Onderwijsraad komt met revolutionair advies hervorming leraarschap

In de toekomst behalen jonge leraren de bevoegdheid 10-14 gamma

Nieuws | door Sicco de Knecht
7 november 2018 | Er moet een loongebouw komen voor po, vo en mbo en bevoegdheden moeten ruimer en vakoverstijgend worden. Als het aan de Onderwijsraad ligt worden pedagogiek en didactiek de generieke basis waarbinnen de leraar zich bekwaamt in het lesgeven in alfa, bèta of gamma. Een revolutionair voorstel met forse implicaties voor de lerarenopleidingen.

Vandaag publiceert de Onderwijsraad een uitvoerig advies dat het lerarenbeleid van basis-, voortgezet tot aan het middelbaar beroepsonderwijs integraal heeft doorgelicht. In essentie constateert de raad dat er om het lerarentekort te lijf te gaan een einde moet komen aan de vergaande verkokering tussen schooltypen en vakgebieden. Leraren moeten veel bredere bevoegdheden krijgen die mobiliteit binnen en tussen scholen mogelijk moeten maken.

De Onderwijsraad reageert met dit advies op een vraag vanuit de Tweede Kamer. Die wilde weten hoe het leraarsvak aantrekkelijker kon worden. Op basis van literatuuronderzoek en een serie gesprekken met leraren, deskundigen, schoolleiders en bestuurders uit verschillende onderwijssectoren concludeert de raad dat er drastisch moet worden ‘ontschot’ in het onderwijslandschap.

Te veel focus op kwantiteit

De Onderwijsraad heeft het lerarentekort duidelijk als aanleiding genomen om een bredere blik te werpen op het lerarenbeleid. Geïnspireerd door onder andere Duitsland en Finland, maar ook Vlaamse en Canadese modellen, heeft hij zich daarbij ook de vrijheid gegeven om buiten de bestaande Nederlandse kaders te denken. De raad adviseert dan ook de “schotten tussen onderwijsbevoegdheden weg te halen en beveelt clusters van onderwijsbevoegdheden aan in combinatie met specialisaties.”

De vele verwoede pogingen van de afgelopen jaren hebben zich in de optiek van de raad dan ook te veel geconcentreerd ‘binnen’ sectoren. Binnen elke actielijn, of het nu de lerarenopleidingen, het activeren van stille reserves of organisatie van het onderwijs betreft observeert de raad een eenduidig patroon in het handelen van de regering en maatschappelijke partners. “Genomen maatregelen zijn geïsoleerd uitgevoerd en vooral gericht op kwantiteit van leraren.”

Er zijn nieuwe routes naar bevoegdheid bijgekomen, verscheidene modellen met zijinstroom verkend en nieuwe opleidingen ontwikkeld zo constateert de raad. Dat terwijl er aan het primaire proces, waar beginnende leraren veel moeite mee blijken te hebben, weinig tot niets verbeterd is. Een kwart van de startende leraren in po en vo verlaat al binnen vijf jaar het vak en veel van hen wijten dit aan gebrekkige begeleiding door de school.

Doorgroeien is niet aantrekkelijk

De routes naar het leraarschap zijn dan wel verbeterd en uitgebreid, maar eenmaal binnen lukt het scholen niet om leraren te behouden. Daarvoor is er te weinig uitdaging, zijn de ontwikkelmogelijkheden te beperkt en wordt uiteindelijk het carrièrepad binnen het onderwijs minder aantrekkelijk. “Doorgroeien binnen het primaire proces – het onderwijs geven aan leerlingen – is meestal niet mogelijk.”

De raad wijst deze factoren specifiek aan als reden voor uitstroom, evenals een demotivatie voor studenten om aan een opleiding te beginnen. Dat is volgens de raad overigens niet de enige reden dat ook de instroom bij de lerarenopleidingen hapert. “Een lesbevoegdheid halen kost veel tijd en geld en voor veel mensen is dit een bezwaar […] ook voor leraren die al bevoegd zijn en voor een bepaalde onderwijssector of voor een bepaald vak een aanvullende bevoegdheid willen halen.”

Die hoge drempels om van vakgebied te wisselen of om van schooltype te wisselen zijn volgens de raad vaak onnodig belemmerend. Dat ligt niet in de laatste plaats aan de rigide kwalificatiestructuur waarin een scheiding tussen primair en voortgezet onderwijs, en ook binnen sectoren is aangebracht. De strikte scheiding tussen eerste- en tweedegraads en de bijbehorende nadruk op vakkennis en specialisatie worden dan ook openlijk bevraagd in het advies.

De Onderwijsraad betwijfelt het nut en doel van de schotten tussen onderwijsbevoegdheden

Pedagogiek en didactiek gelijkwaardig aan vakkennis

Alhoewel het niet hardop benoemd wordt stevent het advies af op een ware paradigmaverschuiving. Het aloude adagium dat de leraar ‘boven de leerstof’ moet staan – en dat dit altijd de eerste stap naar leraarschap moet zijn – spreekt volgens de raad bepaald niet voor zich. Ten eerste is het vaak niet duidelijk wat dit nu werkelijk inhoudt. Daarnaast moet er een duidelijker beeld komen van welke gradaties hierin bestaan.“Het is […] van belang voor de borging van de kwaliteit van lerarenopleidingen en de kwaliteit van het onderwijs dat de bekwaamheidseisen zelf ook concreet een niveau-aanduiding geven.”

Als overkoepelende waarde voor het leraarschap in alle sectoren benadrukt de raad dan de kernwaarden van Biesta: “kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming.” Pedagogiek en didactiek moeten samen met de vakkennis, gelijkwaardig aan elkaar, de basis vormen voor het leraarschap. Dat moet er toe leiden dat beginnende leraren een brede basis hebben om vanuit te werken, en minder ‘vast’ komen te zitten binnen een enkel ‘schot’.

Samengevat komt de raad met een radicaal voorstel om het kwalificatiestelsel om te gooien. “Kernpunt van de nieuwe opbouw van onderwijsbevoegdheden zoals de raad die voor zich ziet, is dat leraren opgeleid worden voor lesgeven in meerdere onderwijssectoren en meerdere vakken.” Dat is mogelijk, zo stelt de raad, omdat “de essentie van het beroep voor alle sectoren en vakinhouden gelijk is.”

In de praktijk zou dat neerkomen op leraren die een sector-overschrijdende bevoegdheid krijgen binnen een cluster van opleidingen. Daarbij valt – analoog aan bijvoorbeeld Duitsland of Finland – te denken aan het cluster ‘jonge kind’ of ‘10-14’ jarigen, met het vakgebied alfa, bèta of gamma. “Wanneer een leraar adequaat kan omgaan met het aanbieden van betekenisvolle contexten bij het vak biologie in de bovenbouw havo, dan kan hij deze kennis en vaardigheden eveneens inzetten bij het werken met onderbouwleerlingen of bij het lesgeven in het vak scheikunde.”

Commissie voor lerarenopleidingen

Het vormgeven van deze forse omslag kan de raad niet zelf doen en hij stelt dan ook voor hier een commissie voor aan te stellen. In deze commissie van aanzienlijke omvang moeten leraren, didactisch experts, opleidingen, vakverenigingen, schoolbesturen en OCW-ambtenaren plaatsnemen. Van een rol voor de koepels maakt het advies geen melding.

Opleidingen zullen de samenwerking op moeten zoeken wanneer deze opleiden voor hetzelfde cluster. “Hierbij kan gedacht worden aan pabo-opleidingen en tweedegraads lerarenopleidingen wanneer er gekozen wordt voor een bevoegdheid voor 10-14-jarigen. Maar ook aan bijvoorbeeld studieonderdelen bèta- en gammadidactiek.”

Dat laatste is een interessant streven van de raad, zeker gezien het feit dat er de afgelopen jaren juist zeer specifieke opleidingen bij zijn gekomen – een bijzondere tweedegraads bevoegdheid, een academische en ook universitaire pabo. En onderwijl zijn er evengoed een groot aantal opleidingen opgeheven – er zijn nog vier opleidingen tot tweedegraads techniekdocent in Nederland.

Ook kijkt de raad vooruit, of eigenlijk achteruit, naar de leraren die in de huidige structuur zijn opgeleid. “Lerarenopleidingen zullen een passend opleidingstraject moeten aanbieden voor leraren die zich alsnog verdiepend of verbredend willen specialiseren.” Een grote klus dus in het kader van leven lang leren waar instellingen zich op zullen moeten voorbereiden.

Een salarishuis

Ten slotte zal toch ook de politiek water bij de wijn moeten doen als het gaat om de beloning en waardering van leraren. De raad wijst de salarisverschillen tussen onderwijssectoren specifiek aan als beperking voor mobiliteit tussen sectoren. “Ook de interne doorgroeimogelijkheden van leraren binnen een school, onderwijsinstelling of schoolbestuur in een bepaalde onderwijssector zijn beperkt.”

Uit de gesprekken met leraren en schoolbestuurders is gebleken dat het investeren in bijscholing of ontwikkeling voor veel leraren niet opweegt tegen de promotiemogelijkheden. In de eerste plaats leidt het behalen van een nieuw diploma lang niet altijd tot een hogere salariëring. Daarnaast zijn er ook leraren die van promotie afzien omdat zij verwachten dat zij na promotie minder voor de klas zullen staan.

Salarissen moeten dan ook gekoppeld worden aan een mix van factoren. Daarbij moeten ervaring, behaalde diploma’s en taken en rollen meewegen, en moet er binnen het vak –lesgeven – ruimte zijn om te groeien. Wel, zo waarschuwt de raad, moet dit alles binnen een enkel salarishuis gebeuren, met een cao. “Wanneer het salarisverschil blijft, maar het halen van een bevoegdheid voor het voortgezet onderwijs minder omslachtig wordt […, zal een] grote groep leraren wellicht vanuit het primair naar het voortgezet onderwijs overstappen.”

Voor het feit dat dit alles een aanzienlijke investering vergt is de raad bepaald niet blind, maar er zit simpelweg niets anders op zo stelt hij. “Investeringen in ons onderwijs acht de raad echter van essentieel belang. Ze zijn nodig om opleidings- en arbeidsstructuur zo vorm te geven dat zij bijdragen aan zowel voldoende als goede leraren.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK