Universiteiten en hogescholen zijn steeds meer op elkaar gaan lijken 

Nieuws | de redactie
25 april 2023 | Hogescholen zijn steeds meer onderzoek gaan doen en universiteiten zijn steeds meer beroepsgerichte opleidingen gaan aanbieden. Toch lijkt er voorlopig nog geen einde te komen aan het binaire stelsel.

Nederlandse hogescholen staan voor grote uitdagingen, zoals de spanning tussen theorie en praktijk en een daling van het aantal studenten. Dit zegt Harry de Boer van de UTwente in een recente bijdrage in ‘International Higher Education’. Hogescholen zijn steeds meer onderzoek gaan doen en universiteiten zijn steeds meer beroepsgerichte opleidingen gaan aanbieden. Toch lijkt er voorlopig nog geen einde te komen aan het binaire stelsel. Onlangs is er ook een General Assembly geweest bij UNL, waarbij het onderscheid tussen het hbo en wo is besproken. 

In 2021 studeerden ongeveer een half miljoen studenten aan hogescholen, waarvan 85 procent zich voltijds had ingeschreven. Elk jaar schrijven meer dan 100.000 studenten zich in, waarvan ongeveer 10 procent uit het buitenland komt (75 procent van hen komt uit Europa). In tegenstelling tot veel andere Europese hogeronderwijssystemen is in Nederland de meerderheid van de inschrijvingen voor hoger onderwijs, ongeveer 60 tot 65 procent, in de hbo-sector. 

Strak gecontroleerd door OCW 

In de jaren ’80 werd de basis gelegd voor de hogescholen zoals we die nu kennen. Ten eerste verleende het ministerie meer autonomie aan de hogescholen. Dit was een radicale verandering, omdat de hogescholen tot dan toe strak werden gecontroleerd, vooral in vergelijking met universiteiten. 

Ten tweede hebben er veel fusieprocessen plaatsgevonden in het hbo. In 1983 zette het ministerie van OCW in op een aanzienlijke verhoging van de gemiddelde omvang van hogescholen en daarmee een vermindering van het aantal hogescholen. Als gevolg hiervan daalde het aantal hogescholen van 375 in 1983 tot 36 vandaag de dag.  

Ten derde werd in 1975 de HBO-Raad opgericht (de voorloper van de Vereniging Hogescholen) als gezamenlijke lobbyorganisatie en centraal aanspreekpunt voor het ministerie. Dit bleek volgens De Boer een belangrijke factor in de emancipatie en beleidsvorming te zijn en heeft zijn stempel gedrukt op de ontwikkeling in het hbo. 

Binariteit vastgelegd in wetgeving 

In de afgelopen 40 jaar is de ‘binariteit’ van het hogeronderwijssysteem onderwerp geweest van veel debat. Vanaf de jaren ’80 heeft de overheid altijd de positie van “gelijk maar verschillend” verdedigd en deze opvatting ook in wetgeving vastgelegd. Beide onderwijssectoren hebben daardoor hun eigen wettelijke mandaat. Op deze manier wil het ministerie van OCW het wijdverbreide geloof in een gedifferentieerd hogeronderwijssysteem benadrukken, waarbij de verschillende sectoren hun eigen profiel hebben. 

De werkelijkheid laat zich echter niet gemakkelijk in een wettelijk keurslijf persen, zo stelt de Twentse onderzoeker. In de praktijk treden er processen van academische vervaging op bij sommige hogescholen en van beroepsgerichte vervaging bij de meeste onderzoeksuniversiteiten. Dit betekent dat de grenzen tussen de twee onderwijssectoren geleidelijk vervloeien. Dit heeft velen in het verleden verleid om te voorspellen dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn voordat het binaire systeem zou imploderen. Voorlopig is er echter geen teken dat dit op korte termijn zal gebeuren, zo voorspelt Harry de Boer. 

Geen actieve onderzoeksfunctie 

De hogescholen hebben drie hoofdfuncties: onderwijs, praktijkgericht onderzoek en kennisuitwisseling met de samenleving. De onderzoeksfunctie is relatief nieuw en laat de ontwikkeling zien die Nederlandse hogescholen hebben doorgemaakt. In tegenstelling tot onderzoeksuniversiteiten hadden hogescholen tot aan het begin van de 21e eeuw geen actieve onderzoeksfunctie.  

Om deze onderzoeksfunctie te realiseren is er in 2001 een nieuwe personeelscategorie geïntroduceerd: de lector, ook wel bekend als hbo-professor. De belangrijkste taak van een lector is om praktijkgericht onderzoek uit te voeren met een groep collega’s (gezamenlijk het ‘lectoraat’ genoemd). Dat is ook bedoeld om het onderwijs te stimuleren, zodat de hogescholen ‘reflective practitioners’ kunnen opleiden. Deze onderzoekspositie is sindsdien verder geïnstitutionaliseerd, bijvoorbeeld door het verkrijgen van nationale financiering via Regieorgaan SIA, de invoering van kwaliteitscontrolesystemen en een sterke verbinding met expertisecentra. 

In de maand april doet ScienceGuide onderzoek naar de ervaringen met en opvattingen over het Erkennen en Waarderen-programma. Alle wetenschappers van universiteiten en kennisinstellingen worden uitgenodigd de enquête in te vullen. Klik hier voor de enquête (en hier voor de Engelstalige versie).

Er zijn nu bijna 700 lectoren actief in Nederland; een klein aantal gezien het totale aantal werknemers in het hbo. Aangezien een lectoraat niet alleen bestaat uit één of meer lectoren, maar ook ‘docent-onderzoekers’ en promovendi omvat, overstijgt het aantal werknemers dat betrokken is bij praktijkgericht onderzoek de 700. 

Onderzoeksmiddelen nog bescheiden 

Hoewel er aanzienlijke stappen zijn gezet bij de oprichting van de onderzoeksfunctie, blijven hogescholen voornamelijk onderwijsorganisaties. Ondanks de jaarlijkse groei is de omvang van hun onderzoeksmiddelen bescheiden, namelijk 6,3 procent van alle financiële middelen. Ter vergelijking: in 2019 werd 60 procent van de bekostiging bij Nederlandse universiteiten uitgegeven aan onderzoek. 

Het type programma’s dat hogescholen aanbieden, is de afgelopen tien jaar aanzienlijk toegenomen. Na de implementatie van het Bolognaproces in 2003 mochten hogescholen in principe alleen vierjarige bacheloropleidingen aanbieden. Tegenwoordig bieden ze ook tweejarige associate degree-programma’s en één- of tweejarige masterprogramma’s aan. Deze hbo-opleidingen zijn niettemin meer gericht op beroepspraktijk dan op theoretische onderwerpen.  

De grenzen in het onderzoek verleggen 

In tegenstelling tot onderzoeksuniversiteiten hadden hogescholen ook niet het recht om promotieprogramma’s aan te bieden: het zogenoemde ius promovendi. Ze zijn echter hun eigen doctoraatsprogramma’s gestart via het professionele doctoraat (PD). Op deze manier willen ze de grenzen in de beroepspraktijk verleggen.  

De afgelopen vier decennia is het aantal inschrijvingen voor het hoger beroepsonderwijs sterk gegroeid, van iets meer dan 300.000 in 2000 tot bijna 500.000 in 2020. Dit heeft hogescholen onder aanzienlijke druk gezet en heeft groeipijnen opgeleverd, maar recentelijk lijkt er een ommekeer zichtbaar. Het marktaandeel van hogescholen ten opzichte van universiteiten neemt af.  

De krimp gaat voor ernstige problemen zorgen 

Enkele jaren geleden koos meer dan 65 procent van de studenten voor een hbo-programma; nu ligt dat percentage onder de 60 procent. Met name het aantal Nederlandse studenten dat voor het hbo kiest, neemt af (een daling van 10 procent in 2021 vergeleken met 2020). In sommige regio’s zullen deze dalende cijfers naar verwachting ernstige problemen veroorzaken. 

Hogescholen moeten zich daarom heroriënteren, zo zegt Harry de Boer. Net als zijn tegenhangers in andere Europese landen staat de Nederlandse hbo-sector ongetwijfeld voor spannende tijden. Aan de ene kant is er een aanhoudende ontwikkeling van de onderzoeksfunctie ten koste van onderwijs (academic drift) en de introductie van de PD-cyclus. Als gevolg daarvan zal de ‘binariteit’ van het hogeronderwijssysteem onder druk blijven staan. Aan de andere kant neemt het aantal studenten af. De spanning die wordt gecreëerd door groei en krimp zal een strategische heroriëntatie vereisen bij veel hogescholen.  


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK