Minister maakt uitzonderingsgronden voor Engelstalige opleidingen bekend
De toets anderstalig onderwijs is onderdeel van de Wet Internationalisering in Balans (WIB) die minister Dijkgraaf in voorbereiding heeft. Die wet moet het anderstalige opleidingsaanbod in het hoger onderwijs aan banden leggen en de positie van het Nederlands als academische taal versterken. Aan de hand van de toets zal de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) beoordelen of het doelmatig is om bestaande of nieuwe opleidingen aan te bieden in een andere taal dan het Nederlands.
Criteria toets anderstalige opleidingen
In een concept Algemene Maatregel van Bestuur, die nu openstaat voor consultatie, staan de criteria uitgewerkt waarop de CDHO zal wegen. De commissie zal letten op het taalbeleid van een instelling, regionale omstandigheden, de arbeidsmarkt, internationale uniciteit of positionering van opleidingen, en het geheel aan voorzieningen in het hoger onderwijs.
Taalbeleid
Om een opleiding in een andere taal te mogen aanbieden, moet het instellingsbestuur aantonen “dat de anderstaligheid van het onderwijs past binnen het taalbeleid van de instelling”, staat in de toelichting. Dat taalbeleid moet worden meegestuurd bij de aanvraag, maar wordt bij de toets anderstalig onderwijs niet inhoudelijk beoordeeld.
Regionale omstandigheden
Er zijn drie regionale omstandigheden waarom de anderstaligheid van een opleiding doelmatig kan zijn, schrijft de minister. Dat zijn “1) vestiging in een krimp- of grensregio; 2) de verwevenheid van de instelling met de regio; en 3) de aanmerkelijke bijdrage aan de regio.” Om op basis hiervan een opleiding anderstalig te mogen aanbieden, moet aan alle drie de kenmerken moet worden voldaan.
Grens- en krimpregio
Een opleiding of opleidingstraject valt in een grensregio als die wordt aangeboden “op een locatie op hemelsbreed 25 kilometer van de landsgrens met een anderstalig gebied.” Vlaanderen valt daar niet onder; dat is geen anderstalig gebied.
De krimpregio’s zijn waarvoor een uitzondering kan gelden zijn de Eemsdelta, Oost-Groningen, het Hogeland, Parkstad Limburg, Maastricht-Mergelland, Westelijke Mijnstreek, Zeeuws-Vlaanderen, de Achterhoek en Noord-Oost Friesland.
De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.
“De geselecteerde regio’s hebben vanwege hun ligging weinig of geen hogescholen of universiteiten in hun nabijheid. Dat maakt de rol van de instellingen die wel in de buurt van deze regio’s liggen van groot belang voor deze regio’s”, schrijft de minister. “Instellingen die niet in maar wel in de nabijheid van de geselecteerde regio’s liggen, dienen aan te tonen dat de betreffende regio voor de nabijheid van het hoger onderwijs (opleidingsaanbod en kennisinfrastructuur) zeer afhankelijk is van de aanvragende instelling.”
Bijdrage aan regio
Om te beargumenteren dat een anderstalige opleiding belangrijk is gezien de verwevenheid met de regio, moet een instellingsbestuur beschrijven welke aanmerkelijke bijdrage het anderstalige verzorgen van zo’n opleiding levert. Daarbij wordt hen gevraagd om tenminste ofwel de regionale kennisinfrastructuur ofwel de regionale arbeidsmarkt in de argumentatie te betrekken.
Arbeidsmarkt
Wie de arbeidsmarkt wil aandragen als verantwoording voor de anderstaligheid van een opleiding, moet aantonen dat het onderwijs gericht is op een beroepsgroep met “1) een uitzonderlijk groot tekort op de Nederlandse arbeidsmarkt; waarvoor 2) beheersing van het Nederlands niet noodzakelijk is in de beroepsuitoefening.” Van beide elementen moet sprake zijn.
Bij het bepalen of een arbeidsmarkttekort ‘uitzonderlijk groot’ is, kijkt de CDHO of deze door het ROA in arbeidsmarktprognoses wordt getypeerd als ‘groot’ of ‘zeer groot’. Als deze typering door het ROA overtuigend wordt tegengesproken door andere bronnen, zoekt de CDHO aanvullend bewijs.
Om te bezien of beheersing van de Nederlandse taal niet noodzakelijk is voor de beroepsuitoefening worden onder andere functieprofielen, vacatureteksten en verklaringen van werkgevers bekeken. Een opleiding kan als argumentatie ook aandragen dat een significant aandeel anderstalig opgeleiden doorstroomt naar de Nederlandse arbeidsmarkt, wat erop wijst dat Nederlandse taalbeheersing niet noodzakelijk is voor de specifieke beroepsgroep.
Uniciteit
Sommige opleidingen zijn uniek en kunnen onevenredig worden getroffen als zij hun onderwijs in het Nederlands moeten verzorgen. “Uniciteit wordt bezien binnen het bekostigde Nederlandse hoger-onderwijsstelsel, waarbij het gedoceerde onderwerp alleen door de betreffende opleiding wordt aangeboden”, schrijft de minister. “Indien een opleiding zich op het criterium uniciteit wil beroepen, dan dient het instellingsbestuur in de aanvraag inzichtelijk te maken in hoeverre het noodzakelijk is om de opleiding anderstalig te verzorgen.”
Internationale positionering
“Er zijn opleidingen die zo verweven zijn met een internationale context, dat het Nederlandstalig verzorgen daarvan het onmogelijk zou maken om de bij de opleiding behorende doelstellingen te verwezenlijken”, aldus de minister. Daarop is de uitzonderingsgrond ‘internationale positionering’ van toepassing. Instellingsbesturen moeten dan wel kunnen beargumenteren “dat de kennis, kunde en vaardigheden die in de opleiding aan bod komen enkel onderwezen kunnen worden in een anderstalige context.”
De inhoud van het curriculum is daarbij leidend; niet bijvoorbeeld het internationale aanzien van een opleiding.
Geheel van voorzieningen
De CDHO kijkt bij de toets anderstalig onderwijs ook naar het geheel van bekostigde Ad- en bacheloropleidingen. Een instelling kan goede redenen hebben om een opleiding anderstalig aan te bieden, maar toch geen toestemming krijgen omdat dit niet doelmatig is binnen het landelijke opleidingsaanbod. Een reden kan zijn dat “het totale aantal anderstalige opleidingen vanuit macroperspectief bezien te groot wordt of is geworden.” Dat kan zorgen voor een versplintering van het opleidingsaanbod.
Bij de aanvraag van anderstalige opleiding moet een instellingsbestuur de beschikbaarheid van verwant Nederlandstalig aanbod al in kaart brengen wat. Elke opleiding moet namelijk aan minstens één instelling in het Nederlands worden aangeboden, en in de meeste gevallen is het passend dat het Nederlandstalig aanbod groter is dan het anderstalig aanbod, vindt het kabinet.
Joint programmes
In de toelichting bij de internetconsultatie schrijft de minister dat taalopleidingen en zogeheten joint programmes niet aan de toets anderstalig onderwijs worden onderworpen. Joint programmes zijn gezamenlijke opleidingen van Nederlandse en buitenlandse hoger-onderwijsinstellingen. “Indien de voertaal van het onderwijs aan de instelling waarmee samengewerkt wordt niet het Nederlands is, dan is de noodzaak tot anderstaligheid bij een gezamenlijk aangeboden onderwijsprogramma evident”, aldus de minister.
Om een uitzondering te krijgen, moet een joint programme wel als zodanig zijn geaccrediteerd door de NVAO. Dat proces kan alleen in gang gezet worden door een Nederlandse hoger-onderwijsinstelling.
Gezamenlijke aanvragen
Instellingen moeten voorafgaand aan een aanvraag overwegen of een anderstalige opleiding wellicht beter past binnen het profiel van een andere bekostigde instelling. “Het is raadzaam dat het instellingsbestuur voor de onderbouwing van dit criterium in overleg treedt met andere bekostigde instellingen en de aanvraag in lijn daarmee toelicht”, schrijft de minister.
De nieuwe wet stuurt dan ook aan op zogeheten ‘clusteraanvragen’ door instellingen. Daarbij kunnen ze in hun aanvraag al rekening houden met een balans op sectorniveau en de spreiding van het anderstalige aanbod over verschillende instellingen, en gezamenlijk onderbouwen waarom ze voldoen aan bepaalde criteria van de toets anderstalig onderwijs.
Wil een opleiding anderstalig onderwijs aanbieden, dan moet altijd worden voldaan aan de criteria ‘taalbeleid’ en ‘geheel van voorzieningen’. Daarnaast moet aan één van de vier criteria onder de noemer ‘regionale omstandigheden’ worden voldaan. “Instellingen in een cluster kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om gezamenlijk het arbeidsmarktcriterium te onderbouwen, maar ook om binnen het cluster aan te tonen dat daarbinnen de ene opleiding (of groep van opleidingen) voldoet aan regionale omstandigheden en andere opleiding aan internationale positionering”, staat in de toelichting.
Toets voor nieuwe en bestaande opleidingen
Nieuwe anderstalige opleidingen of trajecten doorlopen de toets anderstalig onderwijs tegelijk met de macrodoelmatigheidstoets van de CDHO. Die toets is ook nodig bij het omzetten van een Nederlandse opleiding naar een anderstalige opleiding of bij een wijziging van het curriculum waardoor meer dan een derde van het onderwijs anderstalig wordt.
Voor bestaande anderstalige opleidingen moeten instellingen de toets aanvragen binnen negen maanden nadat de WIB in werking treedt. “Voor de omvang van de onderbouwing van de anderstaligheid geldt een richtlijn van maximaal vijftien pagina’s” – mede om advisering door de CDHO uitvoerbaar te houden.
Als de CDHO de onderbouwing van instellingen niet overtuigend vindt, krijgen die dat eerst zelf te horen, inclusief toelichting. Binnen een door de CDHO gestelde termijn kunnen de instellingen hun onderbouwing aanvullen of wijzigen. Na afloop van die termijn brengt de CDHO definitief advies uit aan de minister.
Rekening houden met personeel anderstalige opleidingen
Bij sommige anderstalige opleidingen spreekt een groot deel van het personeel geen Nederlands. Met hen zal rekening worden gehouden als de opleiding niet door de nieuwe toets anderstalig onderwijs komt, schrijft de minister. “Als het personeelsbestand grotendeels anderstalig is, dan wordt hiermee rekening gehouden in de afbouw- of ombouwtermijn van de opleiding. Ook betrekt de minister daarbij de omvang van het resterende anderstalige aanbod en de mogelijkheden die er zijn om het personeel anders in te zetten.”
Eerder werd gesproken over een termijn van vijf jaar. Zo lang hebben niet-Nederlandstalige werknemers volgens universiteiten nodig om hun Nederlandse taalvaardigheid op een gewenst niveau te krijgen.
Meest Gelezen
Masterstudenten in het hbo worstelen met academisch schrijven en onderzoek
“Ik zal niet de meest populaire onderwijsminister zijn”
“Langstudeerboete raakt kern van hoger onderwijs”
CvB Erasmus Universiteit weigert tweetalig te vergaderen met medezeggenschap
Nederlands hoger onderwijs “negatieve uitschieter” op kansengelijkheid, toont OESO-rapport