes projecten. De vijfentwintig aanmeldingen vanuit het hoger onderwijs lieten echter zien dat er meer vraag was. Daarom start een tweede ronde in december 2022 waarbij het programma op zoek is naar nieuwe vraagstukken vanuit onderwijsinstellingen. Meer informatie vindt u hier


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK