De Vlaam en zijn Taal

Hoe kijken onze zuiderburen naar het taaldebat?

Analyse | door Ruben Claesen
12 oktober 2017 | Nederland en Vlaanderen hebben een Nederlands gemeen, maar in het onderwijs gaan beide regio’s huns weegs. Nederland houdt uitverkoop ten voordele van het Engels, Vlaanderen speelt stiefmoeder over haar bevochten taal. Heeft er iemand gelijk, of is de taaldiscussie slechts een uitwas aan de oppervlakte voor een fundamenteler probleem?
taal grens Vlaanderen Nederland
De taalgrens Nederland – Vlaanderen in Baarle Nassau

“Kom de Vlaam aan zijn taal en het schemert hem zwart, ik zeg zwart, achter de oogballen. Om een plaagstootje jankt hij alsof het gebit hem uit het gezicht is geslagen, de geringste stemverheffing beluistert hij als vijandelijk gebulder, het onschuldigste grapje interpreteert hij als blasfemie, het kleinste botsinkje dat slechts een krasje op het chroom veroorzaakt, wekt geweeklaag alsof er sprake is van total loss.”

Aan het woord: Jeroen Brouwers, Nederlands schrijver die meer dan eens de Vlaming op de korrel heeft genomen omwille van zijn houterig taalgebruik, en er nog meer frustratie, banbliksems en zelfs bedreigingen als antwoord voor in ruil heeft gekregen. Brouwers weet het als geen ander: hoe hij het ook spreekt of schrijft, voor Nederlandstalige Belgen is de taal iets belangrijks. Het kan dan ook niet anders dat decennia aan taalstrijd – pas in de jaren ‘30 van de vorige eeuw werd het Nederlands officieel erkend als onderwijstaal – hun stempel hebben gedrukt op de taalpolitiek van universiteit en hogeschool.

Professorenexamen

De Vlaamse overheid versoepelde kort geleden, in 2012, zijn houding ten opzichte van andere onderwijstalen in het hoger onderwijs enigszins: voortaan mogen masteropleidingen volledig in het Engels, als er maar een Nederlandstalig alternatief te vinden is aan dezelfde of een andere Vlaamse universiteit. Voor bacheloropleidingen geldt bovendien een nog strengere eis: het volledige Vlaamse aanbod mag slechts zes procent aan anderstalige opleidingen bevatten. Een opleiding is trouwens anderstalig als meer dan 32 van de 180 studiepunten deel uitmaken van niet-Nederlandstalige vakken.

En dan zijn er nog de taaltesten: wil een docent lesgeven in een andere taal dan het Nederlands, dan moet hij voor die taal een C1-niveau aantonen, dat overeenstemt met de taalkennis van de afgestudeerde masterstudent talen. Anderstalige docenten die in Vlaanderen komen lesgeven, moeten dan weer binnen de vijf jaar een B2-certificaat Nederlands behalen, dat dan weer het equivalent is van het schooltaalniveau van de afgestudeerde middelbare scholier.

Nee, de Vlaamse hogeronderwijsruimte zal de Nederlandse niet snel van de troon stoten in het klassement dat de Europese landen rangschikt naargelang Engels er als onderwijstaal wordt gebruikt. Ierland en het Verenigd Koninkrijk buiten beschouwing gelaten, loopt Nederland aan kop, nog voor de Scandinavische landen. Vreemd is dat niet als instellingsbestuurders de Nederlandse handelsgeest inroepen als argument om de globalisering te omarmen en maar liefst twee derde van alle universitaire masteropleidingen Engelstalig zijn.

Vierde taal

An De Moor denkt er zo het hare van. De Moor is coördinator Talenbeleid en Internationale relaties van de hogeschool Odisee en verder ook lid van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren, de Vlaamse Onderwijsraad en nog zoveel meer. Jarenlang werkte ze zelfs op het kabinet (synoniem: politiek assistent) van toenmalig Vlaams minister en huidig Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA). “Zoals we dat in Vlaanderen zeggen: ik heb geen zittend gat”, bewijst ze de verschillende wegen die het Nederlands in Vlaanderen en Nederland bewandelen.

De Moor wil de jubelende sfeer waarmee heel wat academici de verengelsing van het onderwijs inluiden toch een beetje temperen. “We moeten erover waken dat we op die manier geen duale samenleving creëren. Reken er maar niet op dat Engels vanzelfsprekend is voor jongeren met een migratieachtergrond.”

Als voorbeeld wijst De Moor de Brusselse campus van de hogeschool Odisee aan. “Voor een stijgend aantal studenten is de thuistaal Turks, Marokkaans of Berbers. Hun tweede taal is Frans, en hun derde is de schooltaal Nederlands. Gaan we daar echt nog een vierde taal aan toevoegen? Redeneren, spreken en schrijven in het Engels, voor velen is dat dan een brug te ver. Door alles te verengelsen creëer je geen extra mogelijkheden voor die jongeren.”

Zo komt De Moor bij het door haar geschetste schrikbeeld van de duale maatschappij: “Enerzijds zijn er de jongeren die het van thuis uit makkelijker hebben om Engels te leren: de ouders zijn hoger opgeleid en kunnen een Engelse paper nalezen, BBC is weleens het gekozen tv-kanaal en ze worden gestimuleerd om aan hun taalvaardigheid te werken via extra lessen of taalbaden. Daarnaast zijn er dan de jongeren die die luxe niet hebben. Zo’n kloof mag niet de bedoeling zijn.”

Ongelijkheid

Ook De Moor kan er niet omheen: in Vlaanderen gaan discussies over taal aan de universiteit vaak hand in hand met ongelijkheid. Het driejaarlijkse PISA-onderzoek toonde dat pijnpunt eind 2016 immers nogmaals aan. Hoewel de Vlaamse vijftienjarige leerlingen het in het algemeen goed blijven doen – wat wiskunde betreft zelfs bij de besten van de klas – groeit de kloof tussen goede en slechte leerlingen én die tussen autochtone leerlingen en leerlingen met migratieachtergrond gestaag. Die tweede kloof is zelfs nergens in Europa zo groot als in Vlaanderen.

Is dat te wijten aan taalachterstand? De Moor vindt taal misschien niet de enige, maar wel een significante factor. Voor alle studenten. “Negenennegentig procent van de beginnende studenten heeft eigenlijk nood aan taalondersteuning in het hoger onderwijs. De eindtermen van het voortgezet onderwijs in Vlaanderen zijn immers veel te vaag. Als ze de vereiste taalvaardigheid al niet onder de knie hebben na de middelbare studies…”

“Laat ik het onderzoek van mijn collega Helena Taelman als voorbeeld geven: zij heeft twee groepen kinderen van vijf jaar met elkaar vergeleken. De ene groep had belezen ouders met een hogere sociaaleconomische status die het tv-gedrag van moeder en dochter controleren. De andere groep: weinig belezen ouders met lagere sociaaleconomische status die de tv, om welke reden dan ook, vaker als babysitter gebruiken. Het verschil qua woordenschat tussen beide groepen bedraagt maar liefst vijfduizend woorden.”

“Dat verschil is bijna niet meer in te halen. Een school kan veel compenseren, maar dan moeten we een kat een kat durven noemen: er schort iets aan het uitstroomniveau van veel leraren. Studenten in het studiegebied onderwijs komen vaak uit het technisch en beroepsonderwijs, en het is heel moeilijk om hun taalniveau tot op het juiste niveau op te krikken.”

Taalexcuus

Niet iedereen is het eens met taalachterstand als hoofdreden voor die ongelijkheid. Naar aanleiding van de resultaten van het PISA-onderzoek trok socioloog Orhan Agirdag fel van leer tegen zij die zich al te graag achter taal verschuilen.

“Waarom zou taalachterstand vooral in Vlaanderen een rol spelen? Hoe komt het dat migranten in de rest van de wereld minder last hebben van hun talige repertoire? Vergeleken met Nederland is de etnische kloof bijna twee keer zo groot. De taalachterstandsverklaring is een manier om de spreekwoordelijke zwarte piet door te spelen naar de migranten zelf en de eigen verantwoordelijkheid als beleidsmaker te miskennen.”, aldus Agirdag.

Reden te meer om de taalachterstandstheorie met een korrel zout te nemen, zijn de statistieken. Agirdag: “Wanneer we verschillende etnische groepen vergelijken, dan zien we inderdaad dat anderstalige leerlingen minder goed presteren dan Nederlandstalige. Maar wanneer we binnen de verschillende groepen kijken, zien we in feite weinig tot geen effect van de thuistaal. Met andere woorden: Belgisch-Turkse leerlingen die thuis weinig tot geen Nederlands spreken, doen het gemiddeld niet slechter dan Belgisch-Turkse leerlingen die thuis wel Nederlands spreken.”

Voor Agirdag zijn er andere factoren die even schuldig zijn: de prestatiecultuur en het zittenblijven in het middelbaar onderwijs, of de ondergewaardeerde leerkracht. Blijft de vraag: komen die jongens en meisjes aan de verkeerde kant van de kloof wel in het hoger onderwijs terecht? An De Moor: “O jawel. Te weinig nog, dat klopt, maar op de diploma-uitreikingen die ik mag presenteren, merk ik toch veel studenten op met een migratieachtergrond. Dat stimuleert familie en vrienden trouwens om ook aan hoger onderwijs te beginnen. Zij hebben de wereld aan hun voeten. Veel bedrijven zijn op zoek naar mensen met een migratieachtergrond. Dat is toch mijn ervaring, ja. Ze willen zo hun klantenbestand uitbreiden.”

Wees niet bescheiden

Om maar te zeggen: de discussie over de verengelsing van het hoger onderwijs raakt in Vlaanderen steevast aan wel meer heilige huisjes dan louter de taal. De Moor merkt nog op dat de Engelse trend zich misschien wel aan het terugtrekken is: “De slinger zal stilaan keren. Nederland leidt nu assistenten geneeskunde op die ernstig zieke patiënten niet in in het Nederlands kunnen uitleggen wat er scheelt.” Dat de vereniging Beter Onderwijs Nederland de Nederlandse staat voor de rechter tot de orde wil roepen vanwege de verengelsing, is misschien ook een teken aan de wand.

De drijfveren van verengelsing, zo besluit De Moor, moeten daarom anders: “Ik vind, samen met de Vlaamse Onderwijsraad overigens: kijk niet langer naar de economische meerwaarde die een verengelste opleiding oplevert, maar naar de maatschappelijke meerwaarde. En laten we bovendien wat trotser zijn op onze taal. Dat zou al helpen.”

Ruben Claesen :  Correspondent in Vlaanderen

Deze Brusselse jurist is ervaren in de onderwijsjournalistiek en was een aantal jaren hoofdredacteur van het universiteitsblad van de Vrije Universiteit Brussel, De Moeial.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK