Academische vrijheid heeft dringend sterkere wettelijke bescherming nodig
Wie onderzoek doet naar de bescherming van de academische vrijheid komt waarschijnlijk als eerste tot de ontdekking dat er een wirwar van internationale verdragen en verklaringen bestaat die steeds een wat andere definitie van academische vrijheid geven. De ene keer ligt meer nadruk op de vrijheid en zelfbestuur van hoger-onderwijsinstellingen, de andere keer weer op de vrijheid van individuele wetenschappers. Waar het dat zelfbestuur van instellingen betreft, zien we de laatste decennia vrijwel overal in Europa een verschuiving.
Verschillende concrete bedreigingen voor de academische vrijheid in Nederland
Dit laatste bleek al uit onderzoek dat eerder dit jaar werd uitgevoerd in opdracht van het Europees Parlement. Dit onderzoek signaleerde verschillende concrete bedreigingen voor de academische vrijheid in Nederland. Hoewel ons land nog altijd bij de A-landen hoort, is er reden tot zorg.
Rob van Gestel, hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg stelt in een nieuwe publicatie dat met name de groeiende politieke sturing op de inhoud van universitaire onderzoeksprogramma’s, met steeds minder (financiële) ruimte voor nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek, problematisch is. Hij baseert zich daarbij op een rapport over de academische vrijheid in verschillende Europese landen.
“Daarnaast is er de invloed van private sponsoring en de ‘executive turn’ in het management van universiteiten met beperkte aandacht voor inspraak en medezeggenschap. Veel tijdelijke aanstellingen voor jonge wetenschappers, bedreigingen aan het adres van wetenschappers op sociale media en een slinkende ruimte voor kritiek en debat binnen universiteiten, die dreigt te leiden tot een gebrek aan diversiteit qua wetenschappelijke opvattingen en tot zelfcensuur”, schrijft Van Gestel.
Veel collega’s van Täuber, die vervolgens massaal protest aantekenden
De Tilburgse hoogleraar gaat dieper in op de kwesties rondom Susanne Täuber, een universitair docent uit Groningen die ontslagen werd omdat de werkverhoudingen verstoord waren. Die verstoring ontstond mede vanwege het feit dat zij een kritische publicatie schreef over het bevorderingsbeleid voor vrouwelijke wetenschappers aan de RUG, waarin zij haar eigen ervaringen heeft meegenomen. Dit kwam haar op ontslag te staan door de universiteit, waarbij de rechter in eerste aanleg het ontslagbesluit steunde omdat de arbeidsverhouding inderdaad te zeer verstoord was. Dit leidde tot verbazing en woede bij veel collega’s van Täuber, die vervolgens massaal protest aantekenden tegen het ontslag.
Eerder was er de zaak van ROC-docente Paula van Manen die door haar werkgever werd ontslagen vanwege het publiceren van een kritisch boek over de onderwijsmethode binnen het ROC Nijmegen. De zaak is inmiddels tot aan de Hoge Raad uitgevochten. Die oordeelde dat er een causaal verband is tussen het ontslag en de publicatie van het boek, waardoor sprake is van inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting van de docent. Of die inmenging gerechtvaardigd is, moet bij de nieuwe behandeling van het ontslag worden onderzocht en beoordeeld.
Kritiek inhoudelijk delen
In beide zaken, die nog lopen, valt op dat de rechter niet kijkt naar de inhoudelijke juistheid en wijze van onderbouwing van de gepubliceerde kritiek, schrijft Van Gestel. “Al snel ligt de nadruk op de mensen die zich daardoor gekwetst voelen, ook al zijn er zowel in het geval van Täuber als in het geval van Van Manen juist ook collega’s die de kritiek inhoudelijk delen of er in elk geval geen aanstoot aan nemen.”
De Tilburgse hoogleraar benadrukt ook dat in beide gevallen niet echt wordt meegewogen wiens schuld het is dat de arbeidsverhouding verstoord raakte. “In de zaak Täuber wordt door de rechter weliswaar gewezen op ernstige tekortkoming van de zijde van de werkgever en over het ontslag van Van Manen wordt door het hof opgemerkt dat de leidinggevenden te weinig hebben gedaan om de verhoudingen te normaliseren en juist te snel naar een schorsing hebben gegrepen, maar de consequentie daarvan komt louter tot uitdrukking in de hoogte van de ontslagvergoeding”, aldus Van Gestel. “Dit roept de vraag op: welk signaal geeft de rechter hiermee af?”
De zaak komt voor een medewerker bovendien veel harder aan dan voor een leidinggevende. Die zal de ontslagvergoeding immers niet uit eigen zak hoeven te betalen, ook niet als de leidinggevende evident fout zat.
Steeds vaker rijst de vraag, zoals ook in het onderzoek in opdracht van het Europees Parlement naar voren komt, of het niet evengoed de besturen van onderwijsinstellingen zelf zijn die een bedreiging voor de academische vrijheid vormen.
Uitholling van de onafhankelijkheid van universiteitskranten
Bestuurders van instellingen zijn immers zelf medeverantwoordelijk voor de keuzes die men maakt op het punt van benoemings- en bevorderingsbeleid, ‘draaideurcontracten’ voor jonge wetenschappers, intransparantie rond de financiering van bijzondere leerstoelen en onafhankelijkheid van leerstoelhouders, uitholling van de onafhankelijkheid van universiteitskranten en de organisatie van inspraak en medezeggenschap bij bestuur en beleid, somt Van Gestel op.
Historisch gezien heeft de nadruk in het debat over de academische vrijheid in onze contreien eigenlijk vrijwel steeds gelegen op het belang van de instellingsautonomie, zegt de Tilburgse hoogleraar. “Die autonomie is geen doel op zichzelf en bovendien kan het op gespannen voet staan met de academische vrijheid van wetenschappers, omdat universiteiten soms zeer controversiële maatregelen nemen, die daarvoor een bedreiging vormen: te denken valt aan het ontslag of de niet-bevordering van personeel, het opheffen van cursussen of vakken, het reorganiseren of sluiten van afdelingen, de reallocatie van personeel, en de associatie of fusie met andere instellingen.”
KNAW zeilt langs veel pijnpunten
Het eerdergenoemde rapport in opdracht van het Europees Parlement bevestigt die indruk niet alleen, maar waarschuwt ons dat de dreiging ook in Nederland toeneemt en dat het universiteitsbestuurders zelf daarin een rol spelen. Daar is tot op heden echter nog heel weinig aandacht voor. “Het KNAW-briefadvies, Academische vrijheid in Nederland, zeilt in dat verband langs veel pijnpunten op de werkvloer, inclusief spanningen tussen (hoger)onderwijsinstellingen als werkgevers en hun werknemers”, zo stelt Van Gestel.
Toch zijn er wel degelijk aanwijzingen dat dit gevaar reëel is. Uit een enquête in opdracht van ScienceGuide blijkt bijvoorbeeld dat wetenschappers terughoudender zijn geworden om standpunten in te nemen in het publieke debat omdat ze zich in het geval van negatieve reacties dikwijls niet gesteund voelen door hun eigen werkgever.
Dit laatste roept de vraag op of de academische vrijheid van individuele wetenschappers niet dringend een sterkere wettelijke bescherming behoeft. Artikel 1.6 WHW heeft nu niet of nauwelijks een waarborgfunctie voor individuele wetenschappers die kritiek uiten op de onderwijs- en onderzoeksomgeving waarin zij werkzaam zijn, terwijl daar in toenemende mate behoefte aan lijkt te bestaan, aldus Van Gestel.
Negatieve aspecten van het beleid van de eigen werkgever
“Dat geldt bijvoorbeeld waar het om publicaties of lezingen gaat die het wetenschapsbedrijf zelf betreffen, zoals kritiek op het ‘cancelen’ van wetenschappers met een onwelgevallige boodschap op congressen of artikelen en boeken waarin de negatieve aspecten van het beleid van de eigen werkgever voor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek worden belicht”, schrijft hij.
De academische vrijheid zou kunnen worden versterkt door een betere ontslagbescherming, klachtrecht bij een onafhankelijke landelijke Wetenschapsombudsman bij interne conflicten en waarborgen tegen represailles in geval van onwelgevallige uitspraken in de media of contact met journalisten, somt de Tilburgse hoogleraar op. “Maar ook wettelijke waarborgen met betrekking tot de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van besluiten die zien op benoeming en bevordering van wetenschappers om nepotisme te voorkomen.”