Als Dijkgraaf selectiewet niet intrekt, moet Eerste Kamer die afwijzen

Opinie | door Peter Kwikkers
14 februari 2023 | Het ‘Klaas Visser-model' staat op gespannen voet met de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Nu dat model voor decentrale selectie middels een amendement aan de gewijzigde wet is toegevoegd, staat de Eerste Kamer niets anders te doen dan het afwijzen van dit voorstel, schrijft Peter Kwikkers.

Even gloorde hoop dat zou worden afgerekend met de decentrale, op willekeur gebaseerde selectiekermissen bij de toelating voor opleidingen met een numerus fixus. Die lijn wordt ondersteund door allerlei onderzoek dat de effecten van preselectie kwalificeert als onbewijsbaar, ongelijke kansen bevorderend, of zelfs contraproductief. Bovendien is de selectiewet een duur, arbeidsintensief, ondoorzichtig en bureaucratisch gebeuren.  

Helaas leverde het wetsvoorstel op Kamerstukken 35 765, dat op 12 maart 2021 door het inmiddels demissionaire kabinet Rutte III werd ingediend, naast half werk ook een duister keuzevraagstuk. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zou zo worden gewijzigd dat het instellingsbestuur de aspirant-studenten vanwege de beschikbare onderwijscapaciteit uitsluitend selecteert op grond van (a) ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria, zoals nu; of (b) een ongewogen loting; of (c) een combinatie van beide opties waarbij: 

1°. Een door de instelling te bepalen deel van de aspirant-studenten toegelaten wordt op basis van selectie op grond van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria en de overige op basis van ongewogen loting of een loting waarbij een gewicht is toegekend aan ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria; òf 

2°. Alle aspirant-studenten op basis van loting worden toegelaten, maar een gewicht is toegekend aan ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria. 

Amendement dient vooral selectie-industrie 

De Kamerbehandeling van dit wetsvoorstel lag lang stil omdat het na de val van Rutte III controversieel werd verklaard. Niettemin leek aanvaarding slechts een kwestie van tijd. Echter, eind januari 2023 is onverhoeds amendement Van der Woude c.s. aangenomen. Dat dreigt de mallemolen van preselectie weer op volle toeren te laten draaien. Hiermee zou tevens mogelijk worden dat het instellingsbestuur een groep aspirant-studenten die bij de preselectie op grond van de kwalitatieve criteria het laagste scoorde, uitsluit van de ongewogen loting.  

De toelichting bij dit amendement meldt dat het wetsvoorstel niet voorziet in de mogelijkheid om een deel van de studenten af te wijzen vóórdat loting plaatsvindt, maar dat die optie juist wel conform het ‘Klaas Visser-model’ is (Visser zelf bestrijdt dit en dat klopt ten dele; afwijzing van een groep studenten met de laagste scores op de selectiecriteria gaat hem te ver). Zo kan de instelling (niet de opleiding, zoals indieners schrijven) op basis van selectiecriteria bepalen welke aspirant-studenten in ieder geval worden toegelaten omdat uit de selectieprocedure zou blijken dat zij buitengewoon geschikt zijn, en welke aspirant-studenten, ondanks hun rechtgevende vooropleidingsdiploma, te laag scoren en direct worden afgewezen. Alleen de resterende ‘middengroep’ loot dan – ongewogen – mee voor toelating.  

Het doel van deze extra optie is dat instellingen selectieprocedures doelgericht vormgeven en minder snel overgaan op enkel ongewogen loting. Instellingen zouden dan beter in staat zijn om alleen gemotiveerde aspirant-studenten toe te laten. Alleen zo – vinden de indieners – kan de instelling zorgen dat aspirant-studenten zo vaak mogelijk op de juiste plek terechtkomen. Dit zijn echter uit de lucht gegrepen veronderstellingen omtrent de relevantie van motivatiemeting en ander geschiktheidsvooronderzoek. De werkelijke doelen van de indieners van dit omstreden amendement kunnen hoogstens het tegengaan van loting en de bevordering van de preselectie-industrie zijn. 

Dijkgraaf had tenminste heroverweging moeten aankondigen 

Beleefd als hij is, wilde minister Dijkgraaf het amendement niet meteen destructief noemen. Hij vond het een hellend vlak en “niet een stap in de juiste richting”, maar toch niet in strijd met het regeerakkoord (wat te betwijfelen is). De minister zei wel dat er geen aanwijsbare middengroep tussen ‘geschikt’ en ‘ongeschikt’ bestaat. Dat kan zeker waar zijn; immers, een direct toe te laten topgroep laat zich net zo min aanwijzen. De minister ontraadde het amendement, maar klonk niet overtuigend. Hij had intrekking of tenminste heroverweging van het wetsvoorstel moeten aankondigen.  

De complete rechterkant van de Kamer (88 Kamerleden) stemde voor dit vileine, ondermijnende amendement: de indieners VVD, CDA, CU, SGP en JA21 en meestemmers PVV, FVD, Van Haga, Den Haan, Omtzigt, Gündogan en BBB. Links daarvan waren alle partijen tegen: D66, SP, PvdA, GroenLinks, PvdD, DENK, Volt en BIJ1. Die stemverhouding toont haarfijn aan hoe rechts en elitair dit amendement is.  

De PvdA en GroenLinks vroegen vervolgens uitstel van de stemming over het hele wetsvoorstel. De regering moest eerst een kabinetsappreciatie geven op het gewijzigde wetsvoorstel. Die ontving de Kamer de dag voor de stemming. 

Inbreuk op de geest van de WHW 

Het oorspronkelijke wetsvoorstel was al niet ideaal, maar wat is er zo slecht aan amendement Van der Woude c.s? Allereerst impliceert het een ernstige inbreuk op de geest van de WHW en de bedoeling van het wijzigingsvoorstel. Ik roep in herinnering wat al decennia uitgangspunten van een toegankelijk ho-stelsel zijn; ‘de geest van de WHW’, zoals dat heet.  

In alle eenvoud: het opleidingsaanbod wordt bepaald door de instelling, evenals de opleidingscapaciteit. De WHW is gebaseerd op een rigoureus adagium van open toelating. Oftewel, met het juiste vooropleidingsdiploma bestaat een beginselrecht op toelating tot de opleiding die de aspirant-student vrij kiest. Als hoge uitzondering kan een capaciteitsfixus worden ingesteld als de opleidingscapaciteit bij de instelling op een bepaald moment objectief onvoldoende is. Die soort fixus is bedoeld als tijdelijk instrument, terwijl intussen de capaciteit wordt uitgebreid. Capaciteitsfixi duren echter te lang en dat merken allerlei beroepssectoren.  

Een nóg hogere uitzondering doet zich voor als regering en Kamer vinden dat het aanbod van afgestudeerden van een bepaalde opleiding de behoefte daaraan op de arbeidsmarkt ruim en langdurig overtreft of dreigt te overtreffen. Datzelfde geldt andere situaties waarin dit in verband met beheersing van de arbeidsmarkt wenselijk wordt geacht. Niet vreemd dus, dat er al jaren een tekort aan bijvoorbeeld tandartsen en huisartsen heerst. Arbeidsmarktfixi zijn altijd problematisch omdat alleen dwazen de toekomstige arbeidsmarkt precies genoeg kunnen voorspellen.  

Licht gewogen loting lijkt het beste 

De irrationele en onbillijke angel van het amendement zit al in de minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria (waarvan er één de vo-cijfers mag zijn). Helemaal ongewogen loting ‘voelt’ niet helemaal eerlijk ten opzichte van scholieren die in hun vo-opleiding een tandje (zouden willen) bijschakelen. Ook is het belangrijk dat een toelatingsmodel niet leidt tot de beruchte grade-inflation, waaronder met name Engeland lijdt. Verder is de stelling verdedigbaar dat ongewogen loting eerlijker is vanwege gelijke kansen voor alle sociale klassen – rijk en arm – en leidt tot de gewenste grotere diversiteit in de studenten- en beroepspopulatie.  

Onder de streep lijkt het oorspronkelijke en vele jaren in Nederland gehanteerde eenvoudige model van – alleen – lichtgewogen loting op basis van lotingsklassen op basis van het gemiddelde vo-eindexamencijfer (ongeveer zoals in de jaren ‘80 en ’90, maar dan gematigder en contextgewogen, desnoods van de kernvakken) het meest eerlijk en redelijk is. 

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

De baan van preselecteur is dan overbodig en docenten die zijn belast met preselectiegepriegel kunnen hun tijd beter gebruiken. Aspirant-studenten die nu door de preselectiemolen moeten, kunnen dan tenminste ophouden met het volgen van wanstaltige private preselectietoetscursussen en het oppoetsen van hun ‘cv’. Als straks veel opleidingen worden gesplitst in een Nederlandstalige en een Engelse variant – elk met eigen fixus – wordt de preselectiekermis twee keer zo groot en drie keer zo intransparant. Allemaal weggegooid geld.  

Wie geschikt is voor het beroep blijkt bij het (bindend) studieadvies, de tentamens, of na een jaar of vijf aan beroepsuitoefening. Als men denkt dat er iets mankeert aan het eindniveau van vo-abituriënten en preselectie daarom gerechtvaardigd zou zijn, moet er eerst iets worden gedaan aan dat te lage eindniveau. De extra stress van universitaire ‘toelatingsexamens’ in de vo-eindexamentijd is onwenselijk. Preselectie past überhaupt niet in ons bestel van omnivalentie van het vo-diploma, is nergens goed voor en zelfs schadelijk.  

Amendement getuigt van weinig goeds 

Het probleem met amendement Van der Woude zit in de directe afwijzing van de groep die bij de preselectie laag scoort en in de onbepaaldheid van de criteria waarop die score mag zijn gebaseerd. Voorspelbaarheid van studiesucces blijft gering. Die politiek is dus ernstig in strijd met de gedachten achter de WHW. Het vergroot kansongelijkheid en getuigt van ouderwets, ondoorzichtig en bureaucratisch rendementdenken in een ondeugdelijk model; het ‘maakbaarheidsdenken’ van rechts, dat altijd ‘links’ daarvan beschuldigt.  

Behalve van onwetenschappelijke vooronderstellingen, getuigt het amendement van onbegrip van het onderwijsbestel, desinteresse voor de rechtshistorie en onbegrip van het systeem en de geest van het hogeronderwijsrecht, vooral het beginselrecht van open toelating. 

Drie alarmbellen 

Wonderlijk was de uitleg van eerste indiener Hatte van der Woude waarin zij zegt dat zij juist géén Klaas Visser-model wil waarbij 25 procent van de kandidaten sowieso wordt toegelaten en 25 procent sowieso afvalt. Haar amendement laat dat immers wel gewoon toe; percentages die de instelling daarvoor vaststelt zijn arbitrair. Zij wil vooral (!) voorkomen dat ongemotiveerde studenten worden ingeloot ten koste van gemotiveerde studenten. Van der Woude wil eerst selecteren op motivatie en daarna loten, want “als een student heel graag geselecteerd wil worden, erg haar best doet en toch niet geselecteerd wordt, vind ik het eerlijk als zij meer kans krijgt bij de loting dan iemand die dat niet heeft gedaan”.  

Van der Woude denkt motivatie te kunnen meten door kandidaten naar een proefstudeerdag te laten komen of te kijken wie zich überhaupt heeft ingeschreven voor de selectie en daar daadwerkelijk komt opdagen (bij dat laatste vergeet zij dat artikel 7.31b WHW dit al regelt). Visser denkt aan een huiswerkopdracht. Motivatiebrief, cv en selectiegesprek blijven ook mogelijk.  

Van der Woude betoogt ook dat haar amendement geen arbitraire knip voorschrijft (maar het amanendement sluit die niet uit), de instelling altijd moet onderbouwen wat ze doet (dat gebeurt in de praktijk niet), en zij het volste vertrouwen heeft dat bestuurders geen misbruik maken van deze optie (dat is nogal optimistisch gezien de toeren die bestuurders uithalen met hun bsa-regelingen en hun taalbeleid).  

Volgens Van der Woude is haar model ten onrechte neergezet als ‘koude meritocratie’, wat ze wijt aan opportunisme van collegae en journalisten die het debat aangrepen voor een relletje.  

Met haar uitleg zijn er tenminste drie redenen voor alarm. Haar ‘motivatiemeting’ is ten eerste zo subjectief, onwetenschappelijk en arbitrair als maar kan. Ten tweede kan haar amendement van alles impliceren, free for all en ongecontroleerd; wat zij beoogt is in het amendement niet zekergesteld. Haar persoonlijke exegese komt, ten derde, nergens in de amendementtekst tot uitdrukking en is dus volkomen irrelevant. 

Dijkgraaf ziet wel risico maar grijpt niet in 

In zijn appreciatie van 13 februari 2023 erkent de minister dat het wetsvoorstel beoogt instellingen meer mogelijkheden te geven om hun selectieprocedures vorm te geven en maatwerk toe te passen. Hij geeft ook blijk van besef dat nòg een toelatingsinstrument opnieuw een devaluatie van het middelbareschooldiploma betekent. Dijkgraaf ziet hier een risico voor de algehele toegankelijkheid van het hoger onderwijs en ontraadde het amendement – ook omdat het een uitleg mogelijk maakt waarbij de instelling op basis van de resultaten op de minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria hele groep kandidaten kan uitsluiten.  

Toch denkt de minister dat het wetsvoorstel mét dit amendement een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie waarin loting is verboden, mits de instellingen oog blijven houden voor kansengelijkheid en het bredere belang van het behouden van de waarde van het middelbareschooldiploma.  

Er is wel een motie Van der Laan/Van der Woude (35 765 nr. 13) die uitspreekt dat opleidingen dienen te onderbouwen hoe hun selectieprocedure bij de inhoud van de opleiding past, effectief is en meer kansengelijkheid borgt, maar helaas miskent de minister dat een motie geen recht schept en geen enkele rechtszekerheid biedt – zeker niet omdat de instellingen daaraan helemaal niet zijn gehouden. 

Een dode letter hoort niet in de wet 

Dat de minister het wetsvoorstel handhaafde en de Tweede Kamer dit aannam, ligt dan ook veel minder voor de hand dan het lijkt, want zo raken de aspirant-studenten van de regen in de drup. De minister schrijft pas in zijn appreciatie van 13 februari dat hij het gehele stelsel van decentrale selectie voor de zomer tegen het licht gaat houden, daarbij zal ingaan op de aanbevelingen uit Inspectierapporten en (weer) in gesprek zal gaan met selectie-experts.  

De minister wil, gelijktijdig met de behandeling in de Eerste Kamer, van instellingen horen hoe zij precies met de wettelijke ruimte zullen om gaan. Hij zal daarbij aandringen op zorgvuldig gebruik van die ruimte, met oog voor kansengelijkheid. Als de praktijk of de doorlichting van decentrale selectie daarom vragen (maar wanneer is dat?), sluit de minister aanvullende wetgeving niet uit.  

Het raarste is waarschijnlijk dit. UNL en NFU benadrukken in hun gezamenlijke brief van 13 februari dat zij het amendement beperkt interpreteren en enkel een door de opleiding zelf geformuleerde inspanningsverplichting van studenten vragen als voorwaarde om mee te mogen loten. Zij zullen geen verdere toelatingseisen toevoegen. Als dat waar is, en niet gewoon tactiek, is het amendement dus meteen een volledig dode letter en moet het dan ook beslist uit de wet blijven.  

Eerste Kamer moet rol als staatsrechtelijk geweten vervullen 

Nu dit alles zo ligt maar het wetsvoorstel toch is aangenomen, lijkt het mij noodzakelijk dat de minister dit voorlopig aanhoudt. Dat is reeds vereist vanwege de staatsrechtelijke betamelijkheid en respect jegens de Eerste Kamer. Anders is onvermijdelijk dat de Eerste Kamer het resultaat van dit alles afwacht voordat de behandeling aanvangt.  

Het amendement – en dat geldt voor het hele arbeidsintensieve decentrale selectiegebeuren, tenzij ‘aangeboren’ talent belangrijk is – blijft fundamenteel in strijd met de geest van de wet en holt het toelaatbaarheidsrecht tot hoger onderwijs uit. Als minister Dijkgraaf echter het bestel dat hij erfde snapt, trekt hij dit wetsvoorstel alsnog in omdat het een van de belangrijkste principes van dat bestel ecarteert én de oorspronkelijke bedoeling van het wetsvoorstel wegvaagt én een dode letter toevoegt. Anders is het aan de Eerste Kamer om zijn rol als staatsrechtelijk geweten te vervullen en het wetsvoorstel weg te stemmen.  


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK