Hoe zit het met de overhead bij InHolland?

Nieuws | de redactie
7 februari 2007 | InHolland heeft laten onderzoeken hoe sinds de grote fusie tot één hogeschool de kosten voor 'overhead' en het primair proces zich hebben ontwikkeld. Prof. dr. Jan Joling RA van Nauta Dutilh en Paul Koedijk (4iTrust Group BV) en prof. dr. Dirk Swagerman zijn daarbij tot enkele interessante bevindingen gekomen voor het bredere HO-debat. Over de inhoudelijke discussie en definities melden zij bijvoorbeeld: "Het verschil in beeld wordt sterk bepaald door de wijze van toerekening van ICT-kosten, in het bijzonder het deel daarvan dat in het kwadrantenmodel aan het primaire proces wordt toegerekend.

Het HBO-factsheet rekent ICT tot ‘zuivere overhead’. Hiermee wordt nog eens duidelijk hoe sterk het beeld afhangt van de gehanteerde definitie.” In hun rapportage concluderen zij over InHolland onder meer: “Vóór de reorganisatie was er nog sprake van een groter aantal directeuren – en daardoor van een hogere overhead. Kijkt men naar de ontwikkeling van activiteiten in de tijd  en de ontwikkeling van kosten per student, dan wijzen deze op een toename van de bestedingen aan het primaire proces. Op zich valt dit aan te merken als een positieve ontwikkeling omdat er sprake blijkt van een consistente trend.”
De hoofdpunten van het onderzoek vindt u meer uitvoerig hier.



De in de publieke discussie gehanteerde begrippen, zoals overhead en primair proces, zijn niet eenduidig omschreven en blijken ook nog eens ieder afzonderlijk met verschillende betekenissen/omschrijvingen gebruikt te (kunnen) worden. De begripsverwarring  over zowel de aard van de gemaakte kosten als de wijze waarop ze worden toegerekend, staat over het algemeen een vruchtbare discussie in de weg over de financiële en onderwijskundige ontwikkeling van het hoger onderwijs in het algemeen en die van INHOLLAND in het bijzonder. De veronderstelde relatie tussen een (te) hoge overhead en uiteenlopende klachten over de kwaliteit van INHOLLAND als (onderwijs-) instelling is door de critici niet getoetst/vastgesteld.

Omdat in het openbare debat een vergelijkend kader doorgaans ontbreekt of men zich beroept op de beperkt voorhanden relevante – en bovendien onder voorbehoud verrichte – onderzoeken, is als gevolg daarvan de basis voor de in de discussie geformuleerde opinies hetzij te vaag, hetzij ten onrechte te stellig en op sommige punten zelfs onjuist. In de kritiek komt niet of nauwelijks de vraag aan de orde hoe de geconstateerde algemene verschuiving van kosten binnen het (hoger) onderwijs ten nadele van het primaire proces zich verhoudt tot vermeende verschuivingen bij INHOLLAND. Dit beperkt de zeggingskracht van de kritiek.

De afwezigheid in de discussie van de vraag welke van de daarin genoemde problemen beschouwd moeten worden als generiek voor het hbo en welke als specifiek voor INHOLLAND, leidt onder andere tot een onevenwichtige beeldvorming over de situatie bij INHOLLAND en de oorzaken die aan die situatie ten grondslag liggen. De problemen die kleven aan de huidige wijze van kostentoerekening bij INHOLLAND en bij het hbo in het algemeen gaven aanleiding tot de ontwikkeling van een alternatief waarbij is gestreefd naar een betere verdeling tussen hoofdactiviteiten en processen. Als startpunt heeft de volgende definitie van het primaire proces gediend: Het primaire proces is opgevat als het geheel van die activiteiten c.q. faciliteiten waarmee een student zelf op meer of minder dagelijkse basis te maken krijgt om hem/haar in staat stellen om de kennis en vaardigheden te verwerven teneinde zijn/haar opleiding op de vereiste manier te voltooien.


Op basis van het nieuwe model is geconstateerd dat de kostencategorieën over de periode 2002/2003 – 2005/2006 (academische jaren, waarvan het laatste gebudgetteerd) vrij constant zijn gebleven. Alleen het startjaar 2002/2003 springt er negatief uit, mede als gevolg van nog niet volledig uitgewerkte fusie-effecten. (Zie onderstaande tabel B) Op dat moment, vóór de reorganisatie, was er nog sprake van een groter aantal directeuren – en daardoor van een hogere overhead. Kijkt men naar de ontwikkeling van activiteiten in de tijd  en de ontwikkeling van kosten per student (zie onderstaande tabel C), dan wijzen deze op een toename van de bestedingen aan het primaire proces. Op zich valt dit aan te merken als een positieve ontwikkeling omdat er sprake blijkt van een consistente trend. Anderzijds is het de vraag of in het licht van de ingezette organisatorische veranderingen, die onder meer ten doel hebben de efficiency te verhogen, niet een nog nadrukkelijker stijging van het aandeel primaire kosten verwacht had mogen worden.

Aan geïndiceerde cijfers over de ontwikkeling van kosten kunnen de volgende conclusies worden verbonden: Kosten voor secundaire activiteiten ontwikkelen zich degressief. Aan het primaire proces bestede kosten nemen meer toe dan de totale kosten; dit betekent een gerealiseerde efficiency van ruim 6 miljoen euro tussen 2002-2003 en 2005-2006.


Over de redelijkheid van de kostentoerekening bij INHOLLAND

De organisatorische opzet van INHOLLAND met een sterk centraal accent leidt ertoe dat veel activiteiten transparant zijn gemaakt die in een decentraal model moeilijker te onderscheiden zijn. Dit kan bij een oppervlakkige vergelijking met andere hogescholen mogelijk ten onrechte de indruk wekken dat bepaalde kosten bij INHOLLAND hoger zijn. Er is in dat geval sprake van een oneerlijke vergelijking. Volgens het zogenaamde bureaucratiefactsheet van de HBO-raad is de gemiddelde omvang van overhead bij grotere hogescholen 23%. Op basis van het kwadrantenmodel komt INHOLLAND voor de periode die is onderzocht uit op een gemiddelde van 20% wanneer alleen naar primair direct (gemiddeld 80%) wordt gekeken en 15% wanneer ook primair indirect onder primair wordt geschaard.

Het verschil in beeld wordt sterk bepaald door de wijze van toerekening van ICT-kosten, in het bijzonder het deel daarvan dat in het kwadrantenmodel aan het primaire proces wordt toegerekend. Het HBO-factsheet rekent ICT tot ‘zuivere overhead’. Hiermee wordt nog eens duidelijk hoe sterk het beeld afhangt van de gehanteerde definitie. Een extrapolatie van het factsheet naar het kwadrantenmodel kon niet worden uitgevoerd. Het omgekeerde – wanneer de ICT-kosten van INHOLLAND integraal tot overhead worden gerekend – is wel mogelijk. De gemiddelde overhead van INHOLLAND over de onderzochte periode zou dan 31% bedragen. Feitelijk is sprake van een jaarlijkse toename van het aandeel ICT binnen het primaire proces van INHOLLAND zodat bij toepassing van de definitie van de HBO-raad de overhead zou zijn toegenomen van 29% in het peiljaar 2002-2003 naar 33% in het (gebudgetteerde) jaar 2005-2006.

De onderzoekers menen echter dat er plausibele redenen zijn om een groot deel van de ICT-kosten wèl aan het primaire proces toe te rekenen gezien de veranderende aard van dat proces. De keuze van INHOLLAND voor een onderwijsvorm met een toenemend accent op e-learning manifesteert zich in een  percentuele toename van het aandeel ICT binnen primair direct van 11,4% in het peiljaar 2002-2003 tot 16% (gebudgetteerd) in 2005-2006. De keuze voor deze investeringen sluit aan bij een bredere internationale trend. In de context van de door INHOLLAND geformuleerde organisatorische en onderwijskundige uitgangspunten en de uitwerking van de kostentoerekening volgens het kwadrantenmodel (op het in dit onderzoek gehanteerde aggregatieniveau) lijkt er geen sprake van onredelijke toerekening van kosten.

Een meer gefundeerde uitspraak hierover kan worden gedaan nadat de resultaten van een benchmark met collega-instellingen op basis van het kwadrantenmodel zijn verwerkt. Deze zou het ook mogelijk kunnen maken om verdere conclusies te trekken, in het bijzonder in hoeverre INHOLLAND zich onderscheidt van andere hbo-instellingen en in de mate waarin sprake is van generieke dan wel voor INHOLLAND specifieke tendensen. De beeldvorming waarmee INHOLLAND heeft gekampt en voor een deel nog steeds kampt, lijkt – beoordeeld op grote lijnen – niet terug te voeren op een overmatig uitgavenpatroon.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK