Trots zijn op een langstudeerder

Nieuws | de redactie
26 september 2017 | “Ik zou schrikken als mijn collega’s bij een opleiding voor mij aan de kwaliteit werken, dan heb ik echt dikke shit.” Inholland-voorzitter Jet de Ranitz vindt dat opleidingen zelf verantwoordelijk zijn voor kwaliteit. Ook ziet zij vorderingen bij studiesucces, maar heeft nog wel zorgen over de toegankelijkheid.

Anderhalf jaar geleden is het instellingsplan van Inholland gelanceerd. De voorzitter Jet de Ranitz kijkt tussentijds terug en vooruit. Inmiddels is er al een aantal ambities naar boven bijgesteld en de realiteit heeft de plannen van 2016 al op een aantal punten ingehaald. Wilde men eerst nog meedoen met de Instellingstoets Kwaliteitszorg van de NVAO, daar is de hogeschool nu aan gaan twijfelen en hecht men zeer aan de intensieve opleidingsbeoordelingen. De Ranitz maakt zich zorgen over de kansen van migrantenjongeren, maar op het dossier studiesucces worden voorzichtige vorderingen gemaakt.

Af van het hijgerige

Het instellingsplan ‘Durf te Leren’ heeft een doorlooptijd van zes jaar en dat is volgens de voorzitter niet zonder reden. “Wij rekenen met zes jaar, dat hebben we gedaan met het idee dat het ook past in de systematiek van de Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK) van de NVAO, net als de opleidingsaccreditaties heeft die een looptijd van zes jaar.”

Daarnaast is er voor zes jaar gekozen, juist om de periode met Doekle Terpstra als brandweerman definitief af te kunnen sluiten. “Je hebt ook wel tijd nodig om iets in beweging te zetten. Toen wij aan dit plan schreven kwamen wij uit een hele hectische tijd. Doekle Terpstra stond hier ooit als interim-voorzitter en brandweerman tegelijk, hij was elke dag een brand aan het blussen. Toen hij wegging was dat al lang niet meer zo, maar het duurde wel even voordat dat gevoel wegging bij onze mensen. Die stress en dat hijgerige moet eraf heb ik gezegd toen ik begon. Dat is niet goed voor de studenten en niet goed voor onze mensen.”

Volgens De Ranitz is er nu veel meer ruimte om aan de kwaliteit te werken in haar hogeschool en dat zie je terug bij de kwaliteit van opleidingen. “Als je kwaliteit wilt leveren, dan moet je de rust en ruimte voelen om initiatief te kunnen nemen. Je moet vanuit je eigen beroepseer die kwaliteit willen halen. Ik geloof in het in de kracht zetten van de opleidingen. Ik ken geen opleiding die het doet voor mij, sterker nog ik zou schrikken als een opleiding het voor mij zou doen, dan heb ik echt dikke shit. Ik ga ervanuit dat een opleiding werkt aan de kwaliteit omdat ze het zelf belangrijk vinden.”

De benadering van het Instellingplan is volgens De Ranitz om steeds de lat iets hoger proberen te leggen. “We zijn het instellingsplan vanuit dat idee gaan opbouwen, stapje voor stapje. We hebben voorzichtige doelen gesteld met de afspraak, met medezeggenschap en de raad van toezicht, die naar boven te stellen als we ze zouden halen. Op een aantal van die criteria hebben we dat inmiddels kunnen doen, , zoals bij de studententevredenheid.”

“Daarnaast hadden wij ook een ambitie om meer dan de helft van de opleidingen bij de NVAO-accreditatie het oordeel goed te laten scoren op standaard 1 en standaard 4. Dat is een indicatie van een goede onderwijsvisie op opleidingsniveau die ook uitvoerbaar is. Dat is het begin van de kwaliteit van onderwijs. Inmiddels zitten we op 51,3%, nu hebben we gezegd: maak er maar eens 53% van.”

Er zijn ook punten waarvan men nu anderhalf jaar later anders is naar gaan kijken, zoals de Instellingstoets Kwaliteitszorg. “De ITK, daarvan hebben we gezegd dat we hem zouden gaan doen, maar we beginnen nu wel te aarzelen of het wel verstandig is. Dat hele circus met die ITK is begonnen met de belofte dat als je die haalt je opleidingsaccreditatie ook lichter wordt. De opleiding hoeft dan op heel veel punten geen dossier meer te laten zien. Met de uitgebreide opleidingsaccreditatie zoals wij die nu doen wordt er ook gekeken naar het personeelsbeleid en of je financieel ook op orde bent als opleiding. Dat zijn zaken waar je niet alleen op instellingsniveau over na moet nadenken; het is juist goed als een opleiding daar zelf over nadenkt.”

Daarnaast vreest Inholland voor veel extra papierwerk met een ITK. “Wij hebben besloten om eerst een proefvisitatie te doen om te kijken of het wat voor ons is. Wij hebben ook afgesproken met onze mensen dat wij geen enkel extra document gaan maken vanwege die ITK. Mensen in de hogeschool zeiden: ‘als we een ITK gaan doen dan moeten we dit op papier zetten en bepaalde procedures gaan veranderen, anders komen we er niet doorheen.’ We merkten dat we een papieren werkelijkheid aan het creëren waren. Ik wil dat extra papier allemaal niet. Dat leidt af van de echte discussie, namelijk: hoe maken we goed onderwijs?”

Iedereen hoort erbij

De hogeschool staat midden in de Randstad en die populatie weet Inholland ook goed te vinden, maar de buitenwereld ontgaat dat zo nu en dan, merkt de Ranitz op. “Wij zijn een dwarsdoorsnede van de grote steden, ik vind het heel fijn dat al die studenten ongeacht hun afkomst thuishoren in het hoger onderwijs. Als je de discussie op Twitter volgt over diversiteit dan worden er discussies gevoerd alsof het mogelijk zou zijn om mensen met een migratie-achtergrond terug te sturen naar hun eigen land. Maar dat zijn studenten waarvan de grootouders hier zijn komen wonen. Nee, dit zijn Nederlanders, het zijn onze studenten en die horen erbij en die hebben een waanzinnige ambitie om wat moois te maken van hun leven.”

Maar zorgen zijn er ook, de toegankelijkheid van het hoger onderwijs blijft kwetsbaar, juist voor deze groep studenten. “We zien wel  dat er door het leenstelsel  gezinnen zijn waarvoor het doorstuderen niet vanzelfsprekend meer voor is. Jongeren met een mbo-4 opleiding zetten nu meer dan eerst vraagtekens bij al dan niet doorstuderen op het hbo.”

“Als ik kijk naar de rapporten van de Inspectie en de mate waarin het nest waaruit je komt bepaalt hoe hoog je komt op de onderwijsladders, dan schrik ik van die cijfers. Wij hebben allemaal in ons hoofd: ‘als je goed bent dan kom je wel bovendrijven.’ Nou nee, uit de onderzoeken blijkt dat dit niet zo is. Dus ja wij zijn als hogeschool succesvol om deze studenten binnen te halen en ze een goede opleiding aan te bieden, maar we weten zeker dat er heel veel talent is dat nog niet de weg naar ons weet te vinden. Dat is  zonde en daar wil ik graag iets aan doen.”

Meer studenten uit die zwakkere sociale groepen naar de hogeschool trekken gaat niet vanzelf. “Als hogeschool moet je heel duidelijk uitstralen dat je inclusief bent, dat  studenten van alle rangen en standen en gezindten hier welkom zijn. En als je binnenkomt moet het ook echt zo voelen. Ik mag denk ik wel uitspreken dat onze studenten dat zo ervaren. Voor al onze studenten hier op de hogeschool is het een fijne en veilige leeromgeving, maar zodra ze op stage gaan dan hebben ze wel het gevoel dat ze hun achternaam moeten veranderen om in aanmerking te komen voor alleen nog maar een sollicitatiegesprek.”

Deze discriminatie op de arbeidsmarkt heeft wel een positief neveneffect ziet De Ranitz. “Er zijn hele succesvolle alumni van ons met een migratie-achtergrond die hun eigen bedrijfje opstarten om vanuit hun eigen ervaringen onze studenten te begeleiden op de arbeidsmarkt, met coaching of met een matching-app. Veel studenten willen überhaupt niet meer voor een baas werken. Die beginnen hun eigen bedrijf en dat geldt zeker voor de allochtone studenten. Daar zit een push en pullfactor. Als je als jongere op de arbeidsmarkt komt en je hebt een aantal malen van dat soort negatieve reacties op sollicitaties, dan wordt een eigen bedrijf nog aantrekkelijker dan het al was.”

Studiesucces is niet maakbaar

Dit ondernemerschap past volgens de Ranitz helemaal bij het motto van het instellingsplan van de hogeschool. “Lef hebben om dit soort dingen te doen en je ook niet neerleggen bij tegenslag, dat is de mentaliteit die ook nodig is op deze arbeidsmarkt. Daar treden wij nu als Inholland mee naar buiten, dat is begonnen als een verhaal dat ging over ons en over onze eigen leerschool, maar het geldt ook voor onze (oud)-studenten.”

Wel is er nog een andere zorg en dat is het studiesucces. “De weg naar boven is gevonden, maar het blijft ingewikkeld omdat studiesucces niet maakbaar is. Het zijn onze studenten natuurlijk die de motivatie moeten vinden en het harde werk moeten doen. Wij kunnen ze beter begeleiden, oog hebben voor diversiteit, wij kunnen de curricula studeerbaar maken, maar uiteindelijk zal die student het zelf moeten doen.”

De Ranitz wil dan ook niet met een al te nauwe blik kijken naar studiesucces. “Ik heb zelf liever dat een student soms wel acht pogingen moet ondernemen voor hij afstudeert, dan dat ik keihard ga sturen op rendement, met als gevolg dat de student zich uitschrijft en dat diploma nooit haalt. Ik kan ook heel trots zijn op een langstudeerder die het heel lang volgehouden heeft, maar aan het eind van de rit moet constateren: ‘ik kan maar beter gaan werken’ en dat wij die dan met goede jobcoaching naar de arbeidsmarkt begeleiden.”

Daarom passen de definities van studiesucces niet altijd op studenten van Inholland legt De Ranitz tot sluit uit. “Wij hebben ook studenten die een beperking hebben in het autistisch spectrum. Bijvoorbeeld in de ict: dat zijn geweldige programmeurs maar afstuderen is heel moeilijk, omdat ze dan moeten samenwerken. Wij kijken dan wat we met die studenten wel kunnen doen, dat soort dingen daar moet je ook voor staan als hogeschool. Met een certificaat van wat zij wel gehaald hebben, kunnen wij hen alsnog goed naar de arbeidsmarkt begeleiden. Dat zie je niet terug in de rendementseisen van OCW. Het gaat mij om het hogere doel, dat vind ik belangrijk.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK