‘Onderwijs moet meer skieën dan sjoelen worden’

Nieuws | de redactie
22 november 2007 | “Er is iets grondig mis met prioriteitsbeleving in dit land – en we zijn er allemaal bij.” KNAW-president Frits van Oostrom beklaagt “de enorme versnippering en verkokering in het onderwijs, die contraproductief is en fundamentele vernieuwing én ook belangenbehartiging fnuikt.” In een rede op het Nationaal onderwijscongres zette hij uiteen hoe een “groot probleem is dat in Nederland onderwijs als kostenpost wordt gezien in plaats van als investering,” en welke herbezinning hem voor ogen staat ter verbetering.



Van Oostrom bracht in dit verband de volgende elementen naar voren.

“Het vervelende van spreken over onderwijs in ons land is dat er over dat onderwijs en ook over het spreken erover zo’n grauwsluier ligt en zo’n bedrukte om niet te zeggen negatieve sfeer. Dat is overigens bepaald niet een gegeven van vandaag of gisteren – jaargenoten in mijn eigen studietijd die een lesbevoegdheid wilden halen en stage liepen, kwamen toen ook wel eens geschokt terug over de sfeer in de lerarenkamer…

Dus klagen vanuit en over onderwijs van alle tijden. Zelfs middeleeuwse citaten kan ik u bieden met als teneur dat het vroeger allemaal beter was. Wel denk ik dat in Nederland de laatste jaren deze onvrede is aangezwollen en er lijkt ook heel wat empirische basis voor te bestaan. Maar binnen die krakkemikkige sector is het Hoger Onderwijs overigens bepaald niet het grootste zorgenkind. Een goede graadmeter daarvoor is ‘de gevoelstemperatuur’: in het HO willen bijvoorbeeld heel veel mensen nog steeds graag werken, zulks in tegenstelling tot het VO.

Ons hoger onderwijs staat er helemaal niet zo slecht voor, zo blijkt ook wel uit internationaal vergelijkend onderzoek. Dat is beslist minder complimenteus dan bestuurders het vaak voorstellen, maar zulk onderzoek laat ook duidelijke sterktes zien. Als geheel, in cijfers uitgedrukt, een dikke zeven en dat is niet slecht voor iets dat permanent meer dan vijfhonderdduizend mensen bedient.

Ons hoger onderwijs wordt in dat internationale perspectief speciaal geprezen om:

–         Een heel behoorlijk gemiddeld niveau van onderwijs en kwaliteitsbewaking
–          Het is laagdrempelig, toegankelijk, althans voor vwo-ers
–         Het is efficiënt qua kosten

Waaruit maar weer eens blijkt dat het zich in Nederland bevindt: het land van de dikke zeven (weinig tienen, maar ook geen enen) en het land van goede waar voor redelijke prijs.”

Van Oostrom noemt daarbij de zwakke kanten van het hoger onderwijs “vaak de keerzijde van hun sterkte”. “Dat is het aardige, het is net als bij personen: let er maar eens op. Ik zelf bijvoorbeeld wel bevlogen, maar ook heetgebakerd.”

De keerzijde van de laagdrempeligheid en het heel behoorlijk niveau dat er nu is noemt van Oostrom “is dat wij hoger onderwijs voor velen hebben, voor mensen van bovengemiddeld talent, maar in die groep domineert wel one size fits all”

De studies waar grote groepen studenten naar toe gaan kennen teveel massificatie en uniformiteit en te weinig uitdaging en inspiratie voor de mensen die wat meer willen en kunnen. “Voor hen blijft men hangen bij die dikke zeven. Heel misschien kan men zichzelf, op eigen initiatief daar bovenuit werken, maar het systeem nodigt dat niet uit. Mij lijkt dus dat als logisch complement van ons laagdrempelige HO er overal, al het ware als een aanvullende standaardvoorziening, een pad zou moeten bestaan zoals de honours trajecten.”

Er is weer meer ruimte en waardering voor student-assistentschappen bijvoorbeeld, dus de stemming is er wel naar, stelt hij “maar het zou fundamenteler moeten en als vanzelfsprekende voorziening alom voor iedereen beschikbaar. Gaat u voor gewoon diploma of voor diploma met een gouden randje? Extra kansen dus niet als incidentele voorzieningen voor de happy few, waar slechts weinigen de weg naar weten. Dan is het altijd een beetje marginaal,  kruimelwerk hier en daar, maar geen majeure verbetering.”

De tweede zwakte als keerzijde van een sterkte noemt Van Ooostrom “langzamerhand de grootste: de enorme versnippering en verkokering in het onderwijs, die contraproductief is en fundamentele vernieuwing én ook belangenbehartiging fnuikt. Zo zeggen ook buitenlanders het: Nederland is het land van de hokjes, en oh wee als je van het ene hokje naar het andere wil. Dan kost dat heel veel moeite, ondervind je scepsis en tegenwerking. Wat dat betreft zijn we helemaal niet zo’n open land denk ik wel eens, maar juist heel erg gesegmenteerd. Als je eenmaal in een kavel zit, moet je het daar zien te rooien. Je kunt er alleen uit als drop out, maar niet als positieve ontwikkeling en degenen die over zo’n kavel gaan zijn ook vooral bezig met dat deelbelang. `

Dit heeft volgens de KNAW-president  meer nadelige effecten dan de bedoeling is en dan men zich realiseert. Structures should serve what we do, rather than determine what we do, dat is de favoriete wijsheid van Harvard’s Jeremy Knowles. Deze is heel vaak in Nederland toepasbaar volgens hem. Een voorbeeld noemt hij het departement van OCW.  “ Sinds kort zijn de het HO en het wetenschapsbeleid weer bijeen, maar jaren lang waren dit gescheiden portefeuilles.”

Ook aan universiteiten zelf is dit een gegeven. Onderwijs en onderzoek zijn idealiter verweven, maar in de praktijk van organisatie en onderhoud steeds meer gescheiden. “En dat geldt ook voor de kwaliteitsbeoordeling daarvan. Dat vind ik puur slecht want zo blijven zij uit elkaar gespeeld en dat is bovendien nog onnodig ook.” Zelfs voor het onderzoek zelf is dit op lange termijn slecht zo stelde van Oostrom, “ want waar vinden we nieuwe generaties en kweken we enthousiasme?”

Hij had in dat verband een waarschuwend woord in de richting van het HBO. Het onderzoek noemde hij “een fascinerende wereld, met prestige. Het ziet er sjiek uit als je lectoren en deftige titels kunt laten zien, maar pas op dat het niet een paard van Troje in je organisatie wordt. Een tweedeling in personeel en van spanning in de beleidsaandacht binnen een hogeschool. De enige rechtvaardiging voor het onderzoek binnen het hbo is dat men het nauw met onderwijs weet te verbinden. En dan ook heel goed, om de studenten onderzoekend naar hun wereld te leren kijken, naar hun beroepspraktijk in ontwikkeling.”

Maar ook binnen het onderwijsdomein zelf is de opzet en aanpak “ extreem verkokerd:

–         Tussen de onderwijstypen na de basisschool in een enorme delta
–         Ook binnen het HO met universiteit en hogeschool
–         Binnen de instellingen: faculteiten, opleidingen, en zelfs daarbinnen, heel veel schotjes, heel veel kleine eenheden die allemaal eigenheid cultiveren en vaak weinig compatibel zijn.”

Dat is volgens van Oostrom eens te meer een probleem omdat wij mensen vroeg tot keuze dwingen, met twaalf jaar “de delta in” en in het vwo met de tweede fase vervolgens weer na de derde klas. En dan is er veel keus: vier profielen “met ontzettend veel sluipwegen, maar alleen maar treuriger struikgewas.”

Daarna wordt de varieteit onoverzichtelijk en “helemaal gek, honderden bacheloropleidingen en masteropleidingen. Alleen al in de letteren honderden, met in de masters ook een eindeloze diversificatie: educatieve masters, professionele masters, researchmasters. Allemaal met heel weinig studenten en dus in permanente overlevingsangst over wat gaan ze dan moeten doen.”

Dit noemt hij “ allemaal indicaties dat er, de goede uitzonderingen daargelaten, te weinig warmte wordt opgewerkt in de energiecentrale van ons hoger onderwijs. Het is mijn overtuiging dat dit niet ligt aan een gebrek aan talent onder de jeugd en ook niet aan een te weinig potentieel onder docenten, maar wel aan ons onderwijsklimaat.”

Talloze initiatieven zouden te noemen zijn voor verbetering, maar de KNAW- president gaf aan beducht te zijn voor “ de sfeer van ditjes en datjes waar het beleid al veel te vol van is,” in lijn met de analyse van de OESO-review. Hij wil daarom liever inzetten op verbetering in grote lijnen van klimaat, context en attitude:

–           Meer prikkels, maar niet financieel maar inhoudelijk. Onderwijs is meer dan kennisoverdracht en kennis is veel meer dan informatie.
–           Inspirerender onderwijs, intensiever met bijvoorbeeld een systeem van tutoren en werkcolleges in kleinere groepen. Maar ook grote hoorcolleges maar dan van de beste docenten en onderzoekers en meer participatie. Liefde voor een vak en voor het werken met je hersens bijbrengen als leerdoel.
–           Daartoe ook ruimte en lucht creeeren door onder meer te snoeien in het contraproductief grote aanbod. Dat vraagt om verpietering. Wat dat betreft zou hij de aanpak willen zien zoals deze met de canon gekozen werd: liever iets minder maar dan goed. Dat is zinvoller dan jezelf heel dun uitsmeren en zeggen wat hebben we toch een aanbod. Alles zit erin, maar het landt niet. In de beperking toont zich de meester, dat geldt ook voor onderwijsbeleid.
–            Meer vorming naast scholing. Niet alleen vakonderwijs, aan universiteit al helemaal niet. “ Maar ook in het hbo niet en niet alleen in vage competenties, maar ook inhoudelijk breder onderwijs. Een core- curriculum voor alle studenten dat kwalificeert voor leven en burgerschap in veel bredere zin. Geletterdheid voor beta’s, gecijferdheid voor alfa’s, kennis van mens, natuur, cultuur en wereld. Hier zijn hele mooie varianten voor in Amerika, dus laten we ons daar ook eens op inspireren en niet alleen op de graduate schools.”
–           Tevens vraagt Van Oostrom voor aandacht voor “een ander spoor tegen de verpulvering en daarmee de liefdeloosheid van het hoger ondewrijs. Dat is meer levenlangleren, want in ons land is het onderwijs het privilege van de jeugd, dat OCW bevordert heeft met een tempo- en prestatiebeurs en met beleid gericht tegen het stapelen. De tijd dat men nu na een studie werkt is zeker anderhalve keer zo lang als vroeger en de levenstijd dubbel zo lang. Er is daarom een enorme hang naar educatie voor ouderen en daar doen universiteiten en hogescholen heel weinig aan. Dat is weer net als bij de honourstrajecten marginaal, niet structureel.”

Hoe zou je deze klimaats- en sfeerwijziging kunnen vangen in een beeld, vroeg hij zich af. “ Om de gedachten te bepalen: ik zou graag gaan van sjoelen naar skieen – van star en hard en alles of niets naar soepel en zwierig, en wisselen van parcoursen, naar herinstap- en groeimogelijkheden en in de frisse lucht. Dat is allemaal veel gezonder. Het vergteen hele cultuuromslag, want Nederland is land van sjoelers. Wist u dat het enige woord dat wij aan het Tsjechisch hebben ontleend de sjoelbak is? Vraag ik daarmee dus ook om meer tijd en geld voor de infrastructuur van het onderwijs en voor het onderhoud daarvan? Ja. En daar is niks mis mee. Dat is een kans, laten we blij zijn, want we krijgen er ongetwijfeld heel veel voor terug.”

Daarmee raakt VanOostrom aan de keerzijde van de “op zijn minst ambivalente sterkte”: de relatieve goedkoopte van ons hoger onderwijs. “ Een groot probleem is in Nederland dat het onderwijs als kostenpost wordt gezien in plaats van als investering. OCW geldt als spending department bij uitstek, terwijl alle vergelijkingen het eigenlijk vrij weinig besteedt. En toch zit de schaamte voor ‘kosten’ in onze cultuur en de reflex om niet meer te willen vragen zit heel diep. Er is bijvoorbeeld geen ‘NWO voor onderwijs’ , geen tweede geldstroom. Laat staan dat je zou kunnen worden beoordeeld op hoe je daar scoort. Het evenwicht is in dit opzicht zoek.”

De investeringen komen ook niet vanuit de particuliere bestedingen naar het onderwijs toe. In de USA zijn het afgelopen jaar de giften aan onderwijs 11.3% toegenomen tot totaal $ 17.5 miljard. “Onderwijs had 137 instellingen in de top 400 van goede doelen aldaar, maar in Nederland is het geen goed doel. En terwijl wij een enorm charitatief volk zijn, lijkt er geen dankbaarheid te leven jegens de instelling, geen besef dat wat daar geleerd is een enorme, lonende investering in jezelf is geweest. Dat zie je ook bij individuen: studenten lenen niet voor een studie, zijn daar schrikachtig voor. Maar we gaan wel naar de notaris voor een wezenloos duur huis, gokkend op de waardevastheid daarvan terwijl men zich diep in de schulden steekt.”

Van Oostrom wijst daarom op het negatieve effect van de hokjesgeest. “Maar het motto ieder voor zich en Ronald voor ons allen werkt echt niet.” Dat laat volgens hem de actuele ontwikkeling ook zien, want verbeteren en investeren over de hele linie stond in alle verkiezingsprogramma’s, “ maar als het echte geld wordt verdeeld lijkt het te verdampen en dat argument telt niet, of althans wordt het dan niet effectief uitgedragen.”

Hij wees op het feit dat de nummer 1 van de Volkskant bobo-lijst, Alexander Rinnooy Kan pleitte voor verhoging van de lerarensalarissen. “Toen zei iedereen: hij heeft gelijk. Ga maar snel geld zoeken op de onderwijsbegroting. Er is iets grondig mis met de prioriteitsbeleving in dit land – en we zijn er allemaal bij.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK