De vraag naar kennis neemt alleen maar toe

Nieuws | de redactie
5 december 2007 | Het werk als wijkverpleegkundige verruilde ze al snel voor de academie, maar de fascinatie voor de praktijk bleef. UMC-hoogleraar Mia Duijnstee is de eerste voorzitter van het Lectorenforum, een netwerkorganisatie van en voor lectoren bij de HBO-raad. “Ik hoop dat we de synergie kunnen aanwakkeren tussen de verschillende vakgebieden”.



U bent een sociaal wetenschapper die haar carrière begon als wijkverpleegkundige. Hoe is dat zo gelopen?
“Aansluitend op de verpleging deed ik de opleiding Maatschappelijke GezondheidsZorg en werd ik wijkverpleegkundige. Toen ik 25 was, had ik mijn wijk op orde. Niet alleen wat betreft de praktische kanten van het vak. Zo had ik ook uitgevogeld dat als je Marokaanse kinderen op school wilt krijgen, je dan ’s avonds met de vaders moet gaan praten om toestemming te krijgen. Overdag kun je dan met de moeders de kinderen naar school brengen.

In mijn wijk had ik veel psychiatrische patiënten. Maar toen ik daarover met de huisarts en de psychiater ging overleggen, zeiden ze tegen me: ‘Wat is je probleem eigenlijk? Haal nog eens wat koffie’. We hebben het dan natuurlijk wel over dertig jaar terug, maar voor mij was dat een keerpunt. Toen wist ik dat ik even klaar was met de praktijk, want doorgroeimogelijkheden waren er niet voor een wijkverpleegkundige.

Ik heb toen met veel plezier psychologie gestudeerd. Ik vond het heel interessant om bezig te zijn met de verbinding tussen lichaam en geest. Ik deed arbeids- en organisatiepsychologie. Ik heb het altijd heel leuk gevonden het gedrag van mensen in organisaties te observeren en ik heb ook iets met managen.

Tijdens mijn studie psychologie heb ik mij al geconcentreerd op de praktijk van de gezondheidszorg. Ik deed een bijvak bij Hattinga Verschure, hoogleraar ziekenhuiswetenschappen in Utrecht. En ik studeerde af op een onderzoek over het leefklimaat in verpleeghuizen. Het was in de tijd dat zorg in verpleeghuizen nog sterk in het verlengde lag van ziekenhuiszorg. Maar ook zieke mensen willen hun leven kunnen voortzetten. Mensen leven niet om ziek te zijn, maar willen leven met hun ziekte. En dat lukt niet als je leefruimte beperkt wordt tot een hoog-laag bed en je mogelijkheden om bezoek te ontvangen gelimiteerd zijn.

U was dus eigenlijk een gezondheidswetenschapper avant la lettre?
Zo heb ik er zelf nooit naar gekeken, maar in feite klopt dat wel ja. In de psychologie heb ik altijd naar toepassingsgebieden in de gezondheidszorg gezocht. Zoals ik dat als lector ook doe. In mijn hele carrière ben ik bezig geweest in de driehoek patiënt – professional – familieleden. Wist je trouwens dat chronisch zieken vijf keer meer zorg ontvangen van familieleden dan van de thuiszorg? Het CDA pleitte al in de jaren tachtig voor meer zorg van mensen voor hun familieleden, maar feitelijk zorgden we altijd al voor elkaar. Zorg zit sterk verankerd in onze cultuur. Dat heeft er onder andere mee te maken dat we in Nederland heel lang de laagste participatiegraad van vrouwen op de arbeidsmarkt hadden vergeleken met de rest van Europa.

Dat laatste is niet meer zo, en daarnaast is ook de geografische mobiliteit toegenomen. Als je moeder in Nijmegen woont en jij in Groningen, dan kun je niet meer op dezelfde manier als vroeger zorg verlenen. Mensen hebben nog steeds wel veel contact met hun ouders, maar woon je ver weg en moet er gezorgd worden dan gaat de telefoon een belangrijke rol spelen. Niet alleen om steun te bieden, maar ook om hulp te regelen.

Waarop richt u zich in uw eigen onderzoek?
In mijn onderzoek richt ik mij op familiezorg. Samen met Michel Jansen van ons lectoraat heb ik onderzocht hoe je morele problemen van mantelzorgers bespreekbaar kunt maken. Als je weblogs en egodocumenten van mantelzorgers leest, dan kom je dilemma’s tegen als: ‘Mag ik mijn moeder voorstellen om naar de dagopvang te gaan, zodat ik een dag vrij heb voor mezelf?’ Mantelzorgers  hebben vaak moeite met een dergelijke vraag, maar als je ziet dat de meeste opnames tot stand komen nadat familieleden door de hoeven zijn gegaan, lijkt het toch goed om op tijd zo’n vraag bespreekbaar te maken. Wij hebben daarvoor een methode ontwikkeld die we momenteel onder  hulpverleners toetsen.

Per 1 december bent u voorzitter van het Lectorenforum. Wat zijn uw plannen?
Als voorzitter vind ik het van het grootste belang om die plannen samen met het presidium te ontwikkelen. Ik hoop dat we de synergie kunnen aanwakkeren tussen de verschillende themagebieden. Uiteindelijk staat iedere lector – van welk vakgebied dan ook – voor de opdracht een balans te houden tussen onderwijs, wetenschap en praktijk. Daarbij is het ook belangrijk dat je als lector een expert bent in je vak, want alleen dan zal de praktijk je accepteren. Onderzoek doen is namelijk geen leeg métier.

Maar voor de verdere ontwikkeling van het métier van praktijkgericht onderzoek hoop ik dat lectoren  – vanuit verschillende sectoren – elkaar nog meer vinden. Zo vind ik het zelf heel interessant hoe ze in de kunst en de techniek met onderzoek omgaan. We kunnen als lectoren van  elkaar leren.

Daarbij zie ik niets in een competentiestrijd, met wie dan ook. Ik vind dat altijd een teken van zwakte, maar wij hoeven ons in het geheel niet bedreigd te voelen. Het hbo en de lectoraten maken momenteel juist een heel sterke ontwikkeling door. Dat is een ontwikkeling die niet meer te stuiten is, die ook past bij maatschappelijke ontwikkelingen. De vraag naar kennis neemt alleen maar toe.

Hoe staan de lectoraten er in Nederland voor?
Sinds in 1986 het hoger beroepsonderwijs een plaats kreeg in het stelsel van hoger onderwijs kwam de weg vrij om onderzoeks- activiteiten te ontplooien. Met de start van de lectoraten in 2001 hebben we wat dat betreft een giga-ontwikkeling doorgemaakt. We hebben inmiddels het eerste lustrum van de lectoraten in Nederland gehad. We zijn de pioniersfase voorbij, nu komt de fase van verdere ontwikkeling en bestendiging.

Daarbij vind ik het ook belangrijk in te zetten op verdieping. Dan gaat het niet alleen om focus en massa in de onderzoekslijnen van lectoraten, maar ook om straffe verbindingen met de praktijk en het onderwijs. Bij de start van de lectoraten bestond de idee dat leden van kenniskringen na 2 jaar wel konden wisselen. Maar als je onderzoek belangrijk vindt, dan heb je mensen nodig die de tijd krijgen om zich dat vak eigen te maken en zich ook tot expert in hun vakgebied ontwikkelen. Natuurlijk is het belangrijk om als docenten eenmaal gepromoveerd zijn, met ze te kijken hoe je ze tevens voor het onderwijs kunt behouden in een onderzoeker/docentfunctie.

Zijn er al meer bestuursleden?
Er komen presidiumleden per themagebied. Die moeten nog geworven worden uit de verschillende netwerken. Het woord ‘bestuursleden’ spreekt me niet aan, want je bent als inhoudelijk professionals peers onder elkaar. Als het presidium losdrijft van het geheel, hebben we het niet begrepen. Tegelijkertijd heeft ieder themagebied   zijn eigen karakter en zijn eigen netwerken. Natuurlijk moet je als peers wel je kwaliteitscriteria delen.

Hoe geeft u zelf vorm aan de integratie van onderwijs en onderzoek?
Binnen de Academie Gezondheidszorg Utrecht –  waarvan ik directeur ben – bieden we zowel universitaire als hbo-masters aan. De Academie is een samenwerkingsverband tussen Umc Utrecht, Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht, dus enig voorwerk hadden we al gedaan. Op de faculteit Gezondsheidszorg van Hogeschool Utrecht zijn de condities goed. We werken als lectoren nauw samen met de directies van de verschillende opleidingen binnen de Faculteit. Voorts hebben we binnen het lectorenbestand van ons Kenniscentrum Innovatie van Zorg twee lector-hoogleraren en we streven naar meer dubbelbenoemingen. Daarbij staat natuurlijk voorop dat die hoogleraren getrouwd zijn met de praktijk. Ik ben dat zelf ook, maar onderwijs heb ik echt moeten leren. Die verbinding met het onderwijs vind ik wel heel belangrijk. In ons kenniscentrum zetten we daar sterk op in. Zo leveren we ons aandeel in evidence based curricula, in de ontwikkeling van nieuwe masteropleidingen, geven colleges en masterclasses en hebben ook onze eigen minoren ontwikkeld.

Daarnaast concentreren we ons op de professionalisering van docenten, een thema dat je zo niet aantreft op universiteiten. Bij lectoren is dat expliciet onderdeel van hun opdracht. Veel docenten in het hbo zijn ouder dan 45. Ook zij zullen moeten inspelen op de ontwikkeling,van  de hogeschool tot  een kennisonderneming. Daardoor worden andere eisen aan docenten gesteld. In dat kader zijn we in ons kenniscentrum bijvoorbeeld bezig met de ontwikkeling van een nulmeting, zodat docenten kunnen zien waar ze staan wat betreft hun academische vaardigheden. We  bieden  verschillende vormen van bijscholing aan, zoals een leergang Wetenschap in Gezondheidszorgonderwijs, workshops begeleiding afstudeerprojecten en refereerbijeenkomsten. We coachen ook studenten. Zij kunnen op verschillende niveaus participeren in onze onderzoekslijnen met de daarbij behorende begeleiding.

Ook hebben we discussies geëntameerd over de vraag of je kunt zeggen dat hbo- bachelorstudenten aan onderzoek doen. In het onderzoek van het kenniscentrum verzamelen ze heel nuttige data voor ons. Ook leren we ze gegevens interpreteren. Maar behelst onderzoek doen toch meer?

U bent hoogleraar en lector. Wat doet u als lector anders dan als hoogleraar?

Als lector is de verbinding met de praktijk scherper, dat is bijna voorwaardelijk voor je bestaan. Ik zeg niet dat er geen hoogleraren zijn die sterke verbindingen met de praktijk hebben, maar op de universiteit is de noodzaak minder evident. Ben je lector, dan moet je onderzoek relevant zijn voor de praktijk en de vraagstelling van je onderzoek uit diezelfde praktijk voortkomen. Het omgekeerde is trouwens ook mogelijk, zoals lector Gilbert Silvius eerder ook op ScienceGuide schreef. Van een lector mag je ook wel enige visie verwachten. Vraagstellingen komen niet altijd uit de praktijk, soms is het beter de praktijk op ontwikkelingen te bevragen, bijvoorbeeld vanuit buitenlandse voorbeelden en onderzoek. Als lector heb je toch ook een signaalfunctie en moet je zo nu en dan toch ook op de beroepsppraktijk  vooruit kunnen lopen?

Mia Duijnstee is lector aan de Hogeschool Utrecht. Haar persoonlijke onderzoekspagina leest u hier .


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK