Ruis in accreditatie aangepakt

Nieuws | de redactie
24 mei 2006 | De last van het accrediteringsproces moet omlaag. De NVAO heeft hiertoe met het HO en de VBI’s indringend gesproken en daar conclusies uit getrokken.  Een belangrijke doelstelling is de afstemming met de VBI’s te verbeteren, aangezien de “ruis” daarin als een gedurige bron van onrust over de accreditatielast wordt beschouwd. Deze afstemming behoeft verbetering, getuige de aanvullende vragen die NVAO vaak stelt en het instellen van verificatiecommissies nadat een VBI heeft gerapporteerd. De NVAO heeft een voorstel ontwikkeld om te komen tot een afzonderlijke beoordeling van bijzondere kenmerken en van bijzondere kwaliteit.

De VBI’s stemmen in beginsel met het voorstel in, maar vragen om verdere uitwerking. De NVAO zal het voorstel voorleggen aan de koepels en het voorstel bespreken met de Nederlandse en Vlaamse overheden. Een klankbordgroep uit de koepels en studentenbonden gaat de lastenverlaging intensief begeleiden. Hoofdpunten uit de gesprekken en conclusies leest u hierna.


De NVAO geeft aan dat de gesprekken zich kenmerkten door een goede sfeer en een open uitwisseling van ervaringen, met de NVAO vooral in een luisterende en vragende rol. De voornaamste bevindingen zijn de volgende:
– de NVAO-kaders worden als werkbaar en open beschouwd;
– een aantal hogescholen heeft de kaders als basis voor een eigen kwaliteitszorgstelsel genomen en zou verandering vanuit dat perspectief betreuren;
– in de universiteiten wordt meer weerstand geconstateerd en ziet men met name redundantie en een tè onderwijskundige terminologie die tot een gebrekkige herkenbaarheid van de visitatierapporten leidt;
–  er is angst voor het niet behalen van accreditatie, omdat de sancties zo zwaar zijn;
– het is goed dat er een keuze is tussen verschillende VBI’s;
– de afstemming tussen de NVAO en de VBI’s behoeft verbetering, getuige de aanvullende vragen die NVAO vaak stelt en het instellen van verificatiecommissies door de NVAO;
– het accreditatiestelsel leidt tot een toegenomen aandacht voor de interne kwaliteitszorg;
– het is moeilijk en veeleisend te voldoen aan de bewijslast;
– een deel van de problemen met het stelsel heeft te maken met aanloopproblemen;
– er bestaat de neiging de operationalisering van de NVAO-kaders door de VBI’s letterlijk te nemen en deze niet te beschouwen als handreikingen.

De NVAO heeft deze bevindingen met de VBI’s besproken. Daarbij zijn de volgende afspraken gemaakt:
– NVAO en VBI’s onderstrepen dat de NVAO-kaders leidend zijn en dat de operationalisering door de VBI’s als een handreiking ten behoeve van de opleidingen moet worden beschouwd. Een opleiding heeft altijd de ruimte om op een eigen wijze aannemelijk te maken dat aan de criteria van de NVAO wordt voldaan;
– NVAO en VBI’s zullen bilateraal de VBI-uitwerkingen van de kaders bespreken om een efficiënte en heldere operationalisering van het NVAO-kader te waarborgen, dit alles met inachtneming van de eigen methodische keuzes van de VBI’s en het eigen profiel van de VBI’s. De VBI’s behouden echter hun eigen verantwoordelijkheid;
–  NVAO en VBI’s zullen een aanpak ontwikkelen voor het aanbrengen van een onderscheid tussen a) de onderbouwing van de beoordeling en b) de aanbevelingen, die gericht zijn op het inspireren van de opleidingen om de kwaliteit nog verder te verbeteren. Deze aanpak heeft twee functies 1) het behoud van de verbeterfunctie en 2) het voorkomen van het misverstand dat er vanwege de aanbeveling sprake is van een tekortkoming. De NVAO wil de verbeterfunctie een beter zichtbare plaats in het accreditatiestelsel geven en zal haar werkwijze zo inrichten dat aanbevelingen van panels/commissies (in de zin van adviezen tot verdere verbetering) de validatie van de vaststelling “dat de opleiding voldoet aan basiskwaliteit” niet in de weg staan. Het maken van afspraken over de inrichting van de beoordelingsrapporten is en blijft een zaak van de opdrachtgevende instellingen en de VBI’s;
– De medewerkers van de NVAO en de VBI’s werken aan een betere onderlinge communicatie. Concreet zullen de NVAO en de VBI’s op 12 juni a.s. een aantal door de NVAO en de VBI’s aangemelde casussen bespreken om elkaars werkwijze en interpretaties beter te begrijpen, zodat het aantal aanvullende NVAO-vragen kan worden beperkt. Daarmee worden irritaties over “dubbel werk” zo veel mogelijk voorkomen.

De clustering van opleidingen
De NVAO en de VBI’s hebben afgesproken dat beoordeling van clusters van verwante opleidingen mogelijk is. Bij verwante opleidingen kan beoordeeld worden op het niveau waar beleid en uitvoering “van hetgeen in het facet aan de orde is” zijn belegd. De facetten en onderwerpen die op deze wijze op een hoger aggregatieniveau kunnen worden beoordeeld, worden zo in beginsel in één keer beoordeeld (in de tabel moet wel per variant, facet en onderwerp een oordeel worden gegeven). Het panel of de commissie zal de bevindingen telkens moeten onderschrijven voor elke opleiding afzonderlijk. De panels/commissies blijven daarmee de verantwoordelijkheid dragen voor de verificatie naar elke opleiding afzonderlijk van hetgeen op een hoger aggregatieniveau is beoordeeld. De VBI’s zullen in de rapporten gemotiveerd aangeven op welke wijze zij een clustergewijze beoordeling hebben uitgevoerd. De NVAO zal een “loket” instellen waar VBI’s en opleidingen vragen over een mogelijke clustering kunnen voorleggen.

De beoordeling van varianten en locaties
De NVAO en de VBI’s hebben afgesproken dat de VBI’s – analoog aan de afspraak bij clustering – in hun rapporten gemotiveerd zullen aangeven op welke wijze zij de beoordeling van varianten en locaties hebben uitgevoerd. Van de panels/commissies wordt gevraagd om in het beoordelingsrapport expliciet vast te stellen of er substantiële verschillen zijn tussen de varianten of locaties in: doelstellingen, programma, onderwijsvormen, personeel, voorzieningen, die aanleiding geven tot een afzonderlijke beoordeling. Wanneer dat niet het geval is, kan volstaan worden met één beoordeling.

De wijze van rapportage
Naar aanleiding van de opmerkingen van de opleidingen over de herkenbaarheid en redundantie binnen het accreditatiekader spreken de NVAO en de VBI’s af dat de NVAO bereid is tot het uitvoeren van pilots met een andere wijze van rapportage waarin de structuur, die door het NVAO-kader wordt ingegeven, kan worden losgelaten. Daarmee wordt ruimte gegeven aan een samenhangende onderbouwing van een aantal facetten, bijvoorbeeld per onderwerp. De VBI’s houden hier hun eigen verantwoordelijkheid voor de door hen te volgen systematiek. De NVAO stelt als voorwaarde dat zowel voor de beoordelende panels/commissies als voor de NVAO inzichtelijk moet zijn waar de gemotiveerde en beargumenteerde oordelen over onderwerpen en facetten in het VBI-rapport zijn vermeld. Op deze wijze komt er ook ruimte voor een meer samenhangend betoog in de zelfevaluatierapporten. Het maken van afspraken over vormgeving en inrichting van de zelfevaluatierapporten is een zaak van de instellingen en de VBI’s. Opleidingen die een zelfevaluatie of rapportage op een andere manier vorm willen geven, moeten garant staan voor de noodzakelijke inzichtelijkheid voor VBI’s en NVAO.

Het instellen van een klankbordgroep
Door de NVAO wordt een klankbordgroep ingesteld voor begeleiding van het proces “vermindering van accreditatielast”. Voorzitter van de groep is Leendert Klaassen (DB NVAO). De leden zijn Han Elbers (VSNU), Ad de Graaf (HBO-raad), Anna Bakker (PAEPON), een vertegenwoordiger van OCW, Arjan van Andel (ISO), Jonathan Mijs (LSVb), Chris Peels en Eus Schalkwijk (VBI’s). Van de zijde van het kabinet van minister Vandenbroucke, minister van Werk, Onderwijs en Vorming, zal een Vlaamse deelnemer de bijeenkomsten bijwonen.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK